RECHTBANK Den Haag
Team handel - voorzieningenrechter
Zaaknummer: C/09/675204 / KG ZA 24-1030
Vonnis in kort geding van 17 januari 2025
1. RECHTSKUNDIG BUREAU VOOR DE LANDBOUWER te Huizinge,
2. 2. [eiser 1] te [woonplaats 1] ,
3. 3. [eiser 2] B.V.te [woonplaats 2] ,
4. 4. MAATSCHAP [eiser 3]te [woonplaats 3] ,
5. 5. V.O.F. [eiser 4]te [woonplaats 4] ,
6. 6. AKKERBOUWBEDRIJF [eiser 5] B.V. te [woonplaats 5] .
7. 7. [eiser 6] te [woonplaats 6] ,
8. 8. MTS. [eiser 7] te [woonplaats 7] ,
9. 9. AGRARISCH BEDRIJF [eiser 8] V.O.F. te [woonplaats 8] ,
10. [eiser 9] LANDBOUW V.O.F.te [woonplaats 9] ,
11. LANDBOUWBEDRIJF [eiser 10] B.V. te [woonplaats 10] ,
12. MTS. [eiser 11]te [woonplaats 11] ,
13. MAATSCHAP [eiser 12] te [woonplaats 12] ,
14. [eiser 13] AKKERBOUW te [woonplaats 13] .
15. MAATSCHAP [eiser 14]te [woonplaats 14] ,
16. [eiser 15] te [woonplaats 15] ,
17. [eiser 16] B.V. te [woonplaats 5] ,
18. MTS [eiser 17]te [woonplaats 16] ,
19. MAATSCHAP [eiser 18]te [woonplaats 17] ,
20. [eiser 19]te [woonplaats 9] ,
21. [eiser 20]te [woonplaats 18] ,
22. MTS. [eiser 21]te [woonplaats 19] ,
23. MTS. [eiser 22]te [woonplaats 20] ,
24. [eiser 23]te [woonplaats 21] ,
25. [eiser 24] te [woonplaats 22] ,
26. MAATSCHAP [eiser 25] TE [woonplaats 8],
27. MAATSCHAP [eiser 26] te [woonplaats 10] ,
28. [eiser 27] te [woonplaats 23] ,
29. MAATSCHAP [eiser 28]te [woonplaats 24] ,
30. [eiser 29]te [woonplaats 18] ,
31. [eiser 30]te [woonplaats 25] ,
32. MAATSCHAP [eiser 31]te [woonplaats 26] ,
33. MTS. [eiser 32]te [woonplaats 27] ,
34. MAATSCHAP [eiser 33]te [woonplaats 28] ,
35. MAATSCHAP [eiser 34]te [woonplaats 29] ,
36. [eiser 35] B.V.te [woonplaats 30] ,
37. [eiser 36]te [woonplaats 31] ,
38. MTS. [eiser 37]te [woonplaats 31] ,
39. MAATSCHAP [eiser 38] te [woonplaats 23] ,
40. MAATSCHAP [eiser 39] te [woonplaats 28] ,
41. DE HEER [eiser 40]te [woonplaats 32] ,
42. MAATSCHAP [eiser 41]te [woonplaats 33] ,
43. [eiser 42]te [woonplaats 10] ,
44. MTS [eiser 43] te [woonplaats 27] ,
45. [eiser 44] & DOCHTERSte [woonplaats 5] ,
46. MTS [eiser 45] te [woonplaats 5] ,
47. MTS. [eiser 46]te [woonplaats 31] ,
48. MAATSCHAP [eiser 47]te [woonplaats 6] ,
49. [eiser 48]te [woonplaats 5] ,
50. MAATSCHAP [eiser 49] te [woonplaats 17] ,
51. MAATSCHAP [eiser 50] te [woonplaats 34] ,
52. MAATSCHAP [eiser 51] te [woonplaats 23] ,
53. MAATSCHAP [eiser 52]te [woonplaats 35] ,
54. [eiser 53] AGROte [woonplaats 13] ,
55. LANDLUST [eiser 54] te [woonplaats 34] ,
56. MAATSCHAP [eiser 55]te [woonplaats 12] ,
57. MAATSCHAP [eiser 57] te [woonplaats 10] ,
58. DE MAATSCHAP [eiser 58] te [woonplaats 36] ,
59. MAATSCHAP [eiser 59] te [woonplaats 9] ,
60. MAATSCHAP [eiser 60] te [woonplaats 11] ,
61. [eiser 61]te [woonplaats 3] ,
62. MR. [eiser 62] te [woonplaats 37] ,
63. MTS [eiser 63]te [woonplaats 38] ,
64. [eiser 64] B.V.te [woonplaats 31] ,
65. MTS. [eiser 65] te [woonplaats 27] ,
66. MAATSCHAP [eiser 66]te [woonplaats 39] ,
67. [eiser 67] B.V.te [woonplaats 30] ,
68. MTS [eiser 68]te [woonplaats 40] ,
69. MTS. [eiser 69]te [woonplaats 41] ,
70. Mts. [eiser 70]te [woonplaats 30] ,
71. V.O.F. [eiser 71]te [woonplaats 27] ,
72. LANDBOUWBEDRIJF [eiser 72]te [woonplaats 13] ,
73. [eiser 73] te [woonplaats 32] ,
74. [eiser 74]te [woonplaats 42] ,
75. MAATSCHAP [eiser 75]te [woonplaats 13] ,
76. [eiser 76]te [woonplaats 29] ,
77. MAATSCHAP [eiser 77]te [woonplaats 43] ,
78. MAATSCHAP [eiser 78]te [woonplaats 6] ,
79. [eiser 79]te [woonplaats 24] ,
80. [eiser 80]te [woonplaats 44] ,
81. MTS [eiser 81]te [woonplaats 38] ,
82. MTS. [eiser 82]te [woonplaats 17] ,
83. [eiser 83]te [woonplaats 45] ,
84. MAATSCHAP [eiser 84] te [woonplaats 37] ,
eisers,
hierna te noemen: RBL c.s.,
advocaat: mr. P. Stehouwer te Groningen,
STAAT DER NEDERLANDEN (het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur) te Den Haag,
gedaagde,
hierna te noemen: de Staat,
advocaten: mr. S.H.G. Cnossen en mr. R. van der Straten te Den Haag,
en waarin zich hebben gevoegd aan de zijde van RBL c.s.:
85. MAATSCHAP [eiser 85]te [woonplaats 6] ,
86. MTS [eiser 86] te [eiser 86] ,
87. [eiser 87]te [woonplaats 46] ,
88. MAATSCHAP [eiser 88]te [woonplaats 6] ,
89. [eiser 89] B.V.te [woonplaats 47] ,
90. MAATSCHAP [eiser 90] te [woonplaats 48] ,
91. MTS [eiser 91] te [woonplaats 31] ,
92. MTS. [eiser 92] te [woonplaats 3] ,
93. MAATSCHAP [eiser 93]te [woonplaats 17] ,
94. [eiser 94]te [woonplaats 10] ,
95. MAATSCHAP [eiser 95] te [woonplaats 49] ,
96. V.O.F. [eiser 96]te [woonplaats 29] ,
97. MTS. [eiser 97]te [woonplaats 22] ,
hierna te noemen: [gevoegde eisers] c.s.,
advocaat: mr. P. Stehouwer te Groningen.
2 De feiten
2.1.
Eiseres sub 1 is een vereniging die zich ten doel stelt aan haar leden juridische bijstand te verlenen, met name in zaken waarin sprake is van een collectief belang.
Eisers sub 2 tot en met 84 en [gevoegde eisers] c.s. zijn leden van eiseres sub 1 en zij exploiteren landbouwbedrijven, met name akkerbouw- en melkveeteeltbedrijven in het noordwestelijke deel Groningen, in waterschap Noorderzijlvest, ruwweg het gebied ten zuiden van de waddenkust. De door eisers sub 2 tot en met 84 en [gevoegde eisers] c.s. gebruikte percelen liggen geheel of gedeeltelijk in zogenoemd NV-gebied, waardoor er strengere normen gelden voor de bemesting dan in gebieden die niet als NV-gebied zijn aangewezen. De aanwijzing van NV-gebieden is neergelegd in een ministeriële regeling die gebaseerd is op de Nitraatrichtlijn, de Kaderrichtlijn Water en de derogatiebeschikking van 30 september 2022. Deze voorschriften, die als doel hebben de waterkwaliteit te verbeteren en om verontreiniging door meststoffen te voorkomen, worden hierna besproken.
2.2.
De Nitraatrichtlijn1 heeft onder meer tot doel om de waterverontreiniging die wordt veroorzaakt door nitraten uit agrarische bronnen te verminderen. Op grond van de Nitraatrichtlijn mag per hectare landbouwgrond per jaar 170 kg stikstof uit dierlijke mest op of in de bodem worden gebracht. Deze gebruiksnorm is in Nederland geïmplementeerd in de Meststoffenwet. Van deze gebruiksnorm voor dierlijke meststof mag alleen onder strikte voorwaarden en met goedkeuring van de Europese Commissie worden afgeweken: de derogatie. Verder geldt op grond van artikel 3 en artikel 5 van de Nitraatrichtlijn dat de lidstaten kwetsbare zones (gebieden) moeten aanwijzen en actieprogramma’s moeten maken om de doelstellingen van de richtlijn in die kwetsbare gebieden te bereiken.
2.3.
De Nitraatrichtlijn hangt samen met de Kaderrichtlijn Water2 (KRW). De KRW heeft onder meer tot doel om de waterkwaliteit te beschermen en verdere achteruitgang te voorkomen. Hiertoe zijn lidstaten verplicht om lozingen, emissies en verliezen van prioritaire stoffen te verminderen of geleidelijk te beëindigen. Deze verplichting ziet ook op emissies, lozingen en stoffenverlies uit agrarische bronnen en brengt mee dat de Staat regels moet vaststellen voor het gebruik van meststoffen (onder meer vanwege de daarin aanwezige nutriënten stikstof en fosfor) om daarmee de uitspoeling van nutriënten naar grond- en oppervlaktewater te voorkomen. Op grond van de KRW zijn de lidstaten verplicht om een (maatregelen)programma te maken om de doelstellingen van deze richtlijn te verwezenlijken.
2.4.
Ter uitvoering van de Nitraatrichtlijn heeft Nederland het hele grondgebied aangewezen als kwetsbaar gebied en (Nitraat)actieprogramma’s gemaakt, die elke vier jaar worden herzien. Op dit moment loopt het 7e actieprogramma met addendum, dat afloopt op 1 januari 2026. In dit actieprogramma zijn ook maatregelen opgenomen ter uitvoering van de KRW die betrekking hebben op emissies van stikstof en fosfor naar grond- en oppervlaktewater. Het actieprogramma bevat waterkwaliteitsdoelen met betrekking tot nitraten en fosfor uit agrarische bronnen.
Derogatie en Derogatiebeschikking 30 september 2022
2.5.
Nederland heeft de Europese Commissie de voorbije jaren verschillende keren om een derogatie van de gebruiksnorm voor meststoffen verzocht. Deze derogatie is steeds verleend, zij het dat daaraan steeds strengere voorwaarden zijn verbonden. Op 25 februari 2022 heeft de Staat de Europese Commissie opnieuw om derogatie verzocht.
2.6.
Bij beschikking van 30 september 20223 (hierna: de Derogatiebeschikking) heeft de Europese Commissie de derogatie verleend, zij het opnieuw onder strengere voorwaarden dan daarvoor. Deze derogatie is van toepassing tot en met 31 december 2025. De belangrijkste voorwaarde voor de derogatie is dat Nederland op grond van artikel 4 van de Derogatiebeschikking uiterlijk op 1 januari 2024 diende te zorgen voor een nieuwe aanwijzing en een nieuwe kaart van gebieden die verontreinigd zijn door nitraten en fosfor uit agrarische bronnen (“met nutriënten verontreinigde gebieden”), die alle stroomgebieden omvat waarvan de meetpunten aangeven dat de grond- en oppervlaktewateren gemiddeld of incidenteel met nitraten zijn verontreinigd, gevaar lopen te worden verontreinigd en een stijgende tendens vertonen, of eutroof zijn, of dreigen eutroof te worden. Hierbij is bepaald dat de totale bemesting met organische en chemische meststoffen in de aangewezen gebieden geleidelijk diende te worden verlaagd, zodat de percentages vanaf 1 januari 2025 twintig procentpunten lager zijn dan voorzien in het 7e Nitraatactieprogramma. Zo geldt voor graslandbedrijven met een derogatievergunning voor het jaar 2025 een maximale gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen van 190 kg stikstof per hectare per jaar in met nutriënten verontreinigde gebieden en van 200 kg stikstof per hectare per jaar in overige gebieden. Na 31 december 2025 geldt het maximum van 170 kg stikstof per hectare per jaar in alle gebieden.
2.7.
Met betrekking tot de aanwijzing van de gebieden is in artikel 4 van de Derogatiebeschikking verder het volgende bepaald:
“Met ingang van 1 januari 2024 gelden een definitieve aanwijzing en kaart van met nutriënten verontreinigde gebieden, die ten minste de in 2023 aangewezen gebieden omvatten, alsmede elk ander extra gebied waar de bijdrage van de landbouw aan de nutriëntenverontreiniging significant is, d.w.z. meer dan 19 % van de totale nutriëntenbelasting.
Indien de definitieve aanwijzing en kaart van met nutriënten verontreinigde gebieden op 1 januari 2024 niet klaar zijn, moet gebruikgemaakt worden van de aanwijzing in het 7e Nitraatactieprogramma en het addendum daarbij, dat alle gebieden omvat waar enige of aanzienlijke inspanningen nodig zijn om de waterkwaliteitsdoelstellingen inzake nitraten
en fosforconcentraties te halen, zoals bepaald in Richtlijn 91/676/EEG en in het Nederlandse stroomgebiedbeheersplan dat is vastgesteld in het kader van Richtlijn 2000/60/EG.”.
2.8.
In randnummer 13 van de Preambule van de Derogatiebeschikking staat het volgende:
“Het 7e Nitraatactieprogramma 2022-2025 en het addendum daarbij bevatten de inspanningen die per regio nodig zijn voor het bereiken van de waterkwaliteitsdoelstellingen voor nitraten en fosfor uit agrarische bronnen, zoals bepaald in Richtlijn 91/676/EEG en in het Nederlandse stroomgebiedbeheersplan dat is vastgesteld in het kader van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (...). Voor de nitraatconcentraties in grondwater moeten de regio’s Zand Noord, Zand Oost, Westelijk Noord-Brabant, Centraal zeeklei, Zuidwestelijk zeekleigebied en Westelijk zandgebied enige inspanning leveren om de doelstellingen te halen, terwijl de regio’s Gelderse Vallei, Oostelijk Noord-Brabant en Limburg Zand, en Lössgebied daarvoor aanzienlijke inspanningen moeten leveren. Voor de fosforconcentraties in oppervlaktewater (eutrofiëring) moeten de regio’s Zand Noord, Zand Oost, Westelijk Noord-Brabant, Oostelijk Noord-Brabant en Limburg Zand, Noordelijk zeekleigebied, Centraal zeeklei, en Zuidwestelijk zeekleigebied enige inspanning leveren om de doelstellingen te bereiken, terwijl de regio’s Gelderse Vallei, Lössgebied, Westelijk Zeeklei, Westelijk veengebied, en Westelijk zandgebied daarvoor aanzienlijke inspanningen moeten leveren. Dit strookt met de gegevens die Nederland uit hoofde van artikel 10 van Richtlijn 91/676/EEG heeft gerapporteerd.”
2.9.
Ter uitvoering van de Derogatiebeschikking heeft de Minister van het (toenmalige) Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de Minister) met nutriënten verontreinigde gebieden (hierna: NV-gebieden) aangewezen. Hierbij zijn onder meer gebieden in Noordzijlvest aangewezen als NV-gebied. Deze aanwijzing is vastgelegd in de Regeling van de Minister van 14 december 2023, nr. WJZ/43374877, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in verband met de uitvoering voor de jaren 2024 en 2025 van de derogatiebeschikking 2022-2025 (hierna: de Regeling).
2.10.
Met de Regeling is beoogd om ter uitvoering van de Derogatiebeschikking gebieden aan te wijzen op basis van de kwaliteit van het oppervlaktewater waarbij de verontreiniging voor meer dan 19% is toe te schrijven aan de landbouw. De gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen wordt voor deze gebieden wordt voor het kalenderjaar 2024 verlaagd tot 210 kilogram stikstof en voor het kalenderjaar 2025 tot 190 kilogram stikstof. Voor andere gebieden is deze gebruiksnorm voor het jaar 2025 maximaal 200 kilogram.
2.11.
Voorafgaand aan de selectie van de NV-gebieden heeft de Minister verschillende partijen geraadpleegd, waaronder de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM).
De Minister heeft de CDM om spoedadvies gevraagd, onder meer met betrekking tot het vervaardigen van een kaart van NV-gebieden.
2.12.
De selectie van de NV-gebieden heeft plaatsgevonden in drie stappen. Allereerst is het grondgebied verdeeld in zogenoemde toestroomgebieden (stap 1), waarna per toestroomgebied is vastgesteld of het bijbehorende KRW-oppervlaktewaterlichaam is verontreinigd met stikstof en/of fosfor (stap 2). Vervolgens is in stap 3 beoordeeld of een in stap 2 aangetroffen verontreiniging voor meer dan 19% is toe te schrijven aan de landbouw.
2.13.
Bij de bepaling van de verontreiniging (stap 2) is gewerkt met gegevens van de waterschappen van het rapportagejaar 2023 (gebaseerd op gegevens over 2020-2022).
2.14.
Bij de bepaling van de landbouwbijdrage aan de geconstateerde verontreiniging (Stap 3) is gebruik gemaakt van een in 2016 gemaakte bronnenanalyse door Groenendijk et al.4 (hierna: Groenendijk et al. 2016). Dit betreft een in opdracht van het Ministerie van LNV uitgevoerde bronnenanalyse waarin de bijdrage van de landbouw aan de stikstof- en fosforbelasting van het oppervlaktewater is bepaald voor de periode 2010-2013.
2.15.
In de toelichting bij de Regeling staat over stap 3 het volgende:
“Voor de toestroomgebieden waarvan in stap 1 of 2 is beoordeeld dat zij met nutriënten verontreinigd zijn, is vervolgens beoordeeld of de verontreiniging voor meer dan 19% is toe te schrijven aan de landbouw. De belasting vanuit landbouw op de kwaliteit van het oppervlaktewater ontstaat door onder andere afspoeling van meststoffen (nutriënten stromen over het land het water in) en uitspoeling van nutriënten naar het grondwater waarna de nutriënten via grondwaterstroming (of drainagebuizen) het oppervlaktewater in stromen. Voor het bepalen van de belasting vanuit de landbouw is uitgegaan van gegevens waarin per waterschap de belasting per bron is bepaald over de periode 2010–2013. (...)
Om het aandeel van de landbouw te bepalen is in het kader van deze aanwijzing van NV-gebieden allereerst bepaald welke bronnen worden meegeteld in het aandeel landbouw en welke bronnen worden meegeteld bij de totale belasting met nutriënten. De bronnen die worden toegerekend aan het aandeel landbouw zijn: actuele bemesting, historische bemesting, erfafspoeling en mestverliezen naar sloten. De bron glastuinbouw is niet meegeteld omdat de maatregelen in het kader van de derogatiebeschikking geen betrekking hebben op deze sector. Voor de totale belasting is gekeken naar de regionale belasting van het oppervlaktewater. Dit betekent dat het aandeel van het buitenland en rijkswateren niet zijn meegeteld. Dit biedt een zuiver beeld voor het aandeel van de landbouw in Nederland op de belasting van het oppervlaktewater en voorkomt een ongelijk speelveld tussen landbouwers met percelen langs de grens en landbouwers met percelen in het binnenland.”
2.16.
In een spoedadvies van 16 januari 2023 heeft de CDM met betrekking tot het bepalen van de landbouwbijdrage en de gegevens van landelijke bronnenanalyses (waaronder Groenendijk et al. 2016) het volgende geadviseerd:
De CDM adviseert daarom om de gegevens van de landelijke bronnenanalyses alleen te gebruiken om de bijdrage van de landbouw te bepalen op het schaalniveau van de zes deelstroomgebieden en/of op het schaalniveau van het beheergebied van de 21 waterschappen. Voor het vaststellen van de bijdrage van de landbouw op het schaalniveau van de 745 KRW-waterlichamen zijn onvoldoende gegevens beschikbaar in de landelijke bronnenanalyses.
De CDM adviseert om bij het afleiden van de bijdrage van de landbouw op het schaalniveau van de zes deelstroomgebieden en/of 21 waterschappen tevens gebruik te maken van de informatie uit de regionale bronnenanalyses die zijn uitgevoerd voor verschillende waterschappen. In regionale bronnenanalyses is t.o.v. de nationale bronnenanalyse gebruik gemaakt van gebiedsspecifieke informatie en kennis van de waterbeheerders en zijn nutriëntenbalansen opgesteld op het niveau van de KRW-waterlichamen. Op basis van de regionale bronnenanalyses kan daarom een goede schatting gemaakt worden van de bijdrage van de landbouw op het schaalniveau van de waterschappen.
De CDM adviseert om in 2023 een onderzoek uit te voeren naar de geschiktheid van bestaande regionale bronnenanalyses in zowel Hoog-Nederland als Laag-Nederland om op het niveau van de KRW-waterlichamen en/of op het schaalniveau van het beheergebied van de waterschappen aan te kunnen geven in hoeverre de landbouw met voldoende zekerheid meer dan 19% bijdraagt aan de totale nutriëntenbelasting van het oppervlaktewater. Daarvoor dient de onzekerheid van de verschillende stoffenbalanstermen in de bronnenanalyse te worden gekwantificeerd.
Een bezwaar tegen het gebruik van regionale bronnenanalyses is dat ze niet voor alle waterschappen en deelstroomgebieden beschikbaar zijn, dat de uitgangspunten tussen de diverse individuele bronnenanalyses verschillen en dat een aantal regionale bronnenanalyses gedateerd zijn.
(...)
De CDM adviseert om voor de toewijzing in 2023 de termen die direct aan bemesting zijn gerelateerd (actuele bemesting, historische bemesting) mee te tellen voor het 19% criterium met betrekking tot de NV-gebieden alsmede de overige landbouwemissies (glastuinbouw, erfafspoeling en meemesten sloten). Voorgesteld wordt om de niet-direct aan bemesting gerelateerde deeltermen (kwel, mineralisatie, atmosferische depositie) buiten beschouwing te laten. Geadviseerd wordt om in 2023 na te gaan in welke mate de niet-direct aan bemesting gerelateerde deeltermen van de uit- en afspoeling uit landbouwgronden toegeschreven dienen te worden aan de landbouw bij toepassing van het 19% criterium.”
2.17.
In hetzelfde spoedadvies heeft de CDM met betrekking tot het vervaardigen van de kaart het volgende geadviseerd:
2.18.
Op de door de CDM vervaardigde kaart is Noorderzijlvest aangemerkt als NV-gebied.
2.19.
Vervolgens heeft de Minister Wageningen Environmental Research (WENR) opdracht gegeven om vast te stellen welke KRW-lichamen verontreinigd zijn en in welke waterschappen de landbouwbijdrage meer dan 19% is. Op basis van deze uitkomsten heeft RVO een kaarten met verontreinigde gebieden vastgesteld. Dit betreft onder meer gebieden in Noorderzijlvest.
2.20.
Voorafgaand aan de Regeling heeft de Minister de Tweede Kamer bij brief van 5 december 2023 geïnformeerd. In bijlage 1 bij deze brief heeft de Minister met betrekking tot de procedure voor het aanwijzen van NV-gebieden het volgende opgemerkt:
“Voor bepaalde gebieden zijn meer gedetailleerde en meer recente gegevens beschikbaar,
maar niet voor heel Nederland. Daarbij is de manier waarop dit is uitgevoerd verschillend
tussen waterschappen (gehele beheergebied of deel van het beheergebied, periode van
berekening en gebruikte methode). Om een uniform beeld over Nederland te kunnen
hanteren, is er voor gekozen het onderzoek van Groenendijk et al., 2016 te gebruiken. Er
is geen recentere uniforme analyse beschikbaar om de landbouwbijdrage te bepalen voor
heel Nederland. Een actualisering van deze uniforme landsdekkende analyse betreft
overigens niet alleen de landbouwbijdrage, alle bronnen zullen daarvoor geactualiseerd
moeten worden. Dit was niet in de tijdspanne van deze aanwijzing te realiseren. Ik ben
voornemens deze actualisering, in samenspraak met de waterschappen en provincies, zo
snel mogelijk uit te laten voeren zodat deze t.b.v. het 8e AP is afgerond. Ik ga hiertoe in
januari met hen in overleg.”
2.21.
Op 21 december 2023 heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen (de motie Flach c.s.), waarin de regering onder meer werd verzocht om gebieden waarin op basis van een meer recente bronnenanalyse sprake is van een landbouwbijdrage van minder dan 19% niet aan te wijzen als NV-gebied.
2.22.
Bij brief van 22 december 2023 heeft de Minister aan de voorzitter van de Tweede Kamer meegedeeld dat het kabinet heeft besloten geen uitvoering te geven aan de motie om gebruik te maken van meer recente bronnenanalyses. In deze brief staat onder meer het volgende:
“Zoals aan uw Kamer aangegeven in mijn brieven van 5 december jl. (...) en 20 december jl. (...), in de technische briefing op 20 december jl. en in het debat van 21 december jl., is voor de huidige bepaling van de landbouwbijdrage voor de aanwijzing van NV-gebieden gebruik gemaakt van gegevens, die beschikbaar zijn op het niveau van het waterschapsbeheergebied, uit een analyse die landelijk op uniforme wijze is uitgevoerd. Daarmee wordt geborgd dat de aanwijzing in alle gebieden in Nederland wordt gebaseerd op een uniforme, landelijk beschikbare dataset. Bepaalde waterschappen beschikken over meer gedetailleerde en meer recente gegevens voor wat betreft bronnenanalyses, maar andere waterschappen beschikken hier niet over, en dus zijn deze gegevens er niet voor heel Nederland. Daarbij is de methode waarop de betreffende waterschappen dit hebben uitgevoerd niet gelijk. Zo zijn er verschillen in de omvang van het geanalyseerde gebied (gehele beheergebied of deel van het beheergebied), de periode die is onderzocht en is de analysemethode is verschillend. Indien uitvoering gegeven zou worden aan het eerste deel van de motie, zou er rechtsongelijkheid gecreëerd worden, omdat op verschillende plekken op basis van verschillende data de landbouwbijdrage zou worden bepaald, en daarmee de
aanwijzing van NV-gebieden niet op gelijke wijze zou worden gedaan. Ik hecht eraan te benadrukken dat de toestandbepaling van de verontreiniging van KRW
waterlichamen op basis van de meest recente gegevens is gedaan.”
2.23.
Daarnaast schrijft de Minister in de kamerbrief van 22 december 2023 dat wijziging van een deel van de reeds gepubliceerde afspraken ertoe zou kunnen leiden dat van met de Europese Commissie gemaakte afspraken wordt afgeweken en dat dat ertoe zou kunnen leiden dat heel Nederland (behalve het rivierengebied) als NV-gebied moet worden aangemerkt. Een ander risico is volgens de Minister dat Nederland per direct geen gebruik meer kan maken van de voordelen van de derogatiebeschikking, waardoor Nederland zou terugvallen op een gebruiksnorm van 170 kilogram stikstof per hectare per jaar.
2.24.
In 2023 hebben WENR en Arcadis in opdracht van het waterschap Noorderzijlvest een bronnenanalyse uitgevoerd naar de waterkwaliteit en de landbouwbijdrage in Noorderzijlvest. Het in september 2023 gepubliceerde rapport (hierna: Schippers et al. 20235) bevat onder meer de volgende tabel, gebaseerd op meetgegevens uit de periode 2014-2017:
2.25.
Bij brief van 18 maart 2024 heeft de advocaat van RBL aan de Minister verzocht om de aanwijzing van de gebieden in Noorderzijlvest als NV-gebied ongedaan te maken. In deze brief heeft de advocaat zich op het standpunt gesteld dat de aanwijzing van deze gebieden als NV-gebied onterecht is, onder meer omdat uit recente cijfers zou blijken dat de hoge fosfaatgehalten in die gebieden niet door de landbouw worden veroorzaakt.
2.26.
Bij brief van 1 augustus 2024 heeft de Minister aan de advocaat van RBL meegedeeld dat zij geen aanleiding ziet om de aanwijzing van de gebieden in Noorderzijlvest ongedaan te maken. In deze brief schrijft de Minister dat uit de bronnenanalyse is gebleken dat in het Waterschap Noorderzijlvest de landbouwbijdrage aan de meer dan 19% is, dat de bronnenanalyse ten behoeve van het 8e Nitraatactieprogramma zal worden geactualiseerd en dat de huidige aanwijzing in ieder geval geldt voor de jaren 2024 en 2025.