Beoordeling door de rechtbank
Waarover gaat deze uitspraak?
2. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk mocht verklaren. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is. De rechtbank legt hieronder, aan de hand van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Welke omstandigheden betrekt de rechtbank in haar beoordeling?
3. Eiser is geboren op [datum] 1993 en heeft de Palestijnse nationaliteit. Eiser heeft verklaard dat hij vanaf zijn geboorte in [plaats] (Saudi-Arabië) heeft gewoond en nooit in Palestina woonachtig is geweest. Hij heeft Saudi-Arabië op 1 december 2023 verlaten en is via Kuala Lumpur naar Nederland gereisd. Hij is op 5 december 2023 aangekomen op de luchthaven Schiphol. Op diezelfde dag heeft eiser asiel aangevraagd in Nederland. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Saudi-Arabië geen toekomst heeft. Eiser wil in Nederland trouwen met zijn verloofde. Inmiddels is eiser met haar getrouwd.
Wat staat er in het bestreden besluit?
4. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Ook is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd, op grond waarvan hij naar de Westelijke Jordaanoever moet vertrekken, en een inreisverbod voor de duur van twee jaar.
Verweerder verklaart de aanvraag niet-ontvankelijk op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Volgens verweerder is eiser erkend vluchteling en is er voor hem voldoende bescherming in de Westelijke Jordaanoever. De door eiser overgelegde bronnen over de gestelde veiligheidssituatie in de Westelijke Jordaanoever sinds 7 oktober 2023 maken dit niet anders. Eiser heeft een Palestijns paspoort. Met dit paspoort heeft hij permanent verblijfsrecht in de Westelijke Jordaanoever. De informatie die eiser inbrengt geeft geen reden om aan te nemen dat eiser de Westelijke Jordaanoever niet kan inreizen. In de Westelijke Jordaanoever is eiser beschermd tegen de behandeling die hij in Saoedi-Arabië vreest. Niet gebleken is dat eiser in de Westelijke Jordaanoever te vrezen heeft of ‘refoulement’ moet vrezen. Ook is niet gebleken dat eiser persoonlijk te vrezen heeft in de Westelijke Jordaanoever. Eisers verklaring dat hij met zijn Palestijnse paspoort alleen naar Gaza kan reizen is in strijd met de bij verweerder bekende landeninformatie. Omdat verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, wordt niet getoetst aan artikel 8 van het EVRM1.
Kan eiser de Westelijke Jordaanoever binnenkomen omdat hij een Palestijns paspoort heeft?
5. Eiser voert aan dat hij niet zal worden toegelaten tot de Westelijke Jordaanoever. Verweerder heeft dat in ieder geval onvoldoende gemotiveerd volgens eiser.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser zich in de Westelijke Jordaanoever kan vestigen. Dat eiser een Palestijns paspoort heeft, is hiervoor niet genoeg. Verweerder baseert zich enkel op landeninformatie uit een rapport van de Deense autoriteiten uit 2019.2 Deze bron bevat gelet op de veiligheidssituatie sinds 7 oktober 2023 geen actuele informatie. Bovendien is de informatie die verweerder aan zijn besluit ten grondslag legt, niet van toepassing op eiser. De passage die verweerder aanhaalt ziet op het verblijfsrecht in de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook van Palestijnen die vóór of na de Oslo akkoorden van 1994 zijn vertrokken. Eiser is niet vertrokken vóór of na de Osloakkoorden. Eiser is immers in 1993 geboren in Saoedi-Arabië en heeft nooit in de Palestijnse Gebieden gewoond.
5.2.
De rechtbank betrekt daarbij ook dat hoofdstuk 2 van het Deense rapport gaat over Palestijnen die geregistreerd staan in het Palestijnse bevolkingsregister in de Westelijke Jordaanoever of Gaza, of als burger van Oost-Jeruzalem in het bevolkingsregister van Israël. Zij kunnen onder omstandigheden de Westelijke Jordaanoever, Gaza of Oost-Jeruzalem binnenkomen. Verweerder heeft niet gesteld dat eiser geregistreerd is bij een Palestijns of Israëlisch bevolkingsregister. Het voorgaande geldt dus niet voor eiser. Ook staat in paragraaf 2.4 dat ongeregistreerde, staatloze Palestijnen de Westelijke Jordaanoever niet worden binnengelaten. Het verwerkingssysteem voor ‘entry permits’ is ‘very restrictive’.3 Dit is in strijd met het standpunt van verweerder.
5.3.
Daarbij staat in het algemeen ambtsbericht voor Palestijnse gebieden, april 2022 (aab), een passage over Palestijnen afkomstig uit andere landen.4 Palestijnen die buiten de Palestijnse gebieden zijn geboren, niet eerder in die gebieden hebben gewoond, geen Palestijns ID-nummer hebben en zich in de Palestijnse gebieden hebben gevestigd, kunnen zich vrij bewegen binnen die gebieden mits zij een geldige verblijfsvergunning hebben. Dit betekent echter niet dat een Palestijn met een ID-nummer, zoals eiser, toegang heeft tot de Westelijke Jordaanoever. Er staat verder in die passage dat de Israëlische autoriteiten controleren of Palestijnen uit andere landen zich in de Palestijnse gebieden mogen vestigen. Het is niet duidelijk op grond waarvan zij bepalen of een Palestijn dat mag, aldus die passage. Verderop staat in het aab dat de Israëlische autoriteiten gezinshereniging in de Westelijke Jordaanoever of vestiging vanuit Gaza in de Westelijke Jordaanoever bijna nooit of niet toestaat.5 Hoewel ook deze bron geen informatie bevat van na 7 oktober 2023 en dus verouderd lijkt, bevestigt het dat eiser zich niet zonder meer kan vestigen op de Westelijke Jordaanoever.
5.4
De beroepsgrond slaagt.
Kan eiser bescherming krijgen in de Westelijke Jordaanoever?
6. Ten overvloede wordt ingegaan op het standpunt van eiser dat, ook als hij wel toegang zou krijgen tot de Westelijke Jordaanoever, hij daar geen bescherming kan genieten. Verweerder heeft dit volgens eiser onvoldoende gemotiveerd.
6.1.
De rechtbank volgt ook dit standpunt van eiser. Verweerder heeft niet voldoende gemotiveerd dat eiser de in artikel 30a, lid 1, aanhef en onder b van de Vw genoemde bescherming zal genieten. De rechtbank baseert zich hierbij op de door eiser aangevoerde bronnen.6 Uit deze bronnen blijkt, kort samengevat, dat sinds juli 2024 het geweld op de Westelijke Jordaanoever jegens de daar gevestigde Palestijnen sterk is toegenomen. Verweerders stelling dat er op het moment van het bestreden besluit geen besluit- en vertrekmoratorium voor de Palestijnse gebieden geldt, doet hier niet aan af. Verweerder heeft de bronnen niet weerlegd met informatie waaruit blijkt eiser in de Westelijke Jordaanoever daadwerkelijk bescherming zal krijgen of dat eiser niet voor refoulement te vrezen heeft.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er bovendien wel degelijk aanknopingspunten dat eiser persoonlijk te vrezen heeft in de Westelijke Jordaanoever. Uit een medisch advies blijkt dat eiser een endocriene aandoening heeft (diabetes) waardoor hij op reguliere tijdstippen moet eten, medicatie moet innemen of toedienen en indien nodig controle moet doen van zijn bloedsuikerspiegel. In de beslisnota van 18 juni 2024 bij een Kamerbrief over het beleid Palestijnse gebieden staat: ‘Als gevolg van de beperkingen op de bewegingsvrijheid voor Palestijnen is de toegang tot medische zorg en levering van medische voorzieningen bemoeilijkt en soms onmogelijk gemaakt.’7 Omdat verweerder niet is ingegaan op eisers medische situatie en gelet op het niet bestreden standpunt dat eiser geen sociaal netwerk heeft in de Westelijke Jordaanoever, ziet de rechtbank hierin een extra motiveringsgebrek.
6.3
Deze beroepsgrond slaagt ook.
7. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Het bestreden besluit zal daarom worden vernietigd wegens strijd met artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
8. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening moet houden met deze uitspraak. Dit betekent dat verweerder in het nieuwe besluit, als hij opnieuw artikel 30a, lid 1, aanhef en onder b van de Vw wil toepassen, zal moeten ingaan op het voorgaande. In het bijzonder moet worden ingegaan op de landeninformatie, hoe dat doorwerkt in de beoordeling of eiser toegang zal hebben tot de Westelijke Jordaanoever en of hij (persoonlijk) te vrezen heeft aldaar. De rechtbank geeft verweerder acht weken om een nieuw besluit te nemen
9. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
10. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder
veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 2.721,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het indienen van een verzoekschrift en 1 punt voor het deelnemen aan de zitting, met een waarde per punt van
€ 907,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 12 december 2024;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser,
De voorzieningenrechter:
-wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Zoon, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.