2 De feiten
2.1.
Een 'biosensor' of 'biotensor' is – zo brengen partijen naar voren – een energetisch meetinstrument dat de gebruiker (onbewuste) emoties van zichzelf laat tonen en de gebruiker helpt omgaan met emoties.1
2.2.
[handelsnaam 1] is een eenmanszaak van [eisende partij] . Sinds 1995 is [handelsnaam 1] actief als groothandel in onder meer farmaceutische producten, vitamines, mineralen en voedingssupplementen.
2.3.
In of omstreeks het jaar 2000 heeft [eisende partij] , met behulp van een metaalbewerkingsbedrijf, een energetisch meetinstrument ontworpen en geproduceerd. Hieraan heeft hij de naam 'biosensor' gegeven (hierna: de Biosensor). Kort daarna is [handelsnaam 1] deze gaan verkopen. De Biosensor wordt hieronder afgebeeld.2
2.4.
[handelsnaam 2] is een eenmanszaak van [gedaagde partij] . Sinds 2016 is [handelsnaam 2] actief als opleidingsinstituut op het gebied van spiritualiteit en energetische therapie. Voordat [gedaagde partij] de naam [handelsnaam 2] ging gebruiken voor haar eenmanszaak handelde zij onder de naam Het Energetisch Huis.
2.5.
[handelsnaam 2] verzorgt onder meer de workshop 'biotensor', waarin cursisten leren werken met een biotensor. [handelsnaam 2] verkoopt daarbij aan cursisten ook biotensoren. Tot 2022 heeft [handelsnaam 2] uitsluitend de Biosensor van [handelsnaam 1] verkocht. Op enig moment heeft zij besloten om haar eigen biotensor te ontwikkelen en te verkopen onder de naam biotensor (hierna: de Biotensor I). Een afbeelding van de Biotensor I is hierna weergegeven:3
2.6.
Begin 2022 constateerde [handelsnaam 1] dat [handelsnaam 2] de Biotensor I verkocht.
2.7.
Bij e-mail van 10 maart 2022 heeft [handelsnaam 1] [handelsnaam 2] verzocht de verkoop van de Biotensor I te staken.
2.8.
Bij e-mail van 11 maart 2022 heeft [handelsnaam 2] [handelsnaam 1] laten weten geen gehoor te geven aan dit verzoek. [handelsnaam 2] heeft daarbij meegedeeld dat zij de Biotensor I is gaan ontwikkelen omdat de Biosensor van [handelsnaam 1] te vaak knapt. Volgens haar is de Biotensor I anders qua materiaal en uitvoering.
2.9.
Op 15 april 2022 heeft de advocaat van [handelsnaam 1] een sommatiebrief aan [handelsnaam 2] gestuurd en haar daarin gesommeerd om iedere inbreuk op de auteursrechten van [handelsnaam 1] althans enig onrechtmatig slaafs nabootsen door (het aanbieden van) de Biotensor I te staken en gestaakt te houden en een onthoudingsverklaring af te geven.
2.10.
Op 9 mei 2022 heeft de advocaat van [handelsnaam 2] gereageerd op de sommatiebrief. Hij betwist daarin namens [handelsnaam 2] dat sprake is van auteursrechtinbreuk dan wel slaafse nabootsing. Tevens merkt hij daarin op dat slechts sprake is van een experimentele versie en dat de verdere ontwikkeling van de Biotensor I vanwege ziekte van [gedaagde partij] is gestaakt.
2.11.
Eveneens op 9 mei 2022 heeft [handelsnaam 1] een proefaankoop van de Biotensor I gedaan bij [handelsnaam 2] . Op 13 mei 2022 heeft [handelsnaam 1] deze ontvangen.
2.12.
Bij e-mail van 30 mei 2022 heeft de advocaat van [handelsnaam 1] aan de advocaat van [handelsnaam 2] laten weten dat [handelsnaam 1] een kort geding procedure jegens [handelsnaam 2] zou starten, tenzij [handelsnaam 2] bevestigt dat zij, kort gezegd, het vermarkten van de Biotensor I met onmiddellijke ingang staakt en gestaakt zal houden. Bijlage bij deze e-mail was een concept-kortgedingdagvaarding die, voor zover relevant, als volgt bepaalt:
"4. Het Energetisch Huis is naar eigen zeggen een opleidingscentrum die, zowel online als offline, verschillende opleidingen aanbiedt, waarbij gebruik wordt gemaakt van de zogenaamde “Biotensor”. Ook houdt het Energetisch Huis zich bezig met de productie en verkoop van (onder meer) de Biotensor (Productie 3, hierna: het “Inbreukmakend Product”)."
2.13.
Bij e-mail van 12 juni 2022 heeft de advocaat van [handelsnaam 2] , voor zover relevant, het volgende gereageerd:
"Om het door uw cliënt gewenste kort geding te voorkomen, verklaart mijn cliënte hiermee:
i. dat zij het vermarkten van de Inbreukmakend Product, bedoeld in paragraaf 4 van de concept dagvaarding in uw e-mail van 30 mei 2022, met onmiddellijke ingang staakt en gestaakt zal houden,
ii. een direct opeisbare en niet voor matiging vatbare boete betaalt aan [handelsnaam 1] , waarvoor geen ingebrekestelling nodig is, van € 1.000,- voor iedere keer na deze verklaring (waarbij telkens ieder afzonderlijk Inbreukmakend Product als een “keer” wordt beschouwd) of – zulks ter keuze van [handelsnaam 1] – van € 3.000,- voor iedere dag dat zij hetgeen onder i is vermeld niet, niet volledig of niet tijdig is nagekomen, en
iii. gelijktijdig met deze verklaring het bedrag van het geldende 'tarief bij afdoening vordering buiten liquidatie', zijnde EUR 563,00, te betalen op de derdengeldenrekening van uw kantoor (IBAN: [bankrekening] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden van Holla Advocaten) onder vermelding van “ [naamstelling] ”."
De hiervoor weergegeven verklaring van [handelsnaam 2] zal hierna worden aangeduid als 'de onthoudingsverklaring'.
2.14.
In het najaar van 2023 heeft [handelsnaam 2] een andere versie van de biotensor te koop aangeboden (hierna: de Biotensor II; en tezamen met de Biotensor I: de Biotensoren I en II). De Biotensor II is hierna afgebeeld.4
2.15.
Bij e-mail van 16 november 2023 van de advocaat van [handelsnaam 1] aan de advocaat van [handelsnaam 2] heeft [handelsnaam 1] [handelsnaam 2] gesommeerd om het aanbieden van de Biotensor II te staken, nu ook deze biotensor volgens [handelsnaam 1] inbreuk maakt op zijn auteursrechten. Verder heeft de advocaat van [handelsnaam 1] in deze e-mail opgemerkt dat [handelsnaam 2] door het aanbieden van de Biotensor II boetes heeft verbeurd op grond van de onthoudingsverklaring.
2.16.
Bij e-mail van 12 november 2023 heeft de advocaat van [handelsnaam 2] betwist dat sprake is van inbreuk op auteursrechten van [handelsnaam 1] of onrechtmatig slaafs nabootsen door het aanbieden van de Biotensor II, alsmede dat daardoor boetes zijn verbeurd op grond van de onthoudingsverklaring.
4 De beoordeling
4.1.
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 4 Brussel I bis-Vo7 internationaal bevoegd om van de vorderingen van [handelsnaam 1] kennis te nemen, nu [handelsnaam 2] gevestigd is in Nederland. In het incidenteel vonnis van 31 juli 2024 is beslist dat deze rechtbank relatief bevoegd is op grond van artikel 102 Rv, omdat de schade van [handelsnaam 1] mede is ingetreden in het arrondissement Den Haag. Er bestaat geen aanleiding om van die (bindende) beslissing terug te komen.
Is de Biosensor een auteursrechtelijk beschermd werk?
4.2.
Het auteursrechtelijk begrip 'werk' zoals bedoeld in artikel 10 Aw8 is met de inwerkingtreding van de Auteursrechtrichtlijn9 Europeesrechtelijk geharmoniseerd. Dat betekent dat het werkbegrip, zoals in artikel 2, onder a, van de Auteursrechtrichtlijn gedefinieerd, een autonoom begrip is van het recht van de Europese Unie dat in alle lidstaten op dezelfde wijze dient te worden uitgelegd. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie bestaat het werkbegrip uit twee elementen. Ten eerste impliceert dit begrip dat het betrokken voorwerp oorspronkelijk is, in die zin dat het gaat om een eigen intellectuele schepping van de maker ervan. Ten tweede kunnen alleen de bestanddelen die de uitdrukking van een dergelijke intellectuele schepping zijn, als een werk worden aangemerkt.10
4.3.
Wat het eerste element betreft, is het, om een voorwerp als oorspronkelijk te kunnen beschouwen, zowel noodzakelijk als voldoende dat dit voorwerp een intellectuele schepping van de maker is die de persoonlijkheid van deze laatste weerspiegelt en tot uiting komt door de vrije creatieve keuzen van die maker bij de totstandkoming ervan. Wanneer voor de vervaardiging van een voorwerp technische overwegingen, regels of andere beperkingen gelden die geen ruimte laten voor creatieve vrijheid, kan dat voorwerp niet worden geacht de oorspronkelijkheid te hebben die vereist is om een werk te kunnen vormen en bijgevolg auteursrechtelijke bescherming te genieten.11 De rechter moet nagaan of de maker van het product door de keuze van de verschijningsvorm ervan zijn creatieve vermogen op originele wijze tot uitdrukking heeft gebracht door vrije en creatieve keuzen te maken en het product zodanig heeft vormgegeven dat het zijn persoonlijkheid weerspiegelt. De rechter moet rekening houden met alle relevante elementen van de zaak, zoals deze bestonden op het tijdstip waarop het voorwerp werd ontworpen, ongeacht de factoren die na de creatie van het product en los ervan zijn ontstaan. Het bestaan van andere mogelijke verschijningsvormen waarmee hetzelfde technisch resultaat kan worden bereikt wijst er weliswaar op dat er keuzemogelijkheden zijn, maar dit is niet doorslaggevend voor de beoordeling van de factoren die de keuze van de maker hebben beïnvloed.12 Ook een verzameling of bepaalde selectie van op zichzelf niet beschermde elementen kan een (oorspronkelijk) werk zijn in de zin van de Aw, mits de verzameling/selectie het persoonlijk stempel van de maker draagt.13 Volgens de Hoge Raad komt de op grond van het Unierecht vereiste oorspronkelijkheid overeen met de – reeds vóór de Europese harmonisatie van het werkbegrip – aan een 'werk' in de zin van de Auteurswet te stellen eisen van 'eigen oorspronkelijk karakter en persoonlijk stempel van de maker'.14
4.4.
Het tweede element impliceert dat het voorwerp waarvoor auteursrechtelijke bescherming wordt ingeroepen voldoende nauwkeurig en objectief kan worden geïdentificeerd, zodat marktdeelnemers duidelijk en nauwkeurig kunnen vaststellen waarvoor auteursrechtelijke bescherming wordt ingeroepen.15 Aan dit tweede element is in deze zaak onbetwist voldaan: het gaat om (het ontwerp van) de Biosensor.
4.5.
Naar [handelsnaam 1] heeft aangevoerd en door de rechtbank wordt onderschreven komt de eigen intellectuele schepping van de Biosensor met name tot uitdrukking – en zijn diens creatieve keuzes met name gelegen – in de vormgeving van (i) het handvat, (ii) het verbindingsstuk tussen het handvat en de steel, (iii) de steel en (iv) de kop van de Biosensor en in de wijze waarop deze zich tot elkaar verhouden en met elkaar zijn verbonden. De rechtbank licht dit als volgt toe.
4.5.1.
De vormgeving van het handvat wordt gekenmerkt door de combinatie van de volgende vormgevingselementen:
- -
een slank, mat metalen handvat, dat taps toeloopt aan de bovenkant en bol afloopt aan de onderkant; en
- -
de vier glooiende groeven in het handvat, waarvan drie aan de onderkant en één in het midden.
4.5.2.
De vormgeving van het verbindingsstuk tussen het handvat en de steel wordt gekenmerkt door de vorm gelijkend op een kogel.
4.5.3.
De vormgeving van de steel wordt gekenmerkt door de combinatie van de navolgende vormgevingselementen:
- -
een dunne, lange metalen steel die de kop verbindt met het verbindingsstuk (en daarmee het handvat);
- -
een spiraal aan de onderkant van de metalen steel, net boven het verbindingspunt, bestaande uit zeven omwentelingen;
4.6.
De vormgeving van de kop aan het uiteinde van de steel wordt gekenmerkt door de combinatie van de navolgende vormgevingselementen:
4.7.
Het standpunt van [handelsnaam 2] komt erop neer dat de Biosensor niet zou voldoen aan het oorspronkelijkheidsvereiste omdat (i) alle vormgevingselementen technisch bepaald zouden zijn en (ii) alle relevante vormgevingselementen waaruit het ontwerp van de Biosensor bestaat, ook in combinatie, al worden toegepast door andere aanbieders van biotensoren.
4.10.
De rechtbank overweegt als volgt. [handelsnaam 2] heeft weliswaar naar voren gebracht dat de kenmerkend geachte elementen van de Biosensor uitsluitend technisch bepaald zijn, zodat geen ruimte bestaat voor creatieve keuzes, maar zij heeft dat standpunt op geen enkele manier onderbouwd. Dit had wel op haar weg gelegen, temeer nu [handelsnaam 1] dat betoog van [handelsnaam 2] uitdrukkelijk heeft weersproken. De rechtbank schuift daarom dat verweer van [handelsnaam 2] als onvoldoende onderbouwd terzijde.
4.11.
Dat [eisende partij] bij de kenmerkend geachte elementen van de Biotensor wel creatieve keuzes heeft gemaakt, blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam uit de hiervoor in 4.5 genoemde kenmerkende eigenschappen van de verschillende elementen van de Biosensor. Daarbij komt dat de rechtbank niet is gebleken dat al deze elementen – vanwege hun technische bepaaldheid – 'gemeengoed' zouden zijn bij biotensoren, zoals [handelsnaam 2] heeft betoogd. De door beide partijen overgelegde voorbeelden van alternatieve biotensoren – waarvan hiervoor een selectie is getoond – laten immers tal van biotensoren zien waarin ofwel bepaalde kenmerkend geachte elementen van de Biosensor in het geheel niet voorkomen (zoals de spiraal of het verbindingsstuk) ofwel deze (duidelijk) anders zijn vormgegeven (zoals de kop of het handvat).
4.12.
Ten slotte geldt dat, voor zover de Biosensor al onbeschermde elementen zou bevatten, ook een samenstel van op zichzelf niet beschermde vormgevingselementen het resultaat kan zijn van vrije en creatieve keuzes. Dat de Biosensor bestaat uit een door [eisende partij] gemaakte combinatie van voornoemde door hem gekozen vormgevingselementen en daarom zijn persoonlijk stempel draagt, zoals door [handelsnaam 1] aangevoerd, heeft [handelsnaam 2] niet gemotiveerd bestreden. Het beroep van [handelsnaam 2] op uitsluiting van auteursrechtelijke bescherming wegens technische bepaaldheid wordt dus verworpen.
Vormgevingselementen al toegepast door andere aanbieders
4.13.
Ten aanzien van de door [handelsnaam 2] ingenomen stelling dat de relevante vormgevingselementen van de Biosensor al worden toegepast door andere aanbieders van biotensoren, geldt het volgende. Bij de beoordeling van de vraag of aan het oorspronkelijkheidsvereiste is voldaan, dient rekening gehouden te worden met de elementen zoals die bestonden op het tijdstip waarop het voorwerp werd ontworpen, ongeacht de factoren die na de creatie van het werk en los ervan zijn ontstaan. Hierdoor zijn enkel relevant (de vormgevingselementen van) andere biotensoren zoals die bestonden op het moment dat [eisende partij] de Biosensor in of omstreeks het jaar 2000 heeft ontworpen. [handelsnaam 2] heeft niet (gemotiveerd) betoogd dat de door haar genoemde andere biotensoren (waarvan een aantal in 4.8 hiervoor is weergeven), althans elementen daarvan, al op de markt waren op het moment dat de Biosensor werd ontworpen (en in de handel werd gebracht). Reeds daarom gaat de rechtbank voorbij aan het betoog van [handelsnaam 2] op dit punt.
4.14.
Gelet op het voorgaande moeten de ontwerpkeuzes die door [eisende partij] voor de verschillende elementen van de Biosensor zijn gemaakt, geacht worden uitsluitend te zijn ingegeven door – en een uiting te zijn van – zijn persoonlijke voorkeuren en creatieve keuzes. Daarom kan naar het oordeel van de rechtbank de Biotensor worden aangemerkt als een eigen intellectuele schepping van [eisende partij] en daarmee als een oorspronkelijk werk dat voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking komt.
Maakt [handelsnaam 2] inbreuk op de auteursrechten van [handelsnaam 1] ?
4.15.
Vervolgens ligt de vraag voor of de Biotensoren I en II van [handelsnaam 2] ongeoorloofde verveelvoudigingen zijn van de Biosensor, en daarmee inbreuk maken op het aan [eisende partij] / [handelsnaam 1] toekomende auteursrecht daarop, in de zin van artikel 13 Aw. Ten aanzien van de beschermingsomvang van het auteursrecht op gebruiksvoorwerpen (zoals in het onderhavige geval) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat beoordeeld dient te worden in welke mate de totaalindrukken van het beweerdelijk inbreuk makende werk, in dit geval de Biotensor I en de Biotensor II, en het beweerdelijk nagebootste werk, in dit geval de Biosensor, overeenstemmen. De auteursrechtelijk beschermde trekken of elementen van de Biosensor zijn daarbij bepalend. Onbeschermde elementen kunnen (slechts) in aanmerking worden genomen voor zover de combinatie daarvan in het beweerdelijk nagebootste werk aan de werktoets beantwoordt.16
4.16.
[handelsnaam 1] voert aan dat de Biotensor I qua vormgeving identiek is aan de vormgeving van de Biosensor, waardoor de totaalindruk van de Biotensor I overeenstemt met de totaalindruk die de Biosensor wekt. [handelsnaam 2] heeft dit niet betwist.
4.17.
Ten behoeve van de te maken vergelijking beeldt de rechtbank de Biosensor (boven) en de Biotensor I (onder) hierna onder elkaar af. 17
4.18.
De rechtbank constateert dat alle hiervoor in 4.5 genoemde kenmerkende vormgevingselementen van de Biosensor ook terugkomen in het ontwerp van de Biotensor I, in dezelfde combinatie. Dit wordt ook niet door [handelsnaam 2] betwist. Hieruit volgt dat de totaalindruk van de Biotensor I overeenstemt met die van de Biosensor. De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de Biotensor I een ongeoorloofde verveelvoudiging is van de Biosensor en dat [handelsnaam 2] met de Biotensor I inbreuk maakt, althans heeft gemaakt, op het auteursrecht van [eisende partij] / [handelsnaam 1] .
4.19.
Volgens [handelsnaam 1] stemt ook de totaalindruk van de Biotensor II overeen met die van de Biosensor. Bij de vormgeving van de Biotensor II zijn nagenoeg alle karakteristieke elementen van de Biosensor letterlijk overgenomen. Zo zijn de steel, het verbindingsstuk en de kop van de Biotensor II vrijwel identiek aan die van de Biosensor. Het beperkte verschil in de vormgeving van het handvat is te onbeduidend om afbreuk te doen aan de overeenstemmende totaalindruk. Daarbij kwalificeert ook de steel (met daaraan de kop) op zichzelf al als een auteursrechtelijk beschermd werk, waarop [handelsnaam 2] met de identieke steel van de Biotensor II inbreuk maakt, aldus steeds [handelsnaam 1] .
4.20.
[handelsnaam 2] betwist dat de totaalindruk van de Biotensor II overeenstemt met die van de Biosensor en wijst daarbij op de volgende verschillen:
-
de algemene vorm: Biotensor II is korter dan de Biosensor;
-
het handvat van de Biotensor II is opvallend slanker en korter dan het handvat van de Biosensor;
-
het handvat van de Biotensor II heeft één glooiend reliëfelement in de nabijheid van het verbindingsstuk tussen het handvat en de steel, terwijl het handvat van de Biosensor vier scherper vormgegeven plooien in het onderste deel van het handvat heeft, ver verwijderd van het verbindingsstuk;
-
door de sub i en ii beschreven verschillen heeft de Biotensor II een eleganter uiterlijk dan de wat hoekige de Biosensor;
-
het verbindingsstuk van de Biotensor II is korter en stomper dan het verbindingsstuk van de Biosensor;
-
de steel van de Biotensor II is korter en lichtkleuriger dan die van de Biosensor;
-
de kop van de Biotensor II heeft een kleinere omtrek maar een groter gat en een lagere dikte dan de Biosensor en is voorzien van één groef terwijl de Biosensor twee groeven naast elkaar heeft.
4.21.
Ten behoeve van de te maken vergelijking beeldt de rechtbank de Biosensor (boven) en de Biotensor II (onder) hierna onder elkaar af. 18
4.22.
De rechtbank oordeelt als volgt. De verschillen tussen de Biotensor II en de Biosensor zijn van ondergeschikte aard en maken niet dat de totaalindruk die de Biotensor II wekt een andere is dan de totaalindruk van de Biosensor. Het grootste verschil tussen de twee biotensoren is gelegen in de vormgeving van het handvat, die in het geval van de Biotensor II iets korter en slanker is en geen groeven in het onderste deel van het handvat heeft maar één glooiend reliëfelement in de nabijheid van het verbindingsstuk. Dit verschil in vormgeving van het handvat maakt echter niet dat de Biotensor II in het geheel genomen een andere totaalindruk wekt dan de totaalindruk van de Biosensor. Dit komt omdat voor het overige vrijwel alle hiervoor in 4.5 genoemde kenmerkende vormgevingselementen van de Biosensor in de Biotensor II terugkomen. De rechtbank wijst daarbij met name op het gebruikte materiaal (het matte metaal), het kogelvormige verbindingsstuk, de vormgeving van de steel met een spiraal die op dezelfde plaats zit (te weten net iets boven het verbindingsstuk) en evenveel omwentelingen kent (namelijk zeven) gecombineerd met de kop in de vorm van een schijf met een gat erin. De verschillen waarop [handelsnaam 2] met betrekking tot die elementen heeft gewezen maken het oordeel van de rechtbank niet anders. Het verbindingsstuk is inderdaad iets korter en stomper, maar dat laat de kogelvorm onverlet. Dat de kop een kleinere omtrek, een groter gat en een mindere dikte heeft, zoals [handelsnaam 2] heeft aangevoerd, is met het blote oog nauwelijks waarneembaar en ook de (aan één kant aangebrachte) ene groef in de kop van de Biotensor II (ten opzichte van twee bij de Biosensor) legt wat de rechtbank betreft te weinig gewicht in de schaal. Ten slotte geldt dat ook het feit dat de Biotensor II in het geheel genomen iets korter is dan de Biosensor en een andere kleur heeft niet wegneemt dat sprake is van een overeenstemmende totaalindruk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [handelsnaam 2] met de Biotensor II te weinig afstand genomen van de door het auteursrecht beschermde combinatie van vrije en creatieve keuzes die zijn terug te vinden in het ontwerp van de Biosensor van [handelsnaam 1] .
4.23.
De conclusie uit het voorgaande is dan ook dat [handelsnaam 2] met de openbaarmaking/verhandeling van de Biotensor II inbreuk maakt op het auteursrecht van [eisende partij] / [handelsnaam 1] op (het ontwerp van) de Biosensor.
4.24.
Nu de rechtbank van oordeel is dat sprake is van auteursrechtinbreuk, kan de vraag of de Biotensoren I en II slaafse nabootsingen zijn van de Biosensor onbesproken blijven wegens gebrek aan belang.
4.25.
[handelsnaam 1] stelt dat [handelsnaam 2] op grond van de door haar afgegeven onthoudingsverklaring (zie 2.13 hiervoor) aan hem contractuele boetes is verschuldigd. Met de verhandeling van de Biotensor II overtreedt [handelsnaam 2] volgens [handelsnaam 1] de afspraak geen inbreukmakende producten meer te verkopen. De Biotensor II maakt wel degelijk inbreuk op de Biosensor, zodat [handelsnaam 2] in totaal inmiddels € 252.000,- aan contractuele boetes heeft verbeurd, aldus [handelsnaam 1] . [handelsnaam 2] heeft daartegenin gebracht dat [handelsnaam 1] aan de onthoudingsverklaring geen rechten kan ontlenen omdat deze niet door [handelsnaam 1] is aanvaard. Verder geldt dat de onthoudingsverklaring uitsluitend betrekking heeft op de Biotensor I, zodat met de verhandeling van de Biotensor II de onthoudingsverklaring niet is geschonden, aldus [handelsnaam 2] .
4.26.
De rechtbank volgt [handelsnaam 2] niet in haar standpunt dat [handelsnaam 1] pas rechten zou kunnen ontlenen aan de onthoudingsverklaring op het moment dat deze door [handelsnaam 1] is aanvaard, waardoor een overeenkomst tot stand is gekomen. Ook als de onthoudingsverklaring zou kwalificeren als een eenzijdige rechtshandeling kan [handelsnaam 1] hieraan rechten ontlenen. Een eenzijdige rechtshandeling heeft op grond van artikel 3:37 lid 3 BW immers werking op het moment dat de verklaring de persoon tot wie zij gericht is bereikt heeft. Tussen partijen is onbetwist dat de onthoudingsverklaring [handelsnaam 1] heeft bereikt.
4.27.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank in het midden laten of de onthoudingsverklaring kwalificeert als een eenzijdige rechtshandeling of een overeenkomst. Dit verschil is immers niet relevant voor de vraag of [handelsnaam 1] aan de onthoudingsverklaring rechten kan ontlenen. Ook is het verschil niet relevant voor de uitleggingsmaatstaf. Voor de uitleg van zowel eenzijdige rechtshandelingen als overeenkomsten komt het aan op wat partijen gelet op alle omstandigheden van het geval redelijkerwijs mochten verwachten.
4.28.
Met inachtneming van deze maatstaf, oordeelt de rechtbank als volgt. In het bepaalde onder (i) van de onthoudingsverklaring (hierna ook: het stakingsbeding) zegt [handelsnaam 2] toe het vermarkten van het "Inbreukmakend Product, bedoeld in paragraaf 4 van de concept dagvaarding in uw e-mail van 30 mei 2022", met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden. In de betreffende paragraaf 4 van de concept-kortgedingdagvaarding (zie hiervoor onder 2.12) is "de Biotensor" gedefinieerd als het "Inbreukmakend Product". Tussen partijen is onbetwist dat op het moment van het afgeven van de onthoudingsverklaring op 12 juni 2022 (en dus ook op het tijdstip van het verzenden van de concept-kortgedingvaarding op 30 mei 2022) enkel nog de Biotensor I op de markt was – de Biotensor II moest nog worden ontwikkeld. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de definitie van het "Inbreukmakend Product" in de onthoudingsverklaring is beperkt tot specifiek de Biotensor I (in de verschijningsvorm zoals hiervoor onder 2.5 getoond) en niet tevens andere – nog te ontwikkelen – variaties daarop omvat, zoals de Biotensor II. De rechtbank legt het stakingsbeding daarom zo uit dat [handelsnaam 2] slechts heeft toegezegd het vermarkten van specifiek (producten naar het ontwerp van) de Biotensor I te staken en gestaakt te houden. [handelsnaam 1] heeft geen specifieke omstandigheden aangewezen – en die zijn de rechtbank ook anderszins niet gebleken – op grond waarvan zij in dit geval redelijkerwijs anders mocht verwachten.
4.29.
Hetgeen [handelsnaam 1] onder verwijzing naar het bepaalde onder (ii) van de onthoudingsverklaring (hierna ook: het boetebeding), heeft betoogd, kan haar niet baten. Het boetebeding heeft geen zelfstandige betekenis, maar hangt samen met het stakingsbevel in die zin dat het erin voorziet dat [handelsnaam 2] boetes verbeurt bij niet-naleving van het stakingsbeding dat (zoals hiervoor in 4.28 overwogen) specifiek is beperkt tot de Biotensor I. Een redelijke uitleg van het boetebeding, meer specifiek de woorden "niet volledig" daarin, kan niet tot gevolg hebben dat de reikwijdte van het stakingsbeding zodanig wordt opgerekt dat [handelsnaam 2] ook door verhandeling van andere producten (dan de in het stakingsbeding bedoelde Biotensor I) boetes zou (kunnen) verbeuren.
4.30.
Uit het voorgaande volgt dat de onthoudingsverklaring slechts ziet op de Biotensor I. Gesteld noch gebleken is dat [handelsnaam 2] na het afgeven van de onthoudingsverklaring de Biotensor I heeft verhandeld. Het enkele feit dat zij een exemplaar van de Biotensor I in haar bezit heeft gehouden maakt, anders dan [handelsnaam 1] tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, niet dat zij de onthoudingsverklaring heeft geschonden. Naar het oordeel van de rechtbank kan het onder zich houden van één exemplaar (of enkele exemplaren) van de Biotensor I – mede met het doel om die biotensor in deze procedure als bewijsstuk te kunnen tonen, zo heeft [handelsnaam 2] ter zitting onweersproken toegelicht – niet gelden als een handeling die is gericht op het vermarkten van de Biotensor I zoals bedoeld in de onthoudingsverklaring.
4.31.
De na het afgeven van de onthoudingsverklaring door [handelsnaam 2] ontwikkelde en verhandelde Biotensor II wijkt voor wat betreft de vormgeving op meerdere punten af van de vormgeving van de Biotensor I. [handelsnaam 1] betwist dat ook niet. Hierdoor heeft [handelsnaam 2] met de verhandeling van de Biotensor II de onthoudingsverklaring ook niet geschonden en is zij dus geen boetes uit hoofde daarvan aan [handelsnaam 1] verschuldigd.
De vorderingen van [handelsnaam 1]
4.32.
[handelsnaam 1] heeft onvoldoende duidelijk gemaakt welk belang zij heeft bij toewijzing van de onder I gevorderde verklaring voor recht náást toewijzing van een inbreukverbod. De vordering onder I zal daarom bij gebrek aan belang worden afgewezen.
Vorderingen met betrekking tot boetes op grond van de onthoudingsverklaring
4.33.
De onder II gevorderde verklaring voor recht dat [handelsnaam 2] een bedrag aan boetes heeft verbeurd met de verkoop van de Biotensor II wordt afgewezen, nu de rechtbank hiervoor (in 4.31) heeft geoordeeld dat [handelsnaam 2] de onthoudingsverklaring daarmee niet heeft geschonden en dus ook geen boetes heeft verbeurd.
4.34.
De onder VIII gevorderde veroordeling tot betaling van een bedrag aan boetes wordt om dezelfde reden afgewezen.
4.35.
Het onder III gevorderde bevel tot het staken van inbreuk kan worden toegewezen, nu de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat zowel de Biotensor I als de Biotensor II inbreuk maken op het auteursrecht van [eisende partij] op de Biosensor. Omdat de rechtbank niet is toegekomen aan de vraag of de Biotensoren I en II slaafse nabootsingen zijn van de Biosensor, zal de rechtbank het gevorderde verbod bij gebrek aan belang afwijzen voor zover het ziet op enig (verder) onrechtmatig handelen. Om executiegeschillen te voorkomen zal aan het verbod, anders dan gevorderd, een termijn van twee werkdagen na betekening van dit vonnis worden verbonden.
4.36.
Tegen de onder IV gevorderde vernietiging van de door [handelsnaam 2] in voorraad gehouden Biotensoren I en II is geen verweer gevoerd. De rechtbank zal deze vordering – waarvoor artikel 28 Aw een grondslag biedt – toewijzen, maar de termijn waarbinnen [handelsnaam 2] moet voldoen aan het bevel tot vernietiging bepalen op veertien dagen na betekening van het vonnis.
4.37.
In het licht van de hiervoor vastgestelde auteursrechtinbreuk is de onder V gevorderde opgave (rekening en verantwoording) van het aantal verkochte Biotensoren I en II, opgave van de inkoop- en verkoopprijs van de Biotensoren I en II en opgave van de met de verkoop van de Biotensoren I en II behaalde winst, ook toewijsbaar (als gegrond op artikel 27a Aw). Uit de – door [handelsnaam 2] onbestreden gelaten – stellingen van [handelsnaam 1] blijkt dat de opgave bedoeld is om zijn schade te kunnen vaststellen. Dat [handelsnaam 2] de Biotensoren I en II heeft verhandeld is niet in geschil. Hierdoor heeft [handelsnaam 1] (mogelijk) schade geleden. Daarmee heeft [handelsnaam 1] ook belang bij de opgave ter vaststelling van (de omvang van) die schade.
4.38.
De rechtbank zal de aanvangsdatum van de perioden waarover opgave moet worden gedaan bepalen op 1 januari 2022 (voor de Biotensor I) en 1 oktober 2023 (voor de Biotensor II), op of omstreeks welke data [handelsnaam 1] de inbreuken voor het eerst heeft vastgesteld. Om executiegeschillen te voorkomen zal de rechtbank de termijn waarbinnen [handelsnaam 2] moet voldoen aan het opgavegebod bepalen op veertien dagen na betekening van het vonnis. Ten slotte zal de rechtbank bepalen dat opgave moet worden gedaan aan de advocaten van [handelsnaam 1] .
4.39.
Onder sub VI heeft [handelsnaam 1] primair gevorderd dat [handelsnaam 2] wordt veroordeeld tot vergoeding van de door [handelsnaam 1] geleden schade in de vorm van (afdracht van) de door [handelsnaam 2] behaalde winst en subsidiair tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat. De rechtbank begrijpt deze vordering aldus dat [handelsnaam 1] (zowel primair als subsidiair) verzoekt om een (veroordeling tot) schadevergoeding en niet om een (veroordeling tot) winstafdracht (artikel 27a Aw).
4.40.
Nu [handelsnaam 2] auteursrechtinbreuk heeft gepleegd, dient zij de daardoor door [handelsnaam 1] geleden schade te vergoeden. De rechtbank acht ook aannemelijk dat [handelsnaam 1] schade heeft geleden. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:104 BW kan de door [handelsnaam 1] geleden schade worden begroot op het bedrag van de door [handelsnaam 2] met de verkoop van de Biotensoren genoten winst. [handelsnaam 1] heeft echter onvoldoende gesteld om de omvang van de schade, waaronder begrepen de omvang van de hiervoor bedoelde winst, op dit moment te kunnen begroten. Bij deze stand van zaken zal de rechtbank de gevorderde veroordeling tot schadevergoeding toewijzen, nader op te maken bij staat. De verschuldigdheid van de wettelijke rente kan eveneens in de schadestaatprocedure aan de orde komen.
4.41.
Het toe te wijzen bevel tot het staken en gestaakt houden van de inbreuk en de toe te wijzen veroordelingen tot vernietiging en tot het doen van opgave zullen, zoals gevorderd, worden versterkt met een dwangsom, die echter wel zal worden gematigd en gemaximeerd zoals vermeld in de beslissing.
4.42.
[handelsnaam 2] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van [handelsnaam 1] betalen. [handelsnaam 1] maakt aanspraak op vergoeding van de volledige proceskosten als bedoeld in artikel 1019h Rv voor een bedrag van in totaal € 19.754,42 (excl. btw).
4.43.
De vorderingen van [handelsnaam 1] vinden voor het overgrote deel grondslag in de handhaving van intellectuele eigendomsrechten. Het gedeelte van de zaak dat betrekking heeft gehad op onrechtmatig handelen acht de rechtbank verwaarloosbaar. De rechtbank zal daarom artikel 1019h Rv op deze zaak van toepassing verklaren.
4.44.
Voor de berekening van de toe te wijzen proceskosten zal de rechtbank aansluiten bij de Indicatietarieven in IE-zaken (versie april 2017). De daarin vermelde tarieven worden geacht redelijk en evenredig te zijn. Onderhavige zaak valt naar het oordeel van de rechtbank onder de categorie normale bodemzaak met een maximumtarief van € 17.500,-. Het door [handelsnaam 1] gevorderde bedrag aan advocaatkosten van € 19.754,42 bestaat voor
€ 12.049,42 uit gefactureerde kosten (productie EP20 en EP26), voor € 4.005,00 uit onderhanden werk (productie EP26) en voor € 3.700,- uit nog te verwachten kosten (productie EP26). Het bedrag voor de gefactureerde kosten van € 12.049,42 is onderbouwd met de betreffende facturen en de daaraan onderliggende specificatie en het bedrag voor de geschatte kosten van € 3.700,- is onderbouwd met een schatting van de voor verschillende posten te verwachten advocaatkosten. Het bedrag aan onderhanden werk is echter niet onderbouwd; een specificatie daarvan ontbreekt. Voor zover de vordering tot proceskostenvergoeding ziet op dit bedrag van € 4.005,00 zal het aldus als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. Daarmee resteert een vordering van € 15.749,42. Dit bedrag overschrijdt het zojuist vermelde maximumtarief van € 17.500,- niet en zal worden toegewezen. Dit bedrag zal worden vermeerderd met € 320,- aan griffierecht, € 115,84 aan deurwaarderskosten en de nakosten19 van € 178,- waarmee het totaalbedrag uitkomt op € 16.363,26 (plus de verhoging van de nakosten in geval van betekening zoals vermeld in de beslissing).
4.45.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.46.
Nu dat onbestreden is gevorderd, zal de rechtbank de toe te wijzen bevelen en veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren.