Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBDHA:2025:7289

Rechtbank Den Haag
16-04-2025
30-04-2025
NL25.15109
Vreemdelingenrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Maatregel van bewaring, artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom niet is volstaan met een lichter middel. Eiser verblijft al een lange tijd in de opvang van het Leger des Heils en werkt daar in de dagbesteding. Hij heeft altijd voldaan aan zijn meldplicht en is verschenen voor de vertrekgesprekken. Verweerder was op de hoogte van eisers verblijfplaats en heeft het onttrekkingsrisico onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de bewaringsmaatregel.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.15109


uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. N. den Ouden),

en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Volker).

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.J. Bentaieb. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1981.

2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser (onder a) en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag (onder b).

Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;


en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden.

3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Ten aanzien van de zware grond onder 3b heeft eiser aangevoerd dat de stukken die verweerder gebruikt om deze grond te onderbouwd dateren uit 2006 en 2007. Eiser is in 2006 met onbekende bestemming vertrokken en heeft daarna in vreemdelingenbewaring gezeten. Nadien hebben regelmatig gesprekken met eiser plaatsgevonden en is hij niet meer uit beeld geweest van de autoriteiten. Over de zware grond onder 3c voert eiser aan dat het terugkeerbesluit oud is en niet voldoet aan de hedendaagse maatstaven. Dit is volgens eiser wel nodig om in het kader van een inbewaringstelling tegengeworpen te kunnen worden. Ten aanzien van de zware grond onder 3i stelt eiser zich op het standpunt dat hij op dit moment geen vertrekplicht heeft omdat er een lopende asielaanvraag is. Deze grond is dan ook ten onrechte aan hem tegengeworpen. Over de lichte grond onder 4a voert eiser aan dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd aan welke verplichtingen eiser zich niet zou hebben gehouden. Eiser heeft in de afgelopen jaren regelmatig gesprekken gehad met DT&V, heeft zich altijd aan de meldplicht gehouden en de autoriteiten wisten waar hij verbleef. Tot slot stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Eiser verblijft al sinds 2017 in een opvang van het Leger des Heils in Zwolle. Dit verblijfadres is ook al jaren bekend bij de Nederlandse autoriteiten. Eiser krijgt leefgeld van het Leger des Heils en gaat drie dagen per week naar de dagbesteding, waar hij werkt in de horeca. Er was volgens eiser dan ook geen enkele aanleiding dat hij deze plek op korte termijn zou verlaten. Bovendien heeft hij zich altijd aan zijn meldplicht gehouden. De oplegging van de bewaringsmaatregel is dan ook een te zwaar middel.

4. De rechtbank stelt vast dat eiser de feitelijke juistheid van de zware grond onder 3a niet heeft betwist. Ook de rechtbank is van oordeel dat dit feitelijk juist is en kan worden tegengeworpen. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de zware grond onder 3c aan de bewaringsmaatregel ten grondslag mocht leggen. Verweerder heeft een beschikking uit 1997 overgelegd waaruit blijkt dat eiser al sinds toen de verplichting had om Nederland te verlaten. Eiser heeft nooit aan deze terugkeerverplichting voldaan en was al die tijd onrechtmatig in Nederland. Dit is ook niet betwist. Dat dit terugkeerbesluit niet voldoet aan de hedendaagse maatstaven maakt dit oordeel niet anders, nu van verweerder niet kan worden verlangd dat een nieuw terugkeerbesluit wordt opgelegd terwijl eiser al bijna 28 jaar op de hoogte is van zijn vertrekplicht en hij hier geen gevolg aan heeft gegeven. Nu verweerder de zware gronden onder 3a en 3c op goede gronden aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd, zijn er voldoende gronden om de maatregel te kunnen dragen. De overige gronden behoeven naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen bespreking meer.

5. De rechtbank is vervolgens van oordeel dat verweerder in eisers geval onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet is volstaan met een lichter middel, maar is gekozen voor het zwaarste middel (namelijk bewaring). De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

6. Vast staat dat eiser al lange tijd, sinds 2017, verblijft in de opvang van het Leger des Heils en daar werkt bij de dagbesteding in de horeca. Dat was bij verweerder bekend. In die periode zijn regelmatig gesprekken gevoerd met DT&V en verweerder heeft bevestigd dat eiser altijd is verschenen voor deze gesprekken. De Nederlandse autoriteiten waren dan ook al jaren op de hoogte van eisers verblijfplaats en hij heeft zich ook nooit onttrokken aan zijn meldplicht of het toezicht. Met andere woorden: eiser was sinds in ieder geval 2017 ‘in beeld’. Verweerder motiveert het onttrekkingsrisico onder meer met twee gedragingen die in 2006 en 2007 hebben plaatsgevonden (toen is hij met onbekende bestemming vertrokken). De rechtbank vindt dat dit zo lang geleden is (meer dan 17 jaar) dat daaraan nu niet zonder meer nog betekenis kan worden toegekend. Daarbij komt dat eiser (zoals hiervoor overwogen) sinds in ieder geval 2017 ‘in beeld’ is, zich niet onttrokken heeft en in een stabiele situatie lijkt te verkeren. Verweerder heeft overigens ook niet onderbouwd dat eiser zich op enig moment ná 2007 weer aan het toezicht heeft onttrokken. Daarnaast overweegt de rechtbank dat zij in verweerders motivering van het onttrekkingsrisico onvoldoende ziet terugkomen dat rekening is gehouden met eisers (huidige) situatie, met name of hij deze dan zal opgeven en de opvang van het Leger des Heils op korte termijn zal gaan verlaten. Het is namelijk niet zo dat eiser een zwervend bestaan leidt dan wel lange tijd uit beeld was en nu ‘toevallig’ weer is aangetroffen. Verder motiveert verweerder het onttrekkingsrisico met de vaststelling dat eiser tot op heden niet vrijwillig is vertrokken, ook niet na gesprekken met DT&V. Dat is weliswaar zo, maar ook hierbij speelt mee wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen over eisers situatie. De rechtbank onderkent dat uit de twee zware gronden een risico volgt dat eiser zich aan het toezicht onttrekt, maar is dus ook van oordeel dat dit onttrekkingsrisico in dit geval moet worden genuanceerd. Nu eiser bovendien een asielaanvraag heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd waarom in ieder geval tijdens die procedure niet met een meldplicht in plaats van bewaring kon worden volstaan. Verweerder overweegt weliswaar dat ‘de indruk is dat dit geen oprechte aanvraag is’, maar die indruk alleen is niet genoeg om daaraan een conclusie te verbinden voor de maatregel en die indruk deelt de rechtbank overigens ook niet zonder meer. Daarbij wijst de rechtbank er in ieder geval op dat dit eisers tweede asielaanvraag is (na die uit de jaren negentig), dat het eiser is toegestaan (pas) op dat moment een asielaanvraag te doen en verweerder eiser ook niet (mede) in bewaring heeft gesteld op grond van artikel 59b, onder c, van de Vw 2000. Dat eiser niet eerder een asielaanvraag heeft gedaan, niet uit Nederland is vertrokken en hij zegt dat hij niet naar Algerije terug wil, vindt de rechtbank in eisers geval onvoldoende doorslaggevend. Ook dat alles samen betekent in het licht van zijn situatie niet zonder meer dat daaruit nu een zodanig onttrekkingsrisico kan worden afgeleid dat dit rechtvaardigt dat hij in bewaring wordt gesteld en dat niet kan worden volstaan met een meldplicht (waaraan hij altijd heeft voldaan). De rechtbank ziet dan ook niet in waarom aan eiser (nadat hij de asielaanvraag deed) niet opnieuw een meldplicht opgelegd had kunnen worden zodat hij in ieder geval de uitkomst van zijn asielaanvraag in vrijheid kon afwachten. Daar komt bij dat een verklaring van het Leger des Heils is overgelegd en dat is toegezegd dat eiser daar nog steeds welkom is. De maatregel van bewaring is een zware, vrijheidsbeperkende maatregel waarbij goed gemotiveerd moet worden waarom het risico bestaat dat een vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken en er daarom geen lichter middel kan worden toegepast. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd dat het belang van verweerder (om eiser vanwege een onttrekkingsrisico in bewaring te stellen in verband met zijn uitzetting naar Algerije) opweegt tegen het belang van eiser (en gelet op zijn situatie) om in ieder geval zijn asielaanvraag met eventueel een meldplicht in vrijheid af te mogen wachten.

7. De rechtbank concludeert dan ook dat de maatregel vanaf de oplegging hiervan onrechtmatig is en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank zal de maatregel daarom opheffen en eiser in vrijheid stellen.

8. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 23 dagen (25 maart 2025 tot en met 16 april 2025) onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 23 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 2.300,-.

9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel;

- gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser;

- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 2.300,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,00.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.B.J. Schreijen, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 16 april 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.