Inleiding
1.1.
De minister heeft op 11 februari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw1 opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.2.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.3.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
1.4.
Eiser heeft hierop gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2025 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, aldaar bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.
Overwegingen
2. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
4. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 3 april 2025 (in de zaak NL25.12248) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 28 maart 2025.
5. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting binnen redelijke termijn is. Eiser betoogt dat de lp2 aanvraag al geruime tijd loopt en dat het ongebruikelijk is dat er nog geen nationaliteitsbevestiging is ontvangen. Eiser stelt dat hij het nodige doet om aan stukken te komen en dat hij contact heeft gehad met een Marokkaanse organisatie die hem kan helpen. Verder stelt eiser dat er bij Marokko alleen nationaliteitsbevestigingen plaatsvinden door beoordeling van het dactyloscopisch profiel. In het geval van eiser is er geen paspoort voor handen en zijn de vingerafdrukken van eiser niet bekend bij de Marokkaanse autoriteiten omdat hij al lange tijd niet in Marokko is geweest. Voortzetting van de bewaring is in het geval eiser daarom niet langer gerechtvaardigd.
5.1.
Eiser betoogt verder dat in het kader van de voortvarendheidsbeoordeling het handelen van de minister centraal staat en niet de vraag of eiser meer zou kunnen doen dan hij doet. In het geval van eiser handelt de minister niet voldoende voortvarend. De minister laat namelijk meerdere mogelijkheden onbenut, zoals het plannen van een presentatie of het op zaaksniveau vragen van aandacht voor het dossier van eiser. Eiser stelt dat de minister alleen standaard rappels zendt, maar dat van de minister meer mag worden verwacht.3
5.2.
Eiser voert tot slot aan dat hij niet de medische behandeling krijgt die hij hoort te krijgen. De vaste jurisprudentie van de Afdeling is dat indien een behandeling niet voorhanden is vanwege de detentie, de detentie moet eindigen omdat de behandeling buiten hetzelfde niveau hoort te hebben da de behandeling binnen de detentie. Als dat uitgangspunt niet kan worden gestand gedaan dient de bewaring te eindigen.4
6. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting in het algemeen en in het geval van eiser naar Marokko niet ontbreekt. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling5 van 14 november 2022, 8 augustus 2023 en 27 januari 2025, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt.6 In het specifieke geval van eiser is op 13 juni 2024 een lp-traject opgestart. Dat er tot op heden nog geen reactie van de Marokkaanse autoriteiten is ontvangen rechtvaardigt niet de conclusie dat er in eisers geval geen sprake meer is van zicht op uitzetting. Niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten hebben aangegeven geen lp voor eiser te zullen afgeven. Eiser heeft zijn stelling dat de Marokkaanse autoriteiten alleen nationaliteitsbevestigingen afgeven op basis van het dactyloscopisch profiel niet onderbouwd. De rechtbank ziet daarin reeds daarom geen aanleiding voor een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit het dossier blijkt dat de minister op 10 april 2025 heeft gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat van de minister in zijn geval meer mag worden verwacht. De verwijzing naar JN t. het VK treft geen doel. In die zaak duurde de bewaring namelijk ruim 19 maanden en duurde de bewaring voorafgaand aan die periode ook al meer dan twee jaar en acht maanden. In het geval van eiser duurt de bewaring twee en een halve maand. De beroepsgrond slaagt niet.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht geen licht middel aan eiser heeft opgelegd. De rechtbank overweegt dat eiser met de overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat de medische zorg niet gelijkwaardig is aan de zorg in de vrije maatschappij. Anders dan eiser veronderstelt betekent gelijkwaardige zorg niet dat in het detentiecentrum elke medische zorg die gewenst wordt en die in de vrije maatschappij kan worden verkregen, moet worden verleend. De minister stelt terecht dat het moet gaan om zorg die medisch noodzakelijk is. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat de medische zorg, die eiser wenst te krijgen medisch noodzakelijk is. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van deze rechtbank en deze zittingsplaats van 10 juli 2019 gaat niet op, omdat het geen gelijke gevallen betreffen. In die zaak had de vreemdeling een stuk overgelegd van een Handtherapeut waaruit bleek dat de afwezigheid van de behandeling een risico was voor zijn gezondheid en dat hij bij het uitblijven van een behandeling het risico liep op levenslange beperking van zijn duimfunctie, was er sprake van toegenomen klachten en had de vreemdeling zich meermaals beklaagd bij het detentiecentrum over het uitblijven van de behandeling. Er ligt geen medische onderbouwing van toegenomen klachten bij eiser en het gezondheidsrisico als de behandeling uitblijft. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt, dat hij zonder de behandeling door een logopedist niet in staat kan worden geacht de bewaring op verantwoorde wijze te ondergaan of dat zijn stemproblemen in detentie door gebrek aan deze medische zorg blijvend zullen verslechteren. Hierdoor slaagt ook de verwijzing van eiser naar de uitspraak van de Afdeling van 5 januari 2018 niet.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt en openbaar gemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.