Samenvatting
1. Deze uitspraak gaat over de niet-ontvankelijk verklaring van de opvolgende asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het besluit van de minister om de asielaanvraag niet-ontvankelijk te verklaren in stand kan blijven. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen heeft aangevoerd die relevant zijn voor de beoordeling van zijn opvolgende aanvraag. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Inleiding
2. Eiseres heeft op 5 maart 2024 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 7 april 2025 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2025, samen met de zaak NL25.17146 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
De eerdere asielprocedure
3. Eiser heeft eerder, op 27 januari 2023, een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 25 september 2023 afgewezen, kortgezegd omdat eiser zijn gestelde nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt. De afwijzing van deze aanvraag staat in rechte vast.1
4. Op 5 maart 2024 heeft eiser een opvolgende aanvraag ingediend. Hieraan legt eiser ten grondslag dat hij afkomstig is uit Eritrea. Bij zijn aanvraag heeft eiser de volgende documenten overgelegd:
- een verklaring van de Eritrese ambassade van 9 januari 2024;
- een kopie van een doopakte (nummer: 15/06).
4.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen heeft aangevoerd die relevant zijn voor de beoordeling van zijn opvolgende aanvraag. De minister heeft daarom de aanvraag afgewezen als niet-ontvankelijk.
5. Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van een opvolgende asielaanvraag beoordeelt de minister of sprake is van nieuwe elementen of bevindingen die relevant kunnen zijn voor de aanvraag.2 Uit het arrest L.H. van het Hof van Justitie volgt dat deze beoordeling moet gebeuren aan de hand van twee fasen.3 In de eerste fase moet onderzocht worden of er nieuwe elementen of bevindingen zijn die verband houden met de vraag of de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. In de tweede fase moet de minister beoordelen of die nieuwe elementen of bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Een nieuw element of nieuwe bevinding is niet relevant als op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan de overwegingen van het eerder genomen besluit.
Mocht de minister tot de conclusie komen dat geen sprake is van relevante nieuwe elementen of bevindingen?
6. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte concludeert dat hij bij zijn opvolgende aanvraag geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd, die ook relevant zijn voor de inhoudelijke beoordeling van zijn aanvraag. Om die reden heeft de minister de aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.4 Hierbij wijst eiser ten eerste op een verklaring van de Eritrese ambassade waaruit blijkt dat de persoon die in de verklaring wordt genoemd van Eritrese afkomst is. Deze verklaring is door Bureau Documenten als echt beoordeeld. Mede gelet op de foto die aan de verklaring is gehecht is duidelijk dat het hier om eiser gaat. Uit de verklaring blijkt dat eiser ter onderbouwing van zijn verzoek de documenten van zijn ouders heeft overgelegd die hij ook in de eerdere procedure heeft ingebracht. Dat eiser niet kan bewijzen hoe de Eritrese autoriteiten vervolgens zijn identiteit en nationaliteit hebben vastgesteld, kan hem niet worden tegengeworpen. Het ligt op de weg van de minister om aan te tonen dat eiser, anders dan uit deze verklaring blijkt, niet afkomstig is uit Eritrea. Voor zover in de verklaring in de vrouwelijke vorm over eiser wordt gesproken, heeft eiser ter zitting betoogd dat dit enkele gegeven niet wegneemt dat sprake is van nieuwe elementen en bevindingen.5 De minister betwist niet dat de verklaring afkomstig is van de Eritrese autoriteiten, maar heeft nagelaten de inhoud van de verklaring te beoordelen. Het is niet inzichtelijk gemaakt welke waarde de minister hecht aan de inhoud van de verklaring. Eiser heeft daarnaast een doopakte overgelegd, waaruit blijkt dat hij in Eritrea is gedoopt. De minister heeft hier ten onrechte geen gewicht aan toegekend en heeft alle documenten ten onrechte niet in onderlinge samenhang beoordeeld.
6.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat geen sprake is van relevante nieuwe elementen of bevindingen. De minister heeft de door eiser overgelegde documenten niet ten onrechte aangemerkt als niet relevant voor de beoordeling van de asielaanvraag. Ten aanzien van de nationaliteitsverklaring heeft de minister mogen overwegen dat deze verklaring weliswaar een echt document betreft, maar dat de juistheid van de inhoud daarvan niet kan worden beoordeeld. Daarbij heeft de minister er niet ten onrechte op gewezen dat de nationaliteitsverklaring enkel is gebaseerd op de verklaringen van eiser zelf en de door hem overgelegde kopieën van de identiteitsbewijzen van zijn gestelde ouders. Daarmee is niet gebleken van een deugdelijk verificatieonderzoek voorafgaand aan de afgifte van de nationaliteitsverklaring. Het is daarom niet duidelijk welke brondocumenten door de Eritrese autoriteiten zijn geraadpleegd.6 De ter zitting door eiser aangehaalde jurisprudentie leidt niet tot een ander oordeel. Ook de stelling van eiser dat de gegevens van zijn gestelde ouders zouden zijn gecontroleerd bij lokale autoriteiten, kan niet slagen, omdat nergens uit blijkt dat een dergelijke controle daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van de door eiser overgelegde doopakte heeft de minister niet ten onrechte overwogen dat de doopakte een kopie betreft, dat deze niet op echtheid is beoordeeld en bovendien geen identificerend document is. Ook als de doopakte in samenhang wordt bezien met de overige overgelegde documenten, waaronder de kopieën van de identiteitsbewijzen van de gestelde ouders – bieden deze documenten onvoldoende basis om tot een ander oordeel over de identiteit en nationaliteit te komen. Zoals al in de eerdere procedure is vastgesteld, zeggen deze documenten niets over de gestelde familieband tussen eiser en zijn gestelde ouders. Hierbij speelt ook een rol dat in de vorige procedure is komen vast te staan dat eiser nauwelijks iets over zijn woonomgeving heeft kunnen verklaren en geen antwoord had op basale vragen over de Eritrese samenleving. In dat licht mag van eiser worden verwacht dat hij meer brondocumenten overlegt die rechtstreeks op zijn persoon betrekking hebben. Nu eiser zelf impliceert dat dergelijke informatie beschikbaar is bij lokale autoriteiten, lag het op zijn weg om dergelijke documenten te overleggen.
Conclusie en gevolgen
7. De minister heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de niet-ontvankelijkverklaring van de aanvraag van eiser in stand blijft en dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Berendsen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.