beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
zaakgegevens : C/05/338141 / JE RK 18-689
datum uitspraak: 29 juni 2018
beschikking vervangende toestemming medische behandeling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, hierna: de GI,
gevestigd te Zutphen,
[minderjarige]
, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , [gemeente] , hierna: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[moeder] , hierna: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
Het procesverloop
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 30 mei 2018, ingekomen bij de griffie op 31 mei 2018;
- de ter zitting door mr. R.F.P. Scheele namens de moeder overgelegde pleitaantekeningen.
Op 19 juni 2018 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. drs. R.F.P. Scheele, advocaat te Rotterdam,
- een vertegenwoordiger van de GI.
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de minderjarige [minderjarige] .
De beoordeling
Is er sprake van een medische behandeling?
De eerste vraag is, of er sprake is van een medische behandeling. De moeder en haar advocaat stellen van niet, omdat een (persoonlijkheids)onderzoek geen behandeling zou zijn.
In artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek, tweede lid, staat het volgende.
“ Onder handelingen op het gebied van de geneeskunst worden verstaan:
a. alle verrichtingen - het onderzoeken en het geven van raad daaronder begrepen - rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende hem van een ziekte te genezen, hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen, dan wel deze verloskundige bijstand te verlenen;
b. andere dan de onder a bedoelde handelingen, rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon, die worden verricht door een arts of tandarts in die hoedanigheid.”
In deze zaak gaat het om een persoonlijkheidsonderzoek. Dit onderzoek heeft rechtstreeks betrekking op [minderjarige] . In het verzoekschrift van de GI staat dat zowel Intermetzo als de moeder twijfelen of de diagnoses die eerder over [minderjarige] gesteld zijn (nog) wel kloppen.
De moeder heeft ook aan de kinderrechter verteld dat zij vindt dat Intermetzo op een verkeerde manier met [minderjarige] omgaat, omdat Intermetzo van onjuiste of verouderde gegevens uitgaat. Het persoonlijkheidsonderzoek is bedoeld om duidelijk te maken wat er nu precies met [minderjarige] aan de hand is. Het is dus bedoeld om zijn gezondheidstoestand te beoordelen.
De kinderrechter is daarom van oordeel dat het persoonlijkheidsonderzoek voor [minderjarige] een “medische behandeling” is.
Welk wettelijk kader is van toepassing?
De volgende vraag is welk wettelijk kader er van toepassing is. In het algemeen geldt dat er voor de uitvoering van een geneeskundige behandelingsovereenkomst toestemming nodig is van de patiënt. Als de patiënt minderjarig is en de leeftijd van twaalf jaar, maar nog niet van zestien jaar heeft bereikt (zoals [minderjarige] ), is er ook toestemming nodig van zijn gezaghebbende ouder(s). Dit staat in artikel 7:450 (lid 1 en 2) van het Burgerlijk Wetboek.
Dit toestemmingsvereiste geldt ook als er sprake is van een ondertoezichtstelling. De GI kan dan op grond van artikel 1:265h van het Burgerlijk Wetboek (BW) de kinderrechter verzoeken om vervangende toestemming te verlenen voor een medische behandeling. De wet stelt hieraan een aantal eisen.
[minderjarige] is echter in de gesloten jeugdhulp geplaatst. Voor de plaatsing en het verblijf in de gesloten jeugdhulp gelden de artikelen uit de Jeugdwet (hoofdstuk 10). Er is voor [minderjarige] een machtiging gesloten jeugdhulp verleend op grond van artikel 6.1.2 van de Jeugdwet.
In een ander artikel van de Jeugdwet, namelijk artikel 6.3.2, staat het volgende. Ten aanzien van jeugdigen die (bijvoorbeeld) met een machtiging als bedoeld in 6.1.2 van de Jeugdwet in gesloten jeugdhulp zijn opgenomen, kan de jeugdhulpaanbieder bepaalde dingen toepassen tegen zijn wil of tegen de wil van degene die het gezag over hem uitoefent. In deze zaak is [minderjarige] de jeugdige en Intermetzo de jeugdhulpaanbieder. De moeder is degene die het gezag over hem uitoefent.
Artikel 6.3.2 van de Jeugdwet gaat vóór
Artikel 6.3.2 van de Jeugdwet is een bijzondere, meer specifieke wetsbepaling dan artikel 7:450 van het Burgerlijk Wetboek. Dit wordt een “lex specialis” genoemd. De kinderrechter is van oordeel dat deze bijzondere wetsbepaling vóórgaat op de algemene bepaling van artikel 7:450 van het Burgerlijk Wetboek. Dat betekent dat het toestemmingsvereiste van 7:450 van het Burgerlijk Wetboek in deze zaak niet van toepassing is en de toestemming van de moeder niet vereist zou zijn.
De kinderrechter zal daarom toetsen of er in deze zaak is voldaan aan de vereisten van artikel 6.3.2 van de Jeugdwet.
Toetsing
Wat kan Intermetzo volgens artikel 6.3.2 van de Jeugdwet precies toepassen? Volgens het tweede lid van dit artikel kan het gaan om jeugdhulpverleningsprogramma’s (sub a) of om geneeskundige behandelingsmethoden (sub b). De kinderrechter is van oordeel dat het uitvoeren van een persoonlijkheidsonderzoek valt onder het toepassen van “geneeskundige behandelingsmethoden”. De kinderrechter heeft namelijk hierboven al geoordeeld dat dit een medische behandeling is.
Volgens artikel 6.3.2, tweede lid van de Jeugdwet mag dit (ook tegen de wil van [minderjarige] of zijn moeder) worden toegepast, als het noodzakelijk is om gevaar voor de gezondheid of veiligheid van [minderjarige] of anderen af te wenden en de met de jeugdhulp beoogde doelen te bereiken. De kinderrechter is van oordeel dat dit het geval is.
In de beschikking van de kinderrechter van 2 januari 2018, waarin de machtiging gesloten jeugdhulp is verleend, staat dat [minderjarige] in die tijd meerdere keren agressief is geworden op de groep. Volgens [minderjarige] moest hij daarvoor ook in “de isoleer”. Uit het meest recente gezinsplan van de GI blijkt dat [minderjarige] in de afgelopen tijd minder wegloopgedrag heeft laten zien en positieve stappen maakt in zijn emotieregulatie. Er ontstaan daardoor wel minder onveilige situaties, maar er zijn nog wel momenten van agressie. [minderjarige] zet dit vooral in op de momenten dat hij zijn zin niet krijgt. Deze momenten van agressie vormen een gevaar voor zijn eigen veiligheid en die van anderen.
Bovendien is het uitvoeren van een persoonlijkheidsonderzoek bij [minderjarige] noodzakelijk om de met de gesloten jeugdhulp beoogde doelen te bereiken. Het is inherent aan een plaatsing in de gesloten jeugdhulp dat een jongere door de jeugdhulpaanbieder moet kunnen worden onderzocht. Een jeugdhulpaanbieder als Intermetzo moet namelijk eerst weten wat er met een jeugdige aan de hand is, voordat zij hem of haar kunnen helpen.
Het persoonlijkheidsonderzoek is bedoeld om goed te kijken wat er met [minderjarige] aan de hand is en wat hij nodig heeft. Dit geeft Intermetzo én de moeder handvatten om goed met [minderjarige] en zijn gedrag om te kunnen gaan. Ook kan er daarna gerichte behandeling en begeleiding worden ingezet die beter bij [minderjarige] past. Dit moet alleen wel, zoals staat aangegeven in artikel 6.3.6. van de Jeugdwet, worden opgenomen in het hulpverleningsplan.
Samenvatting en conclusie
De kinderrechter heeft eerst overwogen of een persoonlijkheidsonderzoek een medische behandeling is. Dat is zo. Voor een medische behandeling moet er in het algemeen toestemming zijn van de (minderjarige) patiënt en van zijn gezaghebbende ouder(s). Dit vereiste is ook van toepassing als er sprake is van een ondertoezichtstelling. De zaak van [minderjarige] is echter anders dan anders, omdat hij in de gesloten jeugdhulp verblijft. Dan gelden de artikelen van de Jeugdwet en één daarvan is artikel 6.3.2 van de Jeugdwet. Deze bijzondere wetsbepaling gaat vóór op de algemene bepaling dat er toestemming nodig is.
De kinderrechter is van oordeel dat er aan de vereisten van artikel 6.3.2 van de Jeugdwet is voldaan. Het persoonlijkheidsonderzoek valt onder de geneeskundige behandelingsmethoden. Ook is het persoonlijkheidsonderzoek noodzakelijk om gevaar voor de veiligheid van [minderjarige] en anderen af te wenden en de met de jeugdhulp beoogde doelen te bereiken. Intermetzo moet ook eerst weten wat er precies met [minderjarige] aan de hand is, voordat er behandeling en begeleiding kan worden ingezet die beter bij [minderjarige] past.
De kinderrechter komt daarom tot de conclusie dat Intermetzo het persoonlijkheidsonderzoek kan inzetten, ook als dit tegen de wil van [minderjarige] of de moeder is. De GI hoeft geen vervangende toestemming hiervoor te vragen.
De kinderrechter zal daarom de GI niet-ontvankelijk verklaren.