RECHTBANK GELDERLAND
Zaaknummer: C/05/380614 / JE RK 20-1723
Datum uitspraak: 5 januari 2021
Beschikking bekrachtiging schriftelijke aanwijzing
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam, handelend onder de naam Jeugd Veilig Verder, gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de GI,
[minderjarige]
, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder]
,
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[naam vader]
hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
5 De beoordeling
5.1.
De kinderrechter zal de zaak niet aanhouden, zoals ter zitting al is medegedeeld. De moeder wil graag aanhouding omdat zij wenst dat haar advocaat bij de zitting aanwezig is. Zij heeft het verzoek vooraf besproken met haar advocaat, die aangaf dat het erg druk was en zij met vakantie ging. De kinderrechter is van oordeel dat in het geval dat de moeder toen wilde dat zij toch haar advocaat mee had willen nemen naar de zitting, zij op dat moment uitstel had kunnen (laten) vragen, dan wel een kantoorgenoot van haar advocaat of een andere advocaat had kunnen vragen om mee te gaan naar de zitting. Dat de moeder dit toen niet zou hebben kunnen doen, is niet gebleken. In plaats daarvan heeft de moeder pas ter zitting om aanhouding gevraagd. De kinderrechter ziet mede gelet op deze gang van zaken geen aanleiding om de zaak aan te houden, maar ook omdat hij moet letten op het belang van een voortvarende rechtspleging en dat belang nu moet prevaleren. Het lukt de GI al sinds in ieder geval medio 2020 namelijk niet om in contact te komen met de moeder en - vooral - [de minderjarige] . De GI, maar ook de andere belanghebbenden en [de minderjarige] , hebben dus recht en belang bij een spoedig oordeel over de schriftelijke aanwijzing en de vraag of dit contact noodzakelijk is. Een aanhouding zou aan dit belang teveel afbreuk doen.
Geen bijzondere curator of vertrouwenspersoon
5.2.
De kinderrechter ziet ook geen reden om een bijzondere curator of vertrouwenspersoon aan te stellen voor [de minderjarige] . De moeder wil hiermee - naar haar eigen stellingen - bewijzen dat zij de waarheid spreekt en dat er geen problemen zijn in de opvoeding bij haar thuis. Nog los van het feit dat de kinderrechter, zoals ter zitting ook is aangegeven, direct aanneemt dat de moeder in de basis prima voor [de minderjarige] kan zorgen (zodat daarvoor geen bewijs nodig is), is een bijzondere curator hier ook niet voor bedoeld. De GI stelt namelijk ook niet dat de moeder niet goed voor [de minderjarige] zorgt, maar geeft in de schriftelijke aanwijzing aan de moeder de opdracht om de gezinsvoogd letterlijk binnen te laten en met [de minderjarige] in gesprek te laten gaan. De kinderrechter ziet niet welke rol een bijzondere curator of vertrouwenspersoon bij die kwestie nog zou moeten of kunnen spelen en wijst het verzoek dan ook af, waarbij hij opmerkt dat een gezinsvoogd - net als een bijzondere curator - juist is bedoeld om het belang van [de minderjarige] te dienen, ook als dat in conflict zou komen met belangen die de moeder heeft of stelt te hebben.
5.3.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling moet naar het oordeel van de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing worden bekrachtigd.
Het komt er in het kort op neer dat de moeder onvoldoende medewerking heeft verleend aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling en de schriftelijke aanwijzing noodzakelijk is om de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] weg te nemen.
5.4.
De kinderrechter heeft ter zitting medegedeeld kennis te hebben genomen van eerder in de zaken tussen de (voorgaande) GI, de vader en de moeder gegeven beschikkingen, onder andere de (tussen)beschikkingen van 17 januari 2019, 16 augustus 2019 en 29 januari 2020, waarin beslist is over de omgang tussen [de minderjarige] en zijn vader (zaaknummer C/05/248086 / FA RK 13-12816). Van deze laatste zaak heeft de kinderrechter kennisgenomen omdat de moeder in haar verweer refereert aan de beslissing van de rechter over de omgang, zonder deze beslissing(en) in deze zaak over te leggen.
5.5.
In de omgangsbeschikking van 17 januari 2019 constateert de rechtbank dat het contact tussen [de minderjarige] en de vader nog steeds niet tot stand is gekomen, maar dat, nadat de toenmalig betrokken GI (Jeugdbescherming Gelderland) aan de moeder een schriftelijke aanwijzing heeft gegeven om haar medewerking te verlenen aan een traject voor begeleide omgang tussen [de minderjarige] en de vader, er één begeleid contact in aanwezigheid van de moeder heeft plaatsgevonden. De rechtbank overweegt daarbij dat zij het in het belang van [de minderjarige] acht dat er contactmomenten zullen plaatsvinden en dat de gezinsvoogd hierover een strakke regie gaat uitvoeren. Het kan niet zo zijn dat [de minderjarige] van contact verstoken blijft, omdat zijn moeder niet in staat is om de afspraken hierover uit te voeren, aldus de rechtbank. Om de moeder ervan te doordringen zich te houden aan de regie van de gezinsvoogd en zo de komende periode het contact op structurele basis te laten plaatsvinden, sanctioneert de rechtbank de voorlopige regeling ambtshalve met een dwangsom, aldus de rechtbank.
5.6.
In de hierna gegeven beschikking van 16 augustus 2019 overweegt de rechtbank - onder meer - dat er nog steeds geen contact met de moeder tot stand is gekomen, ondanks vele pogingen vanuit de [huidige] GI. De moeder houdt het contact tussen de gezinsvoogd en [de minderjarige] nog steeds af. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de GI de mogelijkheden beziet om uiteindelijk contacten tussen de vader en [de minderjarige] mogelijk te maken. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat de moeder zich er in het belang van [de minderjarige] maximaal voor in zal spannen om contact met de vader mogelijk te maken en de aanwijzingen van de gezinsvoogd zal opvolgen. Daarnaast dient de moeder meer samenwerking met de GI te laten zien, zich bereikbaar op te stellen ten aanzien van de GI en contact tussen de gezinsvoogd en [de minderjarige] mogelijk te maken, aldus de rechtbank.
5.7.
De rechtbank overweegt in de (eind)beschikking van 29 januari 2020 - samengevat - dat de moeder niet heeft meegewerkt aan de eerder opgelegde voorlopige zorgregeling en dat in haar weigerachtige houding in de loop der tijd niets is gewijzigd. Om die reden acht de rechtbank omgang [tussen de vader en [de minderjarige] ] niet realiseerbaar. De belastbaarheid van de moeder in het kader van de ontwikkeling van [de minderjarige] zal als gevolg van de weigerachtige houding van de moeder, ook niet inzichtelijk worden, aldus de rechtbank in die beschikking.
5.8.
Ten tijde van de laatste verlengingsbeschikking van de ondertoezichtstelling van 30 juni 2020 (door de GI overgelegd in deze zaak) heeft de GI ook wederom betoogd dat het erg lastig is om met de moeder in contact te komen en de GI (daardoor) geen zicht heeft op [de minderjarige] . De kinderrechter heeft toen - samengevat - overwogen dat [de minderjarige] wordt bedreigd in zijn ontwikkeling, doordat de moeder geen enkele opening geeft om [de minderjarige] op welke wijze dan ook kennis te laten nemen van zijn vader. [de minderjarige] heeft het recht om te weten wie zijn vader is en waar hij vandaan komt. Hij heeft nu niet de kans om een eigen beeld van zijn vader te vormen, aldus de kinderrechter.
5.9.
Uit de stellingen van de GI en vooral de overwegingen van de kinderrechter en rechtbank in de hierboven aangehaalde beschikkingen komt het beeld naar voren van een moeder die koste wat het kost niet mee wenst te werken aan omgang van [de minderjarige] met de vader en alle (voorgaande) pogingen daartoe vertraagt, frustreert en belemmert, ook als het gaat om het inzetten van een gezingsvoogd in het kader van de ondertoezichtstelling. In de jaren tussen het uiteengaan van ouders en nu heeft alleen een schriftelijke aanwijzing door de (voorgaande) gecertificeerde instelling geleid tot één contactmoment tussen de vader en [de minderjarige] .
5.10.
Ook in het kader van deze zaak heeft de moeder letterlijk de deur dichtgehouden voor de GI, zoals de GI terecht heeft gesteld. Daarom niet kan gewerkt worden aan het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] . De stelling van de moeder dat zij wel degelijk open staat voor samenwerking met de GI en (op een ander moment) contacten tussen de gezinsvoogd en [de minderjarige] mogelijk zou hebben willen maken, verwerpt de kinderrechter als onvoldoende onderbouwd. De moeder heeft de e-mails waaruit dat zou blijken, niet overgelegd. De gestelde inhoud daarvan wordt daarbij ook weersproken door correspondentie die de GI heeft overlegd. Daaruit komt naar voren komt dat de moeder, als de gezinsvoogd persisteert bij contact tussen haar en [de minderjarige] , hieraan geen medewerking geeft, maar in plaats daarvan (uiteindelijk) een klacht indient tegen de gezinsvoogd. Bovendien zou contact tussen de gezinsvoogd en [de minderjarige] gelet op het tijdsverloop tussen augustus 2020 en heden, allang hebben plaatsgevonden als het alleen om een ‘agendaprobleem’ zou hebben gedraaid en de moeder hieraan daadwerkelijk zou hebben willen meewerken. Ten slotte verhoudt de stelling van de moeder dat zij zou hebben meegewerkt zich niet met het ook door haar ingenomen standpunt dat zij niet hoeft mee te werken met de ondertoezichtstelling, omdat deze niet nodig zou zijn. De kinderrechter weegt bij dit oordeel ook mee het door de eerdere rechters geconstateerde gebrek aan medewerking van de moeder aan de ondertoezichtstelling en contact met de GI.
5.11.
Om aan de doelen van de ondertoezichtstelling te werken is het dus nog steeds nodig dat de moeder met de GI is gesprek gaat en dat de GI ook met [de minderjarige] zelf in gesprek kan gaan om te kijken wat hij nodig heeft en waar zijn wensen en mogelijkheden liggen, ook ten aanzien van een eventueel contact met zijn vader. De moeder ziet de ontwikkelingsbedreiging echter niet en vindt een ondertoezichtstelling dus ook niet nodig, maar de kinderrechter, op de gronden die ook de kinderrechter in de beschikking van 30 juni 2020 heeft benoemd, wel. De moeder onthoudt [de minderjarige] met haar houding stelselmatig een deel van zijn identiteit en aan het wegnemen van die ontwikkelingsbedreiging komt de GI door dezelfde houding van de moeder, onvoldoende toe.
5.12.
Een ondertoezichtstelling vormt daarbij een gedwongen kader. Dat betekent dat de moeder hieraan moet meewerken, ook als zij het ergens niet mee eens is of het anders ziet. En dit doet de moeder niet. [de minderjarige] is inmiddels 9 jaar oud en heeft zijn vader slechts één keer gezien in het bijzijn van zijn moeder. Het lukt maar niet om de weigerachtige houding van de moeder te doorbreken. Eén gecertificeerde instelling heeft het al opgegeven en de huidige GI loopt nu tegen dezelfde afhoudende houding aan. De rechtbank heeft het verzoek van de vader om een zorgregeling vast te stellen eerder afgewezen, omdat contact niet te realiseren is door dezelfde weigerachtige houding van de moeder en niet, zoals de moeder heeft gesteld, omdat omgang niet in het belang zou zijn van [de minderjarige] . Zij zegt op sommige momenten wel mee te willen werken, maar in de praktijk gebeurt er al jaren niets. De kennelijke reden hiervoor is dat de moeder, al dan niet gedreven door angsten voor de vader, het als enige beter denkt te weten dan alle anderen die wat over de toekomst van [de minderjarige] te zeggen hebben, waaronder (opvolgende) gezinsvoogden, gecertificeerde instellingen en (kinder)rechters, en daarom hun oordeel hierover naast zich neer blijft leggen. Dit moet in het belang van [de minderjarige] nu echt veranderen, zoals de kinderrechter de moeder ook ter zitting in niet mis te verstane bewoordingen duidelijk heeft gemaakt. De kinderrechter zal daarom de aanwijzing bekrachtigen. Daaruit volgt ook dat de kinderrechter het (mondeling gedane) verzoek van de moeder om vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing afwijst.
5.13.
De kinderrechter is van oordeel dat de gevraagde dwangsom moet worden toegewezen. Er lijkt geen andere manier te zijn om de moeder te bewegen om een samenwerking aan te gaan met de GI. Ze blokkeert al lange tijd de samenwerking met de GI, het contact tussen de GI en [de minderjarige] en biedt geen (emotionele) ruimte aan [de minderjarige] om iets over zijn vader te weten te komen. Haar gedrag rechtvaardigt het opleggen van een dwangsom. De kinderrechter zal een hogere dwangsom opleggen dan door de GI is gevraagd. De kinderrechter is van oordeel dat de moeder een forse financiële prikkel nodig heeft om haar gedrag te veranderen. Een eerdere dwangsom heeft namelijk niet geleid tot enige verandering of verbetering. De kinderrechter legt daarom een dwangsom op van € 500 per keer dat de moeder de aanwijzing niet opvolgt, met een maximum van € 25.000. De moeder heeft verteld dat zij een goede baan heeft, zodat ook daarom het belang van [de minderjarige] zich niet verzet tegen een dwangsom van deze omvang.