Overwegingen
1. De rechtbank stelt allereerst vast dat de Crisis- en herstelwet (Chw) op deze zaak van toepassing is. Het in het geding zijnde project ziet immers op de aanleg van een productie-installatie ten behoeve van hernieuwbare elektriciteit door zonne-energie, zoals bedoeld in de beschrijving van categorie 1.1 van bijlage 1 bij de Chw.
2. Eisers exploiteren een varkenshouderij op een perceel aan [het adres F] te [plaats D] . Ook zijn eisers op dit perceel woonachtig. Het perceel ligt op ongeveer 200 meter afstand van het zonnepark. Eisers kunnen zich niet verenigen met de omgevingsvergunning die verweerder aan derde-partij heeft verleend.
3. De omgevingsvergunning ziet op de realisatie van een zonnepark aan de Hegemansweg te Groenlo. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten ‘bouwen van een bouwwerk’, ‘uitvoeren van een werk’ en ‘gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Niet in geschil is dat het zonnepark in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied Oost Gelre 2011’ en de nadien opgestelde reparatieplannen. Het zonnepark verdraagt zich niet met de daar geldende bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ met dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologische verwachtingswaarde 2’. Om de realisatie van het zonnepark toch mogelijk te maken, heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, van de Wabo. De raad van de gemeente Oost Gelre heeft een verklaring van geen bedenkingen verleend.
Is het beroep van eisers ontvankelijk?
4. Het bestreden besluit is voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure zoals bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en eisers hebben een zienswijze ingediend tegen het ontwerpbesluit. In dat geval wordt, gelet op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 april 2021 en 4 mei 20211 aan eisers, als het al zo zou zijn dat zij geen belanghebbende zijn, dit hoe dan ook niet tegengeworpen. Het beroep is reeds daarom ontvankelijk.
Is het zonnepark in strijd met de goede ruimtelijke ordening?
5. Eisers betogen dat verweerder ten onrechte oordeelt dat de realisatie van een zonnepark geen strijd met de goede ruimtelijke ordening oplevert.
Het zonnepark past niet in de omgeving vanwege de industriële uitstraling. Daarnaast is landbouwgrond schaars waardoor het onbegrijpelijk is dat deze grond voor zonneparken wordt gebruikt. Bovendien zijn alternatieve locaties voor het zonnepark beschikbaar en heeft verweerder die mogelijkheden onvoldoende onderzocht.
5.1.
Verweerder is op zich bevoegd om, zoals hij hier gedaan heeft, bij het verlenen van een omgevingsvergunning toestemming te geven om af te wijken van het bestemmingsplan. Wel dient het besluit dan een goede ruimtelijke onderbouwing te bevatten. In dit geval heeft verweerder aan de omgevingsvergunning de ruimtelijke onderbouwing ‘Omgevingsvergunning zonnepark Hegemansweg Groenlo’ ten grondslag gelegd en is de landschappelijke inpassing tot stand gekomen na overleg met het Gelders Genootschap. Ook omwonenden hebben meegedacht met het plan. Anders dan eisers, vindt het Gelders Genootschap dat het zonnepark wel past op de bewuste locatie, mits deze landschappelijk wordt ingepast zodat het open landschap gewaarborgd blijft.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de betrokken belangen heeft geïnventariseerd en vervolgens heeft afgewogen. In dit geval is de keuze gemaakt om een bijdrage te leveren aan duurzame energieproductie vanwege het algemeen belang om energieneutraal te zijn in 2030. Daarbij worden de landschapskwaliteiten gerespecteerd en waar mogelijk versterkt. Zo zijn maatregelen voorgeschreven waardoor het zonnepark niet leidt tot aantasting van de kwaliteit van de bodem, worden landschapselementen ingezet om zicht vanuit de directe omgeving te verzachten, is een beplantingsplan opgesteld en vindt er landschappelijke versterking buiten het plangebied plaats. De landschappelijke inpassing betreft dus niet enkel het plaatsen van bomen en struiken ter omheining van het zonnepark. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op dit landschapsplan mogen baseren.
5.3.
Ten aanzien van het onderzoeken van alternatieve locaties voor het opwekken van zonne-energie, heeft verweerder toegelicht dat alleen het bedekken van daken onvoldoende is om te voldoen aan de doelstellingen voor het opwekken van zonne-energie. Eisers hebben deze noodzaak niet (gemotiveerd) betwist. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom niet alleen kan worden gekozen voor het plaatsen van zonnepanelen op bestaande bebouwing.
5.4.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de belangen van eisers betreffende het behoud van agrarische gronden voldoende heeft meegenomen in zijn afweging. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de totale oppervlakte van landbouwgronden in Oost-Gelre ongeveer 8.173 ha bedraagt en de oppervlakte van het zonnepark van bijna 9 ha overeenkomt met 0,11% van het totale oppervlakte van landbouwgrond, wat een geringe afname van de beschikbare landbouwgronden is.
5.5.
Anders dan eisers, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Het betoog slaagt dus niet.
Is onvoldoende flora en fauna onderzoek verricht?
6. Eisers vrezen dat door de uitvoering van het plan, verslechtering van de biotoop van een aantal zeldzame en beschermde vogels optreedt met als gevolg dat deze vogels uit het gebied zullen verdwijnen. Het door verweerder uitgevoerde flora en faunaonderzoek kan volgens eisers niet volstaan. Het moment waarop onderzoek is verricht, was ongeschikt waardoor het rapport onbetrouwbare resultaten bevat. Gelet hierop kan niet anders worden geconcludeerd dan dat het onderzoek naar de ecologie onvolledig en onvoldoende is geweest, aldus eisers. Eisers hebben verder nog betoogd dat zich mogelijk een dassenburcht in de nabije omgeving van het plangebied bevindt. Ook hiermee dient rekening gehouden te worden.
6.1.
Op grond van artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht2 heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin eiser door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van eisers.
De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of de beroepsgronden die eisers aanvoeren een verband hebben met de belangen waarin zij worden geschaad. Als dat namelijk niet zo is, kunnen deze beroepsgronden niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat het betoog van eisers ten aanzien van de bescherming van de dassen en een aantal beschermde vogelsoorten ziet op soortenbescherming. Daarmee doen eisers een beroep op de bepalingen in de Wet natuurbescherming (Wnb) over de bescherming van plant- en diersoorten.
6.3.
Als een natuurlijk persoon zich beroept op de bepalingen van de Wnb die strekken tot de bescherming van plant- en diersoorten beroept hij zich op een algemeen belang waarvoor hij niet in rechte kan opkomen.
Dit kan anders zijn als de belangen van omwonenden bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe woon- en leefomgeving zo verweven zijn met het algemeen belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.3
Bij de beantwoording van de vraag of verwevenheid als hiervoor bedoeld kan worden aangenomen, wordt in het bijzonder rekening gehouden met de afstand tussen de woning van eisers en het plangebied.4 In een geval waarin een besluit voorziet in de realisering van een ruimtelijke ontwikkeling op een perceel waarop uit hoofde van de Wnb beschermde diersoorten voorkomen en de afstand van de woning van de betrokken eisers tot die gronden hemelsbreed meer dan 100 meter bedraagt, zal in zijn algemeenheid niet zo’n verwevenheid worden aangenomen. De kwaliteit van de directe leefomgeving van eisers houdt dan onvoldoende verband met de bescherming van de volgens hen op de gronden, waar de ruimtelijke ontwikkeling is voorzien, levende diersoorten.5
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van het betoog met betrekking tot de bescherming van de das en een aantal beschermde vogelsoorten, niet gebleken van eerdergenoemde verwevenheid. Als er al een dassenburcht zou zijn, dan ligt deze buiten het plangebied en op meer dan 100 meter afstand van het woon- en leefklimaat van eisers. Voorzover er beschermde vogelsoorten binnen het plangebied aanwezig zijn, geldt dat eisers op meer dan 100 meter afstand van het plangebied woonachtig zijn. Er is dus niet gebleken van verwevenheid zoals hiervoor bedoeld. Het beroep op de Wnb voorzover dit ziet op soortenbescherming, stuit dus af op het relativiteitsvereiste.
Wat is de conclusie van de rechtbank?
7. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.