De bepalingen van het verenigingsrecht prevaleren in dit geval. Dat komt door de constructie waarin de verenigingsleden samenwonen. Zoals ook het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden al heeft overwogen in een andere zaak tussen deze partijen (zie 3.14.), is er sprake van een woongroep en/of een sterk verenigingsverband. Daarvan is ook gebleken in deze procedure.
Dit komt al tot uitdrukking in het gegeven dat leden alleen na ballotage lid kunnen worden van de vereniging.
Ook blijkt dit door de huisregels. Daarin staat bijvoorbeeld dat er een keer per maand een ledenvergadering plaatsvindt waarin de gang van zaken wordt besproken (artikel 2). In artikel 7 staat dat ieder lid van de vereniging verantwoordelijkheid draagt voor het geheel, de huizen en het terrein. In artikel 10 staat dat afwezigheid van een bewoner van meer dan 24 uur dient te worden aangetekend in de agenda in de gang.
Verder is van belang dat een substantieel deel van de ruimte gemeenschappelijk wordt gebruikt. Dit geldt voor de tuinen en ook voor een deel van de ruimtes in het huis, zoals de grote kamer op de begane grond, een keuken, een biljartkamer, het trappenhuis en gastentoiletten, kelders, logeerkamers, de bergzolder, de torenkamer en garages (artikel 1.1. overeenkomst tot ingebruikgeving).
Een andere constructie voor bewoning was ook denkbaar geweest, namelijk individuele huurcontracten. Daarvoor is echter niet gekozen. Bij de toetreding tot de vereniging weten de leden waaraan zij zich binden: door het lidmaatschap van de vereniging is de bewoning van [naam buitenplaats] mogelijk.
Aangezien in deze zaak de verenigingsregels voorrang hebben op de huurbescherming worden er bepalingen van dwingend (huur)recht buiten toepassing gelaten. De Hoge Raad heeft bepaald dat dat in voorkomende gevallen inderdaad mogelijk is (zie Hoge Raad 10 maart 2017, kasteel Groeneveld, ECLI:NL:HR:2017:405). [ged.conv./eis.reconv.] komt dus geen beroep op huurbescherming toe.