Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBGEL:2022:3618

Rechtbank Gelderland
13-07-2022
22-05-2025
C/05/386002 / HA ZA 21-164
Civiel recht
Eerste aanleg - enkelvoudig,Tussenuitspraak

Letselschade. Tussenvonnis. De rechtbank oordeelt dat gedaagde partijen aansprakelijk zijn voor de schade als gevolg van de mishandeling. Het betreft een mishandelng tijdens opnames voor een televisieshow. De rechtbank oordeelt dat er geen eigen schuld is door uitlokking. De vraag is tot welke klachten en schade de mishandeling heeft geleid. Daarvoor zijn deskundigenberichten nodig.

Rechtspraak.nl
PS-Updates.nl 2025-0285

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Arnhem

zaaknummer / rolnummer: C/05/386002 / HA ZA 21-164 / 167 / 876

Vonnis van 13 juli 2022

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiser,

advocaat mr. M. Zwagerman te Hoofddorp,

tegen

1 [gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

2. [gedaagde 2],

wonende te [woonplaats] ,

gedaagden,

procesadvocaat mr. W.A.M. Rupert en behandelend advocaat mr. P.C. Knijp te Rotterdam.

Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd en gedaagden zullen gezamenlijk [gedaagde 1 en 2] . worden genoemd, dan wel afzonderlijk [gedaagde 2] en [gedaagde 1] .

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het tussenvonnis van 30 juni 2021

  • -

    de akte vermeerdering van eis en overlegging producties 4, 7a, 8 en 9

  • -

    de van de zijde van [eiser] ten behoeve van de mondelinge behandeling overgelegde USB-stick met de betreffende uitzending van #BOOS

  • -

    de van de zijde van [gedaagde 1 en 2] . overgelegde productie 6

  • -

    het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 16 december 2021.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

[eiser] is onder andere werkzaam als programmamaker en presentator bij BNNVARA, waarvoor hij onder meer het online programma #BOOS presenteert. In dat programma gaat [eiser] samen met mensen die om uiteenlopende redenen een probleem hebben en zich niet gehoord voelen, op zoek naar een oplossing. [eiser] treedt op als hun woordvoerder. Onderdeel van het programma vormt de ontmoeting tussen degene waarover geklaagd wordt, [eiser] en degene die zich bij het programma aangemeld heeft. Tijdens die ontmoeting wordt geprobeerd het probleem op te lossen. [gedaagde 2] is eigenaar van diverse panden in Nijmegen en verhuurt onder meer studentenkamers. Een groep studenten heeft het programma #BOOS ingeschakeld voor een oplossing in hun conflict met de verhuurder, [gedaagde 2] , vanwege gebreken aan het studentenhuis.

2.2.

Op 14 augustus 2017 is [eiser] samen met een cameraman, een producer/regisseur en vijf betrokken studenten onaangekondigd naar het kantoor van [gedaagde 2] gegaan voor een gesprek. Voor dit gesprek hadden [eiser] en zijn groep confettipoppers, luide muziek en een pot augurken meegenomen om de door de studenten gestelde overlast in het studentenhuis na te bootsen. [gedaagde 2] heeft de voordeur opengedaan, waarna [eiser] met een knal een confettipopper heeft afgeschoten. [gedaagde 2] heeft gevraagd waarvoor ze kwamen en is vervolgens naar binnen gelopen om navraag te doen over het betreffende studentenhuis. Er is op de gang gefilmd, op de werkkamer van de zoon van [gedaagde 2] , [gedaagde 1] , en op de administratie. De medewerkers van de administratie hebben bezwaar gemaakt tegen het filmen. [gedaagde 2] heeft daarop de groep verzocht de gang op te gaan. Op enig moment is de sfeer omgeslagen, waarop [gedaagde 2] met stemverheffing de groep heeft verzocht het pand te verlaten. Hierop is [gedaagde 1] uit zijn werkkamer gekomen en is er een duw- en trekpartij ontstaan, waarbij [eiser] , [gedaagde 2] , [gedaagde 1] , de cameraman en een of meer studenten betrokken zijn geweest (hierna: het incident).

2.3.

Na het incident heeft [eiser] diezelfde dag de spoedeisende hulp van het Radboud Universitair Medisch Centrum in Nijmegen bezocht, waar een kaakbreuk is geconstateerd. Van dit bezoek is het volgende, voor zover hier relevant, aan de huisarts van [eiser] gerapporteerd:

Anamnese

De patiënt vertelt dat hij een interview hield voor de TV waarbij hij vervolgens klappen in het gelaat heeft gekregen. Zowel aan de linkerzijde als aan de rechterzijde voor het oor. De occlusie voelt abnormaal aan. De rechterzijde maakt eerder contact, maar volledige occlusie is te bereiken. De visus is ongestoord, er zijn geen dubbelbeelden. De sensibiliteit van het aangezicht is ongestoord.

(…)

Conclusie:

Unilaterale collum mandibula fractuur rechts met dislocatie.

Beleid:

Met patiënt werd uitgebreid gesproken over de verschillende behandelopties.

- Open repositie en interne fixatie middels preauriculaire benadering.

- Intermaxillaire fixatie middels spalken en guiding elastics.

- Expectatief beleid.

Aan patiënt is het advies gegeven om enkel zachte voeding te gebruiken voor een periode van 4 weken.”

2.4.

Omdat [eiser] in [woonplaats] woont, is de behandeling van de kaakbreuk voortgezet in het AMC, waar [eiser] vanaf 18 augustus 2017 meermalen de polikliniek van de afdeling mondziekten, kaak- en aangezichtschirurgie (MKA) heeft bezocht. Op 12 november 2017 heeft het AMC Poli MKA het volgende aan de huisarts bericht:

“De [eiser] is bij u bekend met een op 14-8-2017 bij molest opgelopen collum mandibulae fractuur rechts. Hierbij werd gekozen voor conservatieve therapie met brackets en elastiektractie. Momenteel ervaart patiënt nog een knappend kaakgewricht, hetgeen klachten geeft tijdens eten en zoenen. Bij onderzoek is de kaakgewrichtsknap links te objectiveren. De mandibula toont bij mondopening enige deviatie naar rechts. Bij intra-oraal onderzoek is er sprake van een ongestoorde occlusie. De brackets zijn verwijderd. In goed overleg werd patiënt uit verdere controle ontslagen.”

2.5.

De huisarts van [eiser] heeft op 19 september 2017 het volgende geschreven:

“Hierbij verklaar ik dat bovengenoemde patiënt door het incident waarbij hij op zijn kaak is geslagen, naast een kaakfractuur ook een matige hersenschudding heeft opgelopen. Patient heeft hoofdpijn, last van moeheid en concentratieverlies. Hierdoor is hij beperkt in zijn dagelijks functioneren en is zijn werkvermogen geminimaliseerd. Ik heb hem geadviseerd de komende tijd stricte rust te hanteren en ik zal hem verder begeleiden in zijn herstel.”

2.6.

Naast de huisarts heeft [eiser] ook een fysio-manueeltherapeut bezocht. In zijn fysiotherapeutisch rapport van 3 februari 2018 staat, voor zover hier van belang:

Anamnese:

[eiser] is betrokken geraakt bij een incident medio augustus 2017. Bij dit incident is er sprake geweest van een hoog energetisch moment. Hierbij heeft de nek een whiplash moment doorgemaakt en heeft de kaak verschillende fracturen opgelopen. Naar aanleiding van dit trauma zijn typische nek-schouder-hoofdpijn met misselijkheid en duizeligheidsklachten ontstaan. Na de eerste periode van rust en herstel maakt [eiser] gebruik van fysio- en manuele therapie om zijn dagelijks terugkerende klachten te minimaliseren en te verbeteren. Deze klachten uiten zich voornamelijk in cervicale pijn i.c.m. cervicale stijfheid, hoofdpijn (cervicogene hoofdpijn) duizeligheid en misselijkheid. [eiser] meldt zich medio september 2017 bij de praktijk VondelFysio om aan zijn herstel te werken.

(…)

Onderzoek:

-Verminderde arthrogene mobiliteit hoog-CWK;

- Verminderde controle/stabiliteit van de CWK;

- Cervicogene duizeligheid o.b.v. hoofdletsel, BPPV-type nystagmus aanwezig.

-Verminderde mobiliteit CTO- en TWK richting extensie.”

2.7.

Vanaf 29 augustus 2019 is [eiser] enige tijd onder behandeling geweest bij een chiropractor. De chiropractor schrijft in een verklaring, gedateerd 3 februari 2021, dat [eiser] onder meer pijn en spanning ervoer in zijn nek, rug en schouders en pijn aan zijn kaak, dat hij een aantal maanden onder behandeling is geweest voor deze pijnsymptomen en dat het gelet op de complexiteit van de kaakfractuur twijfelachtig is of de functie van het kaakgewricht en het goed op elkaar aansluiten van zijn kaken volledig kan worden hersteld, hetgeen door een tandarts/orthodontist moet worden vastgesteld.

2.8.

De huisarts van [eiser] heeft op 19 januari 2021 het volgende geschreven:

“Hierbij verklaar ik dat bovengenoemde patiënt als gevolg van een mishandeling in 2017 naast een forse kaakfractuur ook een hersenschudding heeft opgelopen en psychische klachten. De klachten van zijn hersenschudding hebben zeker 4 maanden in beslag genomen en zijn langzaam hersteld door het nemen van rust en een prikkelarme omgeving. Zijn psychische klachten bestonden uit herbeleving en angsten, waarbij wij in 2019 patiënt hebben geadviseerd EMDR therapie te volgen.”

2.9.

[gedaagde 2] heeft op 15 augustus 2017 aangifte gedaan van huisvredebreuk bij de politie, eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid. In het proces-verbaal van aangifte staat, voor zover van belang:

“Ik stond voor [eiser] . Ik duwde hem met beide handen met zeer lichte kracht naar achter. Dit is in de richting van de uitgang. Ik herhaalde hierop de woorden: “Je moet het pand verlaten, eruit eruit”. Ik bleef met zeer gematigde kracht [eiser] naar achteren duwen. (…) Ik zag aan [eiser] zijn doen en laten dat hij steeds agressiever werd. Ik zag voelde namelijk dat hij steeds meer in tegengestelde richting bewoog dat ik hem trachtte te bewegen. (…) Ik zag dat [eiser] een slaande beweging maakte in mijn richting. Ik zag dat dit richting mijn hoofd was. Ik zag dat dit met gebalde vuist werd gedaan. Ik zag dat hij eerst zijn arm naar achter bewoog en toen naar voren bracht. Ik zag dat dit met kracht gebeurde. Ik kon deze vuistslag maar net ontwijken. (…) Ik reageerde op zijn vuistslag met een klap. Ik sloeg volgens mij met mijn vlakke hand. Volgens mij sloeg ik op zijn borstkast. (…) Ik weet zeker dat ik [eiser] niet op zijn gezicht had geslagen. Ik kreeg het gevoel dat ik belaagd werd door de rest van de groep. Ik zag toen ineens dat mijn zoon er ook bij stond. Ik zag dat hij mij hielp met het ontzetten van mij tegen de groep. Ik bracht de groep toen samen met mijn zoon naar buiten. Ik zag en voelde dat dit niet vanzelf ging en er agressie vanuit de groep kwam.”

De officier van justitie heeft deze aangifte geseponeerd.

2.10.

[gedaagde 1] heeft op 22 augustus 2017 aangifte gedaan van mishandeling bij de politie, eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid. In het proces-verbaal van aangifte staat, voor zover van belang:

“Ik hoor een hoop herrie en hoor mijn vader zeggen: “eruit, eruit!”. Ik zie in mijn rechterooghoek mijn vader voorbij vliegen met een hoop mensen om hem heen. Mijn vader is 72 jaar. Ik maakte mij zorgen, schrok en uit reactie vloog ik op naar de hal. (…) Eenmaal in de hal zag ik mijn vader en pakte ik de eerste en de beste in de buurt van mijn vader vast. Ik klemde mijn arm om de persoon heen. Ik maakte geen slaande beweging. Ik deed dit om mijn vader te ontzetten. Tijdens het vastpakken van deze persoon werd ik door een ander persoon geschopt. (…) Tegelijk[er]tijd zag en voelde ik dat ik bij mijn keel werd gegrepen. (…) Er werd over en weer geduwd en getrokken aan mij.

Mijn vader en ik duwen en trekken om iedereen naar buiten te krijgen. Vanuit de hal, duwen en trekken wij de mensen in de richting van de voorhal. (…) Wij hebben de mensen via de reeds openstaande toegangsdeur uit ons pand gezet.”

De officier van justitie heeft deze aangifte geseponeerd.

2.11.

[eiser] heeft op 23 augustus 2017 aangifte gedaan van zware mishandeling bij de politie, eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid. In het proces-verbaal van aangifte staat, voor zover van belang:

“We liepen de kamer uit en we stonden daar in de gang. (…) [gedaagde 2] zei: “We gaan naar de gang”, maar wij stonden daar al. Toen zag ik dat [gedaagde 2] omsloeg en toen werd hij handtastelijk. Het begon uit te draaien in duwen en te trekken (…) Gelijk hierna zag ik dat de zoon [gedaagde 1] op ons af kwam stormen en hij begon mij te slaan. Ik zag dat [gedaagde 1] met zijn gebalde vuist op mijn gezicht begon te slaan. Ik weet niet meer welke vuist dit was. Ik zag dat hij zijn vuist naar achteren haalde. Ik zag dat hij met hoge snelheid met zijn vuist richting mijn kaak ging. Ik weet zeker dat ik aan de rechterzijde van mijn gezicht ben geslagen. Ik voelde dat zijn vuist op mijn kaak kwam. Ik voelde een piep in mijn oor en mijn kaak deed pijn. (…) Ik ben door [gedaagde 1] heen en weer geduwd. Ik belandde in een hoek en kreeg daar ook klappen. Ik kon niet zien waar ik op dat moment werd belaagd omdat ik aan de achterzijde werd geslagen toen ik de hoek zat. Het ging allemaal zo snel. Ik voelde dat ik werd geslagen op mijn linker jukbeen, beide kaken en linker ribben. (…)

Toen ik naar buiten rende kreeg ik nog een klap van [gedaagde 2] . Ik zag dat ik in de gang richting de voordeur werd belaagd door [gedaagde 2] mij aan mijn achterzijde belaagde. Ik zag dat hij een gebalde vuist zijn vuist richting mijn hoofd bracht. (…) Ik voelde dat zijn vuist mijn linkerkaak raakte. Op het moment dat zijn vuist mijn linkerkaak raakte voelde ik pijn in mijn linkerkaak.”

2.12.

Bij de stukken bevinden zich zeven processen-verbaal van aangifte c.q. verhoor als getuige met betrekking tot het incident. Hieruit worden de volgende verklaringen geciteerd:

- student [getuige 1] heeft op 14 augustus 2017 verklaard:

“Ik zag dat de oudere man [eiser] beetpakte en [eiser] richting de uitgang duwde. Ik zag dat [eiser] hierop tegenwerkte en er ontstond een duw en trekpartij tussen [eiser] en de oudere man. Toen ze ter hoogte van de eerste kamer rechts waren kwam daar een jongere man uit. (…) Ik zag dat de jongere man zich met het conflict begon te bemoeien. Ik zag dat [eiser] door de twee mannen in een hoekje gedreven werd en ik zag dat de oudere en jongere man beide aan het slaan waren tegen [eiser] .”

- student [getuige 2] heeft op 14 augustus 2017 verklaard:

“Ik zag dat de zoon op [eiser] insloeg en dat hij hem meerdere malen opzettelijk, met kracht op zijn kaak sloeg. Ik schat 10 a 15 keer. Dit gedrag had tot gevolg dat ook vader meegetrokken werd, die vervolgens ook [eiser] begon te duwen en te slaan. Dat was meer op het lichaam gericht. [eiser] werd min of meer in de hoek gedrongen.

Ik vond het een ongelijke en onnodige strijd en besloot [eiser] te hulp te schieten. Ik deed dat door mijzelf tussen de beide partijen te posteren met de intentie om hen van elkaar te scheiden en het mishandelen van [eiser] te stoppen. (…)”.

- [getuige 3] , producer en redacteur bij BNN, heeft op 15 augustus 2017 verklaard:

“Ik zag dat [gedaagde 2] [eiser] fysiek zachtjes duwde in de richting van de haldeur en dat [eiser] bij hem weg draaide, ten einde aan te geven, dat hij niet aangeraakt wilde worden. (…) Hierop reageerde [gedaagde 2] op zijn beurt door [eiser] met meer kracht en dwang in die richting te duwen. (…) Ik zag vervolgens, dat de zoon met veel agressie zijn werkkamer uit kwam en [eiser] aanviel, samen met zijn vader [gedaagde 2] . [eiser] werd vervolgens door beide mannen daar toen opzettelijk, hard, met tot vuist gebalde handen sloegen, waarbij beiden hem in het gezicht hebben geslagen. Daar begon het mee. Daarna werd het allemaal wat minder overzichtelijk voor mij. Ik wil hierbij wel opmerken, dat de agressie en kracht, waarmee geslagen werd bij de zoon groter was als bij de vader.”

- student [getuige 4] heeft op 17 augustus 2017 verklaard:

“Wij werden verder de gang ingeduwd (…) Ik hoorde: “Niemand raakt mij vader aan. Niemand raakt mij vader aan”. Of woorden van gelijke strekking. Ik kijk vervolgens op en zie dat uit de eerste ruimte de zoon van [gedaagde 2] aan komt rennen. De zoon van [gedaagde 2] maakte op mij een zeer agressieve indruk. Ik zag dat hij zoon beiden vuisten balde. Ik zag dat hij met beide armen wild om zich heen aan sloeg. Ik zag dat de zoon van [gedaagde 2] direct [eiser] aanviel. Ik zag dat hij [eiser] tegen zijn hoofd en bovenlichaam sloeg.”

- student [getuige 5] heeft op 17 augustus 2017 verklaard:

“Uiteindelijk stonden [eiser] en [gedaagde 2] voor de kantoorruimte van zijn zoon, die vervolgens de kamer uitgestormd kwam en riep “Blijf van mijn vader af” of woorden van die strekking. (…) In mijn beleving duwden vader en zoon hardhandig tegen [eiser] aan en begonnen zij hem, op weg naar de uitgang, gezamenlijk te slaan. Ik heb gezien dat beiden [eiser] geslagen hebben. Meerdere malen. Ik stond op dat moment achteraan in de groep en kon niet alles in detail meer zien, omdat iedereen in bewoog, schreeuwde etc. Ik heb beide mannen op de rug gezien en zag, dat zij beide meerdere malen slagen toediende aan [eiser] maar kon niet zien waar ze hem raakten.”

- [getuige 6] , werkzaam op de administratie van het bedrijf van [gedaagde 1 en 2] ., heeft op 31 augustus 2017 verklaard:

“Ik zag gelijk een hoop tumult. Ik schrok hiervan omdat de situatie hiervoor totaal geen aanleiding gaf voor dit tumult. Ik zag dat de voordeur openstond. Ik zag dat de gehele groep naar buiten ging. Ik zag dat dit met duwen en trekken gepaard ging. Ik kan u niet verklaren wie wat deed. Ik zag namelijk dat er zoveel gebeurde. Ik vond de situatie zo chaotisch dat ik het niet meer terug kan halen.”

- [getuige 7] , werkzaam op de administratie van het bedrijf van

[gedaagde 1 en 2] ., heeft op 8 september 2017 verklaard:

“Ik zag dat er een hoop tumult was. Tussen [gedaagde 2] en de personen welke bij [eiser] waren.

Ik zag dat de volledige groep naar de uitgang van het kantoor gingen. Ik zag niemand slaan. Ik zag wel een hoop geduw en trek werk van beide kanten.”

2.13.

De politierechter van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft [gedaagde 2] schuldig bevonden aan het medeplegen van mishandeling van [cameraman] en aan het medeplegen van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg van [eiser] . De politierechter heeft [gedaagde 2] bij strafvonnis van 22 januari 2020 veroordeeld tot een geldboete van € 1.250,00. In het strafvonnis staat, voor zover van belang:

“2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Ten aanzien van feit 1 – De mishandeling van [eiser]

(…)

Beoordeling door de politierechter

(…)

Medeplegen

(…)

De politierechter is van oordeel dat op grond van de hierboven gebezigde bewijsmiddelen moet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering door verdachte en zijn zoon. Zij stonden ten tijde van de mishandeling in elkaars directe nabijheid en richtten zich allebei op hetzelfde slachtoffer. Ook hebben zij het slachtoffer op hetzelfde moment geslagen. Verdachte heeft door aangever te slaan een bijdrage van voldoende gewicht geleverd aan de uitvoering van de mishandeling. De politierechter is dan ook van oordeel dat er bij de mishandeling sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn zoon.

(…)

Zwaar lichamelijk letsel

De politierechter acht eveneens bewezen dat als gevolg van de mishandeling bij aangever zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. De politierechter kent daarbij in het bijzonder belang toe aan het feit dat het herstel van de gebroken kaak bijna drie maanden heeft geduurd, dat aangever gedurende die tijd onder medische controle stond en lange tijd last heeft ondervonden van de breuk en ook maanden niet heeft kunnen werken. Gelet op het bewezenverklaarde medeplegen en de aard van het tenlastegelegde delict is niet relevant wie van de deelnemende personen het letsel heeft toegebracht. Het letsel dient namelijk te worden beschouwd als een geobjectiveerd gevolg van de mede door verdachte gepleegde mishandeling.

(…)

3. Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de politierechter is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 (…) tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:

1.

hij op 14 augustus 2017 te Nijmegen, tezamen en in vereniging met een ander [eiser] heeft mishandeld door:

- (met kracht) die [eiser] meermalen, althans eenmaal met gebalde vuist tegen zijn hoofd te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak ten gevolge heeft gehad;

(…)

4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

Ten aanzien van feit 1:

Medeplegen van mishandeling terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;

(…)

7. Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

(…)

De politierechter overweegt omtrent de strafoplegging in het bijzonder het navolgende.

De politierechter stelt voorop dat het om ernstige feiten gaat. Verdachte heeft zich samen met zijn zoon schuldig gemaakt aan de mishandeling van [eiser] en [cameraman] . In het geval van [eiser] heeft deze mishandeling een kaakbreuk tot gevolg gehad. [eiser] heeft hier gedurende meerdere maanden van moeten herstellen en daarbij heeft hij hinder ondervonden. [cameraman] heeft na de mishandeling nog enige tijd last gehad van pijn aan zijn borst. De politierechter is van oordeel dat verdachte door de toepassing van dit geweld de lichamelijke integriteit van beide slachtoffers heeft aangetast.

De politierechter heeft aan de andere kant ook oog voor de omstandigheid dat de groep van het programma #BOOS onverwacht en ongevraagd het kantoor van verdachte en zijn zoon heeft bezocht. [eiser] heeft bij binnenkomst bij de borst van [gedaagde 2] een confettipopper afgeschoten waardoor verdachte zichtbaar schrok. Na een kort gesprek met verdachte was het [eiser] die de hele groep binnen uitnodigde. Vervolgens werden zonder toestemming filmopnames gemaakt van de medewerkers van het kantoor. [eiser] en de cameraman hebben zich daarbij in eerste instantie niets aangetrokken van duidelijke en herhaalde verzoeken van verschillende mensen op het kantoor om hiermee te stoppen en om weg te gaan.

Het voorgaande rechtvaardigt echter in geen enkel opzicht het gedrag van verdachte in de richting van met name [eiser] en [cameraman] . Iedereen bewoog zich al richting uitgang en van fysiek handelen van [eiser] of [cameraman] in de richting van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] is niets gebleken. Het was de zoon van verdachte die zorgde voor een escalatie door zijn kantoor uit te stormen en de eerste geweldshandelingen te verrichten.

Bij de strafoplegging houdt de politierechter er verder rekening mee dat de bij [eiser] geconstateerde kaakbreuk te wijten is aan de geweldshandelingen van de zoon. Verdachte heeft een minder zwaar aandeel in de escalatie en in het daarop volgende geweld gehad.”

Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.

2.14.

De politierechter van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft [gedaagde 1] bij strafvonnis van 22 januari 2020 veroordeeld tot een werkstraf van 180 uur, waarvan 80 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, wegens het medeplegen van mishandeling van [cameraman] en het medeplegen van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg van [eiser] . De politierechter komt tot het oordeel dat [gedaagde 1] heeft gezorgd voor escalatie door zijn kantoor uit te stormen en de eerste geweldshandelingen te verrichten, dat de bij [eiser] geconstateerde kaakbreuk te wijten is aan het door [gedaagde 1] uitgeoefende geweld en dat hij onnodig en op een volstrekt buitenproportionele manier over de schreef is gegaan bij het door hem uitgeoefende geweld. Daarmee heeft [gedaagde 1] volgens de politierechter een zwaardere rol gehad in de mishandeling dan zijn vader. De politierechter heeft het beroep van [gedaagde 1] op putatief noodweer dan wel noodweer exces verworpen. [gedaagde 1] heeft tegen voormeld strafvonnis hoger beroep ingesteld.

2.15.

In het verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 juni 2021 in de strafzaak in hoger beroep tegen [gedaagde 1] staat, voor zover van belang:

Overweging met betrekking tot het bewijs

(…)

Slaan

De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte aangever [eiser] rondom de nek heeft gegrepen, maar dat verdachte aangever niet heeft geslagen. Als verdachte wel had geslagen zou dat te zien of te horen moeten zijn op de camerabeelden van het incident. Ook zou aangever, als verdachte hem geslagen zou hebben, meer verwondingen moeten hebben gehad.

Tegenover het standpunt van verdachte dat hij niet geslagen zou hebben, staan meerdere verklaringen van zowel aangever [eiser] als getuigen die verklaren dat verdachte wel degelijk heeft geslagen. Ook is op een opname van een mobiele telefoon, gefilmd door [getuige 5] , te horen hoe de vader van verdachte enkele momenten na het incident aan een van de personen behorende bij de groep van aangever vraagt: “En jij, wat moet jij? Moet jij ook een klap voor je bek hebben? Dat kan je zo krijgen”.

Dat het slaan niet op de camerabeelden te zien of te horen is, is niet verwonderlijk. De aanloop naar het incident is goed in beeld gebracht, maar juist zodra verdachte zich naar de gang begeeft en aangever [eiser] grijpt, wordt de situatie chaotisch en heeft de cameraman de camera neergelegd of is de camera gevallen of is eraan getrokken. Dan is er even van de aangever en de verdachte (vrijwel) niets meer op de beelden te zien. Daarna is te zien hoe verdachte en zijn vader rond aangever [eiser] staan. Dan verdwijnt iedereen uit beeld en is er een hoop geschreeuw te horen. Uiteindelijk is de vader van verdachte nog in beeld, waarbij te horen is dat hij roept: “Ja, moet je een klap op je bek hebben?”.

Op grond van het bovenstaande verwerpt het hof het gevoerde bewijsverweer en acht het gerechtshof bewezen dat verdachte aangever [eiser] ten minste eenmaal heeft geslagen.

Noodweer

De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer.

(…)

Het hof komt op grond van de bewijsmiddelen tot dezelfde overwegingen als de politierechter.

(…)

Naar het oordeel van het hof kunnen de gedragingen van de aangever niet worden aangemerkt als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de vader van verdachte. De aangever en de groep waarmee hij was gekomen bewogen zich, nadat zij door de vader van verdachte werden opgedragen het pand te verlaten, vanuit het secretariaat naar de gang en vervolgens richting de voordeur. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet gezien of gehoord heeft dat er geweld tegen zijn vader werd gebruikt. Ook blijkt nergens uit dat er een onmiddellijk dreigend gevaar voor geweld tegen de vader van verdachte was die een directe ingreep door verdachte noodzakelijk maakte. Dat er rumoer op de gang was en dat de vader van verdachte zijn stem verhief om aangever en zijn groep te sommeren het pand te verlaten, is daarvoor niet voldoende.

Het verweer van de verdediging wordt verworpen.

Zwaar lichamelijk letsel

Het hof acht bewezen dat als gevolg van de mishandeling bij aangever [eiser] zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. Daarbij kent het hof in het bijzonder belang toe aan het feit dat aangever [eiser] een gebroken kaak heeft opgelopen, dat het herstel daarvan bijna drie maanden heeft geduurd, waarbij de kaak met elastiekjes was vastgezet, dat aangever [eiser] die tijd onder medische controle stond en dat hij enkele weken voedsel door een rietje heeft moeten innemen, dat hij ook na drie maanden nog last van die breuk heeft ondervonden en dat hij enkele maanden niet heeft kunnen werken.

(…)

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen (…) acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 (…) tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

1.

hij op 14 augustus 2017 te Nijmegen, tezamen en in vereniging met een ander [eiser] heeft mishandeld door:

- (met kracht) die [eiser] meermalen met gebalde vuist tegen zijn hoofd te slaan

- door die [eiser] bij de nek te grijpen,

Terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en nekklachten ten gevolge heeft gehad;

Oplegging van straf en/of maatregel

(…)

Zoals ook de politierechter heeft overwogen houdt het hof bij de strafoplegging ook rekening met de wijze waarop de groep rondom beide aangevers onverwacht en ongevraagd het kantoor van verdachte en zijn vader zijn binnengekomen en hoe deze zich daar gedragen hebben. Het was echter verdachte die zorgde voor escalatie van het incident en niets rechtvaardigt het vervolgens door hem toegepaste geweld.

(…)”

Het gerechtshof heeft [gedaagde 1] veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur, waarvan 80 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Tegen dit arrest is geen cassatie ingesteld.

2.16.

Ten behoeve van de vaststelling van het door [eiser] geleden letsel als gevolg van het incident hebben partijen gebruik gemaakt van medisch adviseurs. [gedaagde 1 en 2] . heeft medisch adviseur T. Nelemans ingeschakeld. In zijn medisch advies van 16 december 2020 staat, voor zover van belang:

Interpretatie beschikbare informatie, overwegingen en advies

(…)

3. Het gestelde ongevalsgevolg ziet naar ik begrijp niet alleen op de kaakfractuur maar ook op hersen- en nekletsel. Documentatie van voor hersenletsel voorwaardelijke symptomatologie in de eerste fase posttraumatisch, zoals als bewustzijnsverlies, geheugenverlies, verwardheid, desoriëntatie, misselijkheid, braken etc., ontbreekt echter … en hetzelfde geldt voor pijn in/vanuit de nek als eerste en acute verschijnsel van een whiplashmechanisme zoals gesteld. (…)

(…)

8. Het voorgaande laat uiteraard onverlet dat de kaakfractuur rechtvaardiging biedt voor een periode van enkele weken-maanden van klachten, hinder en ongemak hetgeen meer/minder geïnterfereerd kan c.q. zal hebben met het gebruikelijke dagelijkse functioneren. (…)

9. Kortom, er lijkt een eindtoestand bereikt waarin niets zich verzet tegen een verdere afwikkeling, uitgaande van tijdelijke klachten en ongemak/hinder maar geen (langdurig) onvermogen in meer absolute zin, blijvende invaliditeit (BI), blijvende beperkingen of kwade toekomstkansen. De tijdelijkheid daarvan zou ik arbitrair willen bepalen op een paar 2-3 maanden waarbij er in de loop van de tijd sprake is geweest van een geleidelijk herstel en voortschrijdende normalisering van de belastbaarheid.”

2.17.

[eiser] heeft medisch adviseur Th.F. Veneman ingeschakeld. In zijn medisch advies van 5 december 2021 staat, voor zover van belang:

“Naast de behandeling bij de kaakchirurg in het AMC werd hij ook behandeld voor bijkomende problemen die zijn ontstaan door dit hoogenergetische incident, namelijk door de huisarts, die onder andere verwees naar fysiotherapeut en chiropractor.

De huisarts constateerde dat sprake was van een hersenschudding. Door het hoogenergetische letsel ter plaatse van het hoofd ontwikkelde uw client tevens klachten van schouder, nek met hoofdpijn en concentratiestoornissen, hetgeen zeer wel mogelijk, ja zelfs waarschijnlijk is ontstaan door een whiplash achtige beweging door het hoogenergetische trauma van het hoofd. Last but nog least kreeg de [eiser] psychische problemen in de vorm van herbelevingen en angst, waarvoor hij zelfs in 2019 nog verwezen werd teneinde EMDR te ondergaan.

Het is zeer waarschijnlijk dat het hoofd door het ernstige trauma inderdaad, zoals de fysiotherapeut beschrijft, een whiplash beweging heeft doorgemaakt en als gevolg daarvan de typische nek-schouderhoofdpijn zijn ontstaan. De klachten uitten zich voornamelijk in cervicale pijn i.c.m. cervicale stijfheid, hoofdpijn (cervicogene hoofdpijn) duizeligheid en misselijkheid. De lichamelijke beperkingen werden bij lichamelijk onderzoek door de fysiotherapeut geconstateerd en beschreven.

Ook de senior arbo-arts beschrijft klachten die passen bij een doorgemaakt hoofdtrauma namelijk concentratieproblemen met snelle overprikkeling door audio-visuele stimuli.

In aanvulling op de expertises van bovengenoemde zorgverleners heeft ook de chiropractor geconstateerd dat sprake is van hoofd- en nekklachten op basis van het trauma.

Collega Nelemans stelt dat de klachten die de [eiser] ervaart niet kunnen worden toegeschreven aan ‘whiplash’ omdat er geen sprake zou zijn geweest van bewustzijnsverlies, verwardheid, desoriëntatie, misselijkheid en amnesie. Dat is een medisch incorrecte constatering. Immers whiplash kan heel goed ontstaan zonder dat de bovengenoemde klachten aanwezig zijn. De oorzaak van whiplash ligt in een snel heen en weer bewegend hoofd met overstrekking van spieren en pezen in het hoofd/hals gebied. Dat is een beweging waarvan kan worden aangenomen dat de [eiser] die heeft doorgemaakt.

(…)

Collega Nelemans wijst erop dat uit de medische stukken niet blijkt dat sprake was van nek/hersenletsel waardoor, ik citeer, “onmiddellijk na het trauma” klachten bestonden en dat van whiplash trauma geen sprake is. Het is juist dat de klachten van nek en rugpijn (en de overige klachten die na een whiplash trauma zijn ontstaan) niet onmiddellijk zijn gemeld. Dat dergelijke klachten pas in een later stadium anders dan direct na een trauma ontstaan, is een bekend en in de wetenschappelijke literatuur beschreven fenomeen. Immers, gedurende de eerste uren na een dergelijk trauma is een grote concentratie van het stresshormoon adrenaline verantwoordelijk voor een andere perceptie van de werkelijkheid dan zonder die adrenalinerush. Dat verklaart waardoor klachten na een dergelijk hoofdtrauma pas na uren en soms dagen waarneembaar worden.”

2.18.

In reactie hierop heeft Nelemans in zijn medisch advies van 9 december 2021, voor zover van belang, geschreven:

“1. De enige nieuwe medische informatie betreft het voorliggende advies van medisch adviseur Veneman. Veel waarde kan ik daar echter niet aan toekennen. De geachte collega is weliswaar stellig in zijn mededelingen, maar het schort nogal aan de onderbouwing ervan. Bovendien geeft hij blijk van een onjuiste interpretatie van mijn eerdere adviezen.

2. Ik overweeg daartoe het volgende (in een niet strikte volgorde):

a. Het ontbreken van een documentatie van commotionele verschijnselen als bewustzijnsverlies, verwardheid, desoriëntatie, misselijkheid en amnesie heb ik, in tegenstelling tot de repliek, niet aangevoerd als argument in het kader van een whiplash associated disorder (WAD) maar met betrekking tot de suggestie van hersenletsel.

b. Gegeven de toedracht kan in beginsel sprake geweest zijn van het gestelde “snel heen en weer bewegend hoofd met overstrekking van spieren en pezen in het hoofd/halsgebied”. Een dergelijk mechanisme veronderstelt in het voorkomende geval echter wel acute klachten, net als de klachten na een verzwikking/verstuiking van een enkel. En een documentatie daarvan ontbreekt.

c. Het is niet onjuist zoals Veneman stelt, dat pijnklachten na een trauma eerst na ommekomst van zekere tijd kunnen opvallen door het effect van adrenaline direct posttraumatisch. De vroegste documentatie in deze casus van pijn in/vanuit de nek dateert echter niet van enige uren na het incident maar van medio september 2017, een maand later. Dat is naar mijn oordeel niet passend bij het bedoelde effect.

(…)

f. Dat de huisarts, die betrokkene anders dan ik, (op enig moment) wel in persoon zag, overtuigd was van de diagnose hersenletsel (en/of nekletsel c.q. een WAD) is alleen dan relevant als die mening rust op een overtuigende grondslag. Dat is niet het geval. De huisarts gaat immers, net als Veneman, voorbij aan het ontbreken van de onder randnummer 2a hiervoor genoemde commotionele verschijnselen en pijn in/vanuit de nek in de eerste fase posttraumatisch. Bovendien is het volstrekt onduidelijk wanneer betrokkene precies gezien werd en vanwege welke klachten.

(…)

k. Bij het ontbreken van aanwijzingen voor nek- of hersenletsel, ontbreekt een grondslag voor het nastreven van meer/langer inactiviteit en rust dan in het kader van de genezing van de kaakfactuur nodig was. En het herstel daarvan was zoals gezegd volgens de primair behandelend kaakchirurg op 10 november 2017 (3 maanden later) al naar behoren zonder belangrijke restklachten of -verschijnselen die het beroepsmatige functioneren in de weg stonden: “Patiënt heeft nog last van een knappend kaakgewricht bij eten/zoenen. Verder geen klachten”.

3. (…) Of anders gezegd, ik zie geen aanleiding om meer ongevalsgevolg te vermoeden dan in de voorgaande adviezen beschreven.

4. Voor zover daarmee geen bevredigende verdere afwikkeling mogelijk is, zal wederpartij nadere inhoudelijke informatie ter onderbouwing moeten overleggen, onder meer over de psychische aspecten en in verband daarmee gerealiseerde psychologische of psychiatrische behandeling. Ook kan een integraal afschrift van het patiëntenjournaal van de huisarts aan de beeldvorming bijdragen.”

2.19.

Partijen hebben geprobeerd in onderling overleg te komen tot een regeling ter vergoeding van de door [eiser] gestelde letselschade als gevolg van het incident. Daarvoor hebben partijen ook mediation ingeschakeld. Dit heeft niet tot een regeling geleid.

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert, na vermeerdering van eis, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

a. a) voor recht verklaart dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] ieder voor zich op grond van artikel 6:162 BW en hoofdelijk op grond van artikel 6:166 BW aansprakelijk zijn voor de materiële en immateriële schade van [eiser] als gevolg van de mishandeling op

14 augustus 2017,

b) [gedaagde 1 en 2] . hoofdelijk veroordeelt tot betaling van:

I. een bedrag van € 214.051,24 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente,

II. de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

3.2.

Aan zijn vordering legt [eiser] ten grondslag dat [gedaagde 1 en 2] . onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld en op grond van artikel 6:162 BW dan wel 6:166 BW (groepsaansprakelijkheid) aansprakelijk zijn voor de door [eiser] als gevolg van de mishandeling geleden schade. Het strafvonnis van de politierechter en het arrest van het gerechtshof leveren hiervan dwingend bewijs op. Volgens [eiser] zijn de volgende klachten een gevolg van de mishandeling: een gebroken kaak, een zware hersenschudding, nekletsel en psychische klachten. [eiser] stelt dat het letsel tot schade heeft geleid, tot een bedrag van (na vermeerdering van eis) € 214.051,24. [eiser] heeft het beloop van de schade gespecificeerd in de volgende schadeposten:

- lening BNNVARA: € 41.436,50

- verlies van verdienvermogen en extra kosten: € 104.457,00

- medische kosten: € 1.500,00

- reiskosten: € 1.250,00

- kosten voor mantelzorg en huishoudelijke hulp: € 1.634,00

- immateriële schade: € 10.000,00

- wettelijke rente tot 1 januari 2021: € 4.634,04

- buitengerechtelijke kosten: € 49.130,70

---------------

Totaal € 214.051,24

3.3.

[gedaagde 1 en 2] . voeren als verweer dat hen geen onrechtmatig handelen kan worden verweten, omdat zij zodanig door het provocerende gedrag van [eiser] zijn uitgelokt dat zij hun zelfbeheersing hebben verloren. Daarnaast betwist specifiek [gedaagde 1] dat hij [eiser] heeft geslagen en de kaakbreuk heeft veroorzaakt. [gedaagde 2] stelt dat hij [eiser] slechts een klap op de borst heeft gegeven die niet tot een kaakbreuk kan hebben geleid. De agressie kwam volgens [gedaagde 1 en 2] . juist uit de groep van [eiser] , nu [gedaagde 1] door [getuige 2] bij zijn keel is gegrepen en is geschopt. Het enige wat [gedaagde 1 en 2] . hebben gedaan is het naar buiten leiden van de groep van [eiser] , wat gepaard ging met wat duw en trekwerk, aldus [gedaagde 1 en 2] . Het gedrag van [eiser] , waaronder de provocatie, het ondanks herhaaldelijk verzoek niet stoppen met filmen en zijn herhaalde weigering het pand te verlaten, was zodanig dat het de eventuele onrechtmatigheid van de gedragingen van [gedaagde 1 en 2] . heeft opgeheven, althans de plicht tot schadevergoeding heeft doen vervallen omdat de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten eist. Subsidiair doen [gedaagde 1 en 2] . een beroep op eigen schuld van [eiser] . Ten aanzien van de gestelde klachten betwisten [gedaagde 1 en 2] . dat [eiser] hersenletsel, nekklachten en psychische klachten heeft opgelopen bij het incident. Tot slot betwisten [gedaagde 1 en 2] . (de omvang van) de door [eiser] gestelde schadeposten, behoudens en alleen indien vast komt te staan dat de kaakbreuk is veroorzaakt door [gedaagde 1 en 2] ., een schadeperiode van twee tot drie maanden wegens herstel van de kaakbreuk.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.

Uit de specificatie van de schadeposten van [eiser] blijkt dat in het gevorderde bedrag van € 214.051,25 al een bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schade is begrepen, zodat het petitum op dit punt een dubbeltelling bevat.

4.2.

Nu [gedaagde 1] geen cassatie heeft ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof, is zowel ten aanzien van [gedaagde 1] als [gedaagde 2] sprake van een op tegenspraak gewezen en in kracht van gewijsde gegaan vonnis (arrest) van de (Nederlandse) strafrechter, waarin bewezen is verklaard dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] tezamen [eiser] hebben mishandeld, waarbij [gedaagde 2] [eiser] meermalen, althans eenmaal met gebalde vuist tegen zijn hoofd heeft geslagen en [gedaagde 1] [eiser] (met kracht) meermalen met een gebalde vuist tegen zijn hoofd heeft geslagen en hem bij zijn nek heeft gegrepen, welk feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak ten gevolge heeft gehad. Deze strafrechtelijke bewezenverklaring levert krachtens artikel 161 Rv in een civiele procedure dwingend bewijs op van dat feit, zowel ten aanzien van [gedaagde 2] als ten aanzien van [gedaagde 1] . Dit dwingende bewijs van onrechtmatig handelen is vatbaar voor tegenbewijs. Daartoe moeten concrete feiten en omstandigheden worden aangevoerd die afbreuk kunnen doen aan de strafrechtelijke bewezenverklaring.

4.3.

Het primaire verweer richt zich eerst op de mishandeling - [gedaagde 2] stelt alleen een klap op de borst te hebben gegeven met vlakke hand en [gedaagde 1] betwist in het geheel dat hij [eiser] heeft geslagen- en vervolgens op de kwalificatie ‘mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg’ met de stelling dat het handelen van [gedaagde 1 en 2] . niet tot een kaakbreuk heeft geleid.

Mishandeling

4.4.

Voor de beoordeling of [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] [eiser] heeft geslagen en zo ja, welke kwalificatie daaraan moet worden gegeven, beschikt de rechtbank over de camerabeelden en de verklaringen die partijen en de getuigen (de aanwezige studenten, de producer en het aanwezige personeel van [gedaagde 1 en 2] .) bij de politie hebben afgelegd (zie 2.9. t/m 2.12.). Voorafgaand aan de zitting heeft de rechtbank de volledige uitzending van #BOOS bekeken. Ter zitting is opnieuw een gedeelte van de camerabeelden bekeken. Dit betreft het gedeelte vanaf binnenkomst van [eiser] met zijn ploeg en de studenten in het kantoorpand van [gedaagde 1 en 2] . tot en met de escalatie en het incident. Op beeld is niet te zien dat [eiser] door [gedaagde 1] dan wel [gedaagde 2] met een gebalde vuist tegen zijn hoofd wordt geslagen. Op het moment waarop de slag(en) volgens [eiser] heeft/hebben plaatsgevonden, wordt het camerabeeld geblokkeerd door de aanwezigen. Net daarvoor zegt [gedaagde 2] met stemverheffing ‘eruit’ en maakt hij de voordeur open en loopt terug naar [eiser] . [gedaagde 1] stormt daarop zijn kantoor uit en grijpt [eiser] bij zijn nek en trekt hem naar achteren waarna een worsteling ontstaat. Bij deze worsteling zijn in het begin alleen [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [eiser] betrokken. Op beeld is wel te zien dat [gedaagde 1] zijn arm met een gebalde vuist terugtrekt. Wat hij daarvoor met zijn gebalde vuist heeft gedaan, is niet zichtbaar, dat beeld is geblokkeerd. Wel is duidelijk dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] rond [eiser] staan. Later verdwijnt iedereen uit beeld (de camera valt, wordt weggenomen of wordt neergelegd), waarna de stem van [gedaagde 2] te horen is die zegt: ’Moet jij ook een klap voor je bek hebben’.

4.5.

Daarnaast zijn er (afgezien van de verklaring van [eiser] ) zes getuigen die, afzonderlijk van elkaar, verklaren dat zij gezien hebben dat zowel [gedaagde 2] als [gedaagde 1] [eiser] hebben geslagen, waarbij twee getuigen specifiek verklaren dat zij gezien hebben dat [gedaagde 1] [eiser] tegen zijn hoofd en lichaam sloeg. Daartegenover staan de verklaringen van twee medewerkers van [gedaagde 1 en 2] .. [getuige 7] verklaart dat zij niemand zag slaan en [getuige 6] verklaart dat ze duwen en trekken heeft gezien. [gedaagde 1] verklaart zelf dat hij geen slaande beweging maakte en dat hij door een andere persoon werd geschopt en het uitmondde in duwen en trekken en dat hij [eiser] heeft vastgegrepen om zijn vader te ontzetten. [gedaagde 2] verklaart dat [eiser] met een gebalde vuist een slaande beweging richting zijn hoofd maakte en dat hij [eiser] als reactie een klap heeft gegeven met zijn vlakke hand, volgens hem op zijn borstkas. Deze verklaring komt niet overeen met de beelden, aangezien daarop geen slaande beweging van [eiser] te zien is, maar alleen dat [eiser] met zijn vinger naar [gedaagde 2] wijst. Het merendeel van de getuigen verklaren gezien te hebben dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] [eiser] hebben geslagen; sommigen hebben zelfs een vuistslag gezien. Dat getuigen [getuige 7] en [getuige 6] niet hebben gezien dat er werd geslagen en alleen wat duw- en trekwerk hebben gezien, kan mogelijk worden verklaard door de ontstane chaos en het feit dat het zicht op enig moment werd geblokkeerd door een aantal aanwezigen, zoals ook op de camerabeelden is te zien. Het is afhankelijk van waar iemand stond wat diegene heeft gezien. De enkel door [gedaagde 1 en 2] . gestelde ongerijmdheid over of de camera wel of niet is afgepakt en zo ja, door wie, is onvoldoende om afbreuk te kunnen doen aan de juistheid van de verdere inhoud van de tegenover de politie afgelegde verklaringen van de studenten en de producer. Samen met de camerabeelden en de op beeld te horen opmerking van [gedaagde 2] “Ja, moet je een klap op je bek hebben?” komt de rechtbank tot de conclusie dat geen concrete feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die tegenbewijs opleveren van de strafrechtelijk bewezen verklaarde mishandeling. Daarmee staat vast dat [gedaagde 1 en 2] . onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld.

Zwaar lichamelijk letsel

4.6.

Niet betwist is dat [eiser] tijdens het incident op 14 augustus 2017 een kaakbreuk heeft opgelopen. [gedaagde 1 en 2] . hebben in de conclusie van antwoord aangevoerd dat de uitgedeelde klap(pen) niet tot een kaakbreuk kan/kunnen hebben geleid, maar gesteld noch gebleken is dat [eiser] tijdens het incident op andere wijze dan door de klap of één van de klappen van [gedaagde 1 en 2] . een kaakbreuk kan hebben opgelopen, zeker niet nu (één van) die klap(pen) met een gebalde vuist is/zijn gegeven. Een alternatieve oorzaak is ook niet gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dan ook geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die kunnen leiden tot tegenbewijs tegen de bewezenverklaringen in het strafvonnis en het arrest dat de mishandeling door [gedaagde 1 en 2] . heeft geleid tot de gebroken kaak van [eiser] , wat is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.

Uitlokking

4.7.

[gedaagde 1 en 2] . voert vervolgens aan dat de in beginsel bestaande onrechtmatigheid van de mishandeling door uitlokking van [eiser] is opgeheven, dan wel dat de plicht tot schadevergoeding geheel is vervallen door de uitlokking van [eiser] . [gedaagde 1 en 2] . verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 31 maart 1995 (ECLI:NL:HR:1995:ZC1688, Taams/Boudeling). Dit verweer faalt. Daartoe is het volgende redengevend.

4.8.

Op zichzelf staat vast dat [eiser] ongevraagd met een cameraploeg en vijf studenten het kantoor van [gedaagde 1 en 2] . heeft bezocht. Uit de in het geding gebrachte camerabeelden blijkt het volgende. [eiser] belt aan bij het kantoor van (het bedrijf van) [gedaagde 1 en 2] . en [gedaagde 2] doet open. [eiser] schiet daarbij in de deuropening een confettipopper af, waarvan [gedaagde 2] schrikt. Ze staan in het voorportaal van het kantoor en [eiser] zegt: “kom maar binnen jongens”. De sfeer is op dat moment rustig en [gedaagde 2] vraagt waarvoor ze komen. [eiser] vertelt over de klachten van de studenten over hun studentenhuis en hun vergeefse verzoeken aan [gedaagde 1 en 2] . om de problemen op te lossen. [gedaagde 2] loopt verder naar binnen om navraag te doen naar het betreffende studentenhuis en [eiser] loopt met de groep mee naar binnen. [gedaagde 2] maakt daartegen geen bezwaar. Eerst komen ze in het kantoor van [gedaagde 1] die daar op dat moment zit met een zakenrelatie. Om [gedaagde 1 en 2] . te laten ondervinden welke overlast de studenten ervaren, hebben [eiser] en de groep luide muziek meegenomen (die is inmiddels uitgezet) en augurken (omdat er kennelijk door onbevoegden augurken worden achtergelaten in het studentenhuis). [eiser] maakt kenbaar dat hij een internetprogramma maakt en er wordt vanaf het eerste moment gefilmd. Na de kamer van [gedaagde 1] begeeft de groep zich met [gedaagde 2] naar de administratie. Daar wordt weer een confettipopper afgeschoten en worden augurken aangeboden/opgedrongen aan de aanwezige medewerkers. De medewerkers van de administratie geven aan dat zij niet gefilmd willen worden. [gedaagde 2] verzoekt de groep dan naar de gang te gaan. Dit levert een korte discussie op en [gedaagde 2] zegt daarop: “anders zet ik je gewoon buiten.”

4.9.

De sfeer slaat dan om en [gedaagde 2] leidt [eiser] richting de voordeur. [eiser] zegt: “nee, we gaan niet naar buiten” en draait zich om en wijst met zijn vinger naar [gedaagde 2] . [gedaagde 2] loopt door het voorportaal naar de voordeur en zegt met stemverheffing “naar buiten”. Dit is het moment waarop [gedaagde 1] uit zijn kantoor komt gestormd en met zijn arm [eiser] in de houdgreep neemt. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het moment van escalatie en verricht [gedaagde 1] hiermee de eerste geweldshandeling. Dat [eiser] zich bij het ontworstelen uit de houdgreep wegdraait van de voordeur, kan niet gezien worden als een bewuste actie, waaruit zou kunnen volgen dat hij niet van plan was om naar buiten te gaan, maar slechts, gelet op de positie van de arm van [gedaagde 1] om zijn nek, als een poging van [eiser] om zich te ontworstelen aan diens greep, waarbij hij geen andere kant op kon draaien.

4.10.

Dat [eiser] met gebruikmaking van een confettipopper, luide muziek en het opdringen van augurken het kantoor van [gedaagde 1 en 2] . is binnengekomen, terwijl alles met een camera werd opgenomen en dat hij daarmee -wellicht uit op spraakmakende tv- niet op eerste verzoek van [gedaagde 2] is gestopt en weg is gegaan, maakt niet dat sprake is van zodanig uitlokkend gedrag van [eiser] , dat de conclusie moet luiden dat de reactie van [gedaagde 1 en 2] . niet als onrechtmatig kan worden gekwalificeerd. Daarvoor is doorslaggevend dat [eiser] zich op geen enkel moment verbaal of fysiek agressief jegens [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] heeft gedragen en dat het juist [gedaagde 1] was die zorgde voor een escalatie door [eiser] op enig moment hardhandig bij zijn nek vast te pakken, met zijn arm in een houdgreep. Dat één van de studenten [gedaagde 1] vervolgens bij zijn keel heeft gegrepen -waarvan overigens wordt gezegd dat dit een afweerreactie is geweest om [eiser] te bevrijden uit de houdgreep- rechtvaardigt niet de latere geweldshandelingen van [gedaagde 1 en 2] . gericht tegen [eiser] , waaronder het een of meermalen met gebalde vuist slaan tegen het hoofd. De eerste geweldshandeling (de houdgreep) was afkomstig van [gedaagde 1] , terwijl uit de camerabeelden onmiskenbaar blijkt dat de groep van [eiser] zich al richting de uitgang bewoog. Dit acht de rechtbank een disproportionele reactie van [gedaagde 1] op de situatie. Dat [eiser] zich niet de-escalerend heeft opgesteld door niet eerder te stoppen met zijn door [gedaagde 1 en 2] . als provocerend ervaren gedrag, zoals [gedaagde 1 en 2] . stelt, kan niet tot een andere conclusie leiden. De door [gedaagde 1 en 2] . gestelde gelijkenis met de omstandigheden uit het arrest Taams/Boudeling gaat dan ook niet op. Van uitlokking is in dit geval geen sprake.

4.11.

De mishandeling levert een onrechtmatige daad van zowel [gedaagde 2] als [gedaagde 1] op in de zin van artikel 6:162 BW. Dat de rol van [gedaagde 2] door de politierechter minder zwaar is geacht en dat, zoals ook door de rechtbank thans is geoordeeld, [gedaagde 1] heeft gezorgd voor escalatie doet niet af het onrechtmatig handelen van [gedaagde 2] . Wie uiteindelijk de vuistslag heeft gegeven die heeft geleid tot de kaakbreuk is, gelet op artikel 6:166 BW, niet relevant.

Eigen schuld

4.12.

Hoewel een beroep op eigen schuld een schadevergoedingsverweer betreft, komt de rechtbank, vooruitlopend op de beoordeling van de omvang van de schade, reeds nu tot het oordeel dat de door [gedaagde 1 en 2] . aangevoerde omstandigheden ook niet kunnen leiden tot de conclusie dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiser] . Bij het beroep op eigen schuld benadrukt [gedaagde 1 en 2] . dat, indien [eiser] zich niet zo provocerend had opgesteld en had uitgelegd welk probleem moest worden opgelost en [gedaagde 1 en 2] . de kans had gegeven te zoek naar een oplossing, de mishandeling niet zou hebben plaatsgevonden. Zoals hiervoor reeds overwogen, bestond er geen enkele rechtvaardiging voor de mishandeling. Zelfs als de houding van [eiser] als een te verwijten gedraging zou kunnen worden aangemerkt en er tussen die gedraging en de mishandeling causaal verband zou bestaan, dan heeft te gelden dat de ernst van de gedraging van [eiser] zoveel geringer is in verhouding tot de ernst van de gedragingen van [gedaagde 1 en 2] ., dat de billijkheid in dat geval zou eisen dat de schadevergoedingsplicht van [gedaagde 1 en 2] . geheel in stand zou blijven, nu immers vast staat dat de mishandeling (in ieder geval) tot een kaakbreuk heeft geleid, waarvan het herstel een aantal maanden heeft geduurd.

4.13.

De slotsom is dat [gedaagde 1 en 2] . onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld en dat het handelen van [gedaagde 1 en 2] . aan hen kan worden toegerekend, zodat zij aansprakelijk zijn voor de schade die [eiser] heeft geleden en lijdt als gevolg van de mishandeling door [gedaagde 1 en 2] .. De vordering onder I. kan worden toegewezen.

Schade

4.14.

Voor het bepalen van de hoogte van de schade, die [eiser] stelt als gevolg van het incident te hebben geleden is allereerst van belang om vast te stellen welk letsel [eiser] heeft opgelopen als gevolg van de mishandeling door [gedaagde 1 en 2] . [eiser] stelt dat hij door de mishandeling een kaakbreuk, een (zware) hersenschudding en nekletsel heeft opgelopen. Verder stelt [eiser] dat sprake is van psychische klachten als gevolg van het incident.

4.15.

[gedaagde 1 en 2] . stelt in dit verband dat de kaakbreuk met goed resultaat is behandeld en dat de door [eiser] gestelde hersenschudding, nekklachten en psychische klachten niet worden bevestigd in de medische stukken en dat daarvoor causaal verband met de mishandeling ontbreekt.

kaakfractuur

4.16.

Vast staat dat [eiser] een gebroken kaak heeft opgelopen als gevolg van het incident. Hij is daarvoor behandeld door middel van het plaatsen van brackets (slotjes) en elastiekjes. Niet betwist is dat hij door de behandeling zijn mond beperkt kon openen, was aangewezen op vloeibaar voedsel en minder goed kon praten. Voldoende aannemelijk is dat hij gedurende die periode niet of slechts beperkt heeft kunnen werken. Na drie maanden is de behandeling geëindigd (zie 2.4: 12 november 2017) en de kaak is genezen, op een ‘knakkend kaakgewricht’ na. Hoewel dat volgens [eiser] met name vervelend is bij eten en zoenen, is gesteld noch gebleken dat hij als gevolg van de kaakfractuur nog klachten of beperkingen ervaart.

hoofd- en nekklachten en psychische klachten

4.17.

[eiser] stelt dat hij door de vele klappen en stompen op zijn hoofd een hersenschudding heeft opgelopen en dat hij maanden lang last heeft gehad van hoofdpijn, vermoeidheidsklachten en verminderde concentratie. Hij stelt dat hij pas één jaar na het incident daarvan volledig is hersteld. Verder stelt hij dat hij langdurige nekklachten heeft opgelopen, waarvoor hij naast fysiotherapie ook behandelingen bij een chiropractor heeft ondergaan. Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat hij, hoewel het beter gaat, nog altijd restklachten ervaart, zoals problemen met prikkelingen en concentratie en blijvende nekklachten. Aanvankelijk ging hij vier keer in de week naar een fysiotherapeut, nu nog eens in de zoveel tijd. Ook heeft hij psychische klachten overgehouden aan de mishandeling, waarvoor hij nog regelmatig een psycholoog bezoekt.

4.18.

[gedaagde 1 en 2] . betwisten het door [eiser] gestelde nek- en hersenletsel en voeren aan dat daarvoor geen steun kan worden gevonden in de medische stukken. Uit die stukken blijkt volgens [gedaagde 1 en 2] ook niet dat [eiser] heeft blootgestaan aan een mechanisme dat tot whiplashachtige klachten zou kunnen leiden. Een hersenschudding vereist bewustzijnsverlies en amnesie en de tegenover de fysiotherapeut en chiropractor geuite (spannings)klachten van nek en schouder en hoofdpijnklachten zijn veel voorkomende klachten, die velerlei oorzaken kunnen hebben. [gedaagde 1 en 2] . betwisten dan ook dat de langdurige klachten die [eiser] stelt te ondervinden (beperkt concentratievermogen en beperkte energie) het gevolg zijn van het incident op 14 augustus 2017. Zij betwisten ook de door [eiser] gestelde psychische klachten.

4.19.

Bij de stukken bevindt zich een aantal adviezen van de door partijen afzonderlijk geraadpleegde medisch adviseurs. De medisch adviseur van [eiser] komt tot de conclusie dat sprake is van whiplash trauma, terwijl de medisch adviseur van [gedaagde 1 en 2] . deze conclusie bij herhaling betwist.

4.20.

Uit de overgelegde stukken blijkt het volgende. [eiser] heeft na het incident bij zijn huisarts melding gemaakt van onder meer hoofdpijn, last van vermoeidheid en concentratieverlies als gevolg van het incident en de huisarts spreekt van een matige hersenschudding (zie 2.5), waarvan het herstel zeker vier maanden in beslag heeft genomen. Het rapport van de fysiotherapeut spreekt van ‘typische’ nek-schouder-hoofdpijn als gevolg van een hoog energetisch moment, waarbij de nek een whiplash moment heeft doorgemaakt (zie 2.6.) en de chiropractor heeft [eiser] behandeld voor onder meer pijn en spanning in zijn nek, rug en schouders. De arbo arts schrijft in een gespreksverslag van het spreekuur dat [eiser] heeft bezocht (prod. 5 akte houdende overlegging producties van [eiser] ) op 9 oktober 2017 dat [eiser] als gevolg van het incident arbeidsongeschikt is, dat zijn beperkingen liggen in een beperkte concentratie en energie en gevoeligheid voor audio- en visuele prikkels en dat hij geen herstart voor het einde van het jaar verwacht, op 27 november 2017 dat de beperkingen van [eiser] nog niet erg zijn verminderd en dat hij nog arbeidsongeschikt is, en op 11 januari 2018 dat het langzaam vooruit gaat en dat [eiser] een kleine herstart gaat maken, maar dat zijn oude energie- en concentratieniveau nog niet op het oude peil is.

4.21.

De rechtbank is van oordeel dat op grond van deze stukken voldoende aannemelijk is geworden dat [eiser] als gevolg van het incident behalve een kaakfractuur ook letsel aan zijn hoofd en/of nek heeft opgelopen, als gevolg waarvan hij klachten en beperkingen heeft ondervonden. De enkele omstandigheid dat [eiser] deze klachten niet direct na het incident aan zijn huisarts heeft gemeld, doet, gelet op de kaakfractuur die op dat moment op de voorgrond stond, daar niet aan af. De overgelegde stukken van de huisarts, fysiotherapeut en chiropractor bieden voldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat deze klachten in causaal verband staan met het incident. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat [eiser] door zijn letsel (kaakfractuur en hoofd-/nekklachten) gedurende een periode van drie tot vier maanden niet of nauwelijks heeft kunnen werken.

4.22.

Op grond van de thans ter beschikking staande (medische) stukken kan echter niet worden vastgesteld hoe lang die klachten hebben aangehouden en evenmin of, en zo ja in welke mate, die klachten na drie tot vier maanden nog tot beperkingen hebben geleid. Ook kan daaruit niet worden afgeleid of, en zo ja welke klachten en beperkingen [eiser] op dit moment nog heeft en evenmin of die klachten en beperkingen (nog steeds) het gevolg zijn van (in causaal verband staan met) het incident op 14 augustus 2017. Dat geldt ook voor de door [eiser] gestelde psychische klachten. In de verklaring van de huisarts (zie 2.8.) staat dat [eiser] na het incident psychische klachten had bestaande uit herbeleving en angsten, waarvoor hem EMDR therapie is geadviseerd, maar dat was in 2019, zodat het causaal verband tussen die klachten en het incident vooralsnog niet vast staat. De rechtbank acht daarom nader onderzoek door een of meer deskundigen noodzakelijk, te denken valt aan een neuroloog of orthopedisch chirurg voor wat betreft de hoofd- en nekklachten en een psychiater voor wat betreft de psychische klachten. De rechtbank is voornemens aan hen de IWMD-vraagstelling voor te leggen.

4.23.

Voordat tot het gelasten van een deskundigenbericht wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, alsmede over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. De rechtbank zal de zaak daartoe verwijzen naar de rol.

4.24.

[gedaagde 1 en 2] . zullen als aansprakelijke partij belast worden met het voorschot op de kosten van de te benoemen deskundige(n).

4.25.

Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn partijen er al op gewezen dat zij rekening moeten houden met de mogelijkheid van meer deskundigenberichten en/of bewijsopdrachten. Daarbij moet worden gedacht aan een verzekeringsgeneeskundige en een arbeidsdeskundige. Daarnaast is het partijdebat ten aanzien van de (omvang van de) schadeposten nog niet uitgekristalliseerd. De mogelijkheid bestaat dat de vraag welke opdrachten/projecten [eiser] als gevolg van de mishandeling niet heeft kunnen uitvoeren niet zonder nadere instructie (bewijslevering en/of nader deskundigenonderzoek) beantwoord zal kunnen worden en [gedaagde 1 en 2] . moeten er rekening mee houden dat zelfs bij schade volgend uit alleen de kaakbreuk, gelet op het beroep van [eiser] , een rekenkundige nodig zal zijn om te komen tot vaststelling van de omvang van de schadepost verlies aan verdienvermogen. Gelet op het voorgaande geeft de rechtbank partijen nogmaals in overweging om te proberen alsnog in onderling overleg tot afwikkeling van de schade te komen.

4.26.

In afwachting van de uitlating van partijen met betrekking tot de te benoemen deskundige(n) zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

5 De beslissing

De rechtbank

5.1.

verwijst de zaak naar de rol van 10 augustus 2022 voor het nemen van een akte door beide partijen gelijktijdig met betrekking tot hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.23.,

5.2.

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2022.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.