Leap 24 Nederland B.V., uit Amersfoort, verzoekster
(gemachtigde: mr. C.J. Schipperus),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen (het college)
(gemachtigde: mr. W.J. Bloemena).
Inleiding
1. In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de bouwstop en opgelegde last onder dwangsom die zien op de werkzaamheden die plaatsvinden aan de Oude Groenewoudseweg 365 in Nijmegen (het perceel).
1.1.
Met het bestreden besluit van 8 september 2022 heeft het college gelast om met onmiddellijke ingang de werkzaamheden op het perceel te staken en gestaakt te houden onder verbeurte van een dwangsom van € 15.000,- ineens. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 3 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [A] en [B] namens verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, mr. R.B.S. Link namens verzoekster en de gemachtigde van het college.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt hij aan de hand van de argumenten die verzoekster heeft aangevoerd, de zogenoemde gronden, of sprake is van een overtreding en of het college dus bevoegd was om een bouwstop op te leggen.
2.2.
Het bestreden besluit berust op het standpunt dat voor het oprichten van een zelfstandig functionerend snellaadstation met toebehoren ten behoeve van het opladen van elektrische voertuigen (snellaadstation) een omgevingsvergunning is vereist. Volgens het college heeft verzoekster artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) overtreden door zonder omgevingsvergunning het snellaadstation te bouwen. Daarom heeft het college een bouwstop opgelegd.
Is sprake van een overtreding?
3. Het meest verstrekkende betoog van verzoekster luidt dat voor het snellaadstation geen omgevingsvergunning nodig is omdat het snellaadstation voldoet aan voorwaarden genoemd in artikel 2, onder 18, onder b, van Bijlage II bij het Bor. Om die reden is noch voor de bouwactiviteiten, noch voor een eventuele afwijking van het bestemmingsplan een vergunning nodig.
3.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het snellaadstation niet vergunningsvrij kan worden gebouwd en gebruikt op grond van artikel 2, onder 18, onder b, van Bijlage II bij het Bor. Volgens recente rechtspraak dient voor de beoordeling van de vraag of een laadvoorziening met toebehoren vergunningsvrij kan worden gerealiseerd op grond van dit artikel mede gekeken te worden naar de totale omvang van de geplande voorziening en niet naar elke oplaadzuil of voorziening op zichzelf. Het college verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant.1 Volgens het college worden op het perceel werkzaamheden uitgevoerd ten behoeve van een vergelijkbaar, zo niet, groter geheel aan oplaadzuilen en voorzieningen. Daarbij is relevant dat het snellaadstation een zelfstandige functie gaat vervullen op het perceel en daarmee een nog grotere ruimtelijke uitstraling heeft dan de situatie die zich voordeed in bovengenoemde uitspraak. Op de zitting heeft de gemachtigde van het college nog betoogd dat de door verzoekster bepleite lezing zou betekenen dat hele natuurgebieden kunnen worden volgebouwd met laadpalen.
4. Artikel 2, onder 18, onder b, van Bijlage II bij het Bor bepaalt, voor zover hier van belang, dat een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet niet is vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve een infrastructurele of openbare voorziening voor zover het onder meer het opladen van accu’s van voertuigen betreft.
4.1.
Anders dan het college heeft betoogd, leest de voorzieningenrechter hierin niet dat de totale omvang van de aan te brengen voorzieningen bepalend is voor de vraag of de bouwwerken onder de werking van dit artikel vallen. Dit volgt niet uit de tekst van deze bepaling, er zijn in deze bepaling immers geen afmetingen opgenomen waaraan moet worden voldaan. Daar komt bij dat uit de bepaling zelf al beperkingen voortvloeien. Er moet sprake zijn van bouwwerken geen gebouw zijnde, en deze moeten worden geplaatst ten behoeve van het opladen van accu’s van voertuigen. Het gebruik van de woorden ‘ten behoeve van’ impliceert dat het op de betreffende locatie mogelijk en toegestaan is om voertuigen op te laden. Op locaties waar geen voertuigen kunnen of mogen komen, kunnen voorzieningen ook niet tot doel hebben voertuigen op te laden. Dan kunnen deze voorzieningen ook niet omgevingsvergunningvrij worden geplaatst. Hieruit volgt dat de vrees van het college dat hele natuurgebieden volgebouwd kunnen worden met laadpalen, ongegrond is.
5. Om te kunnen beoordelen of het snellaadstation zonder omgevingsvergunning mag worden gebouwd, dient dus eerst de vraag te worden beantwoord of het perceel, zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend, kan worden gebruikt om op te parkeren.
5.1.
Op het perceel geldt het bestemmingsplan “Nijmegen Bottendaal Galgenveld”. Het perceel heeft de enkelbestemming “Bedrijf”. Artikel 3.1 van de planregels bepaalt, voor zover hier van belang, dat de voor bedrijf aangewezen gronden bestemd zijn voor bedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 1, 2 en 3.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten.
5.2.
In de Staat van bedrijfsactiviteiten is onder 6321 genoemd ‘Overige dienstverlening voor het vervoer over land n.e.g.2 Autoparkeerterreinen parkeergarages’. Aan dergelijke bedrijven is categorie 2 toegekend. Hieruit volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat parkeerterreinen en parkeergarages op het perceel zijn toegestaan. De voorzieningenrechter volgt het college niet dat een parkeerterrein op het perceel alleen mogelijk is als het perceel ook de bestemming “Verkeer” heeft. Dit blijkt immers niet uit de planbepalingen. Ook blijkt uit de planbepalingen niet dat parkeren als hoofdactiviteit niet is toegestaan binnen de bestemming “Bedrijf”. ‘Parkeerterrein’ is onder 6321 immers expliciet toegestaan als bedrijfsactiviteit. Er is dan ook geen strijd met het bestemmingsplan door het perceel te gebruiken voor parkeren.
6. Nu het perceel mag worden gebruikt voor het parkeren van voertuigen, zijn bouwwerken ten behoeve van het opladen van die voertuigen omgevingsvergunningvrij. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter worden zowel de transformator als de laadpalen ten behoeve van het opladen van voertuigen op die locatie opgericht, zodat deze bouwwerken omgevingsvergunningvrij zijn.
7. Het college betoogt nog dat het hier niet gaat om de bedrijfsactiviteit parkeerterrein, maar om de ‘distributie van elektriciteit, aardgas, stoom en warmwater’ zoals bedoeld in de Staat van bedrijfsactiviteiten onder 4000.3, dan wel om een nutsvoorziening zoals bedoeld in artikel 4 van het bestemmingsplan. Bedrijven met de code 4000.3 zijn echter bedrijven met de categorie 4.2, zodat deze hier niet zijn toegestaan. Verder zijn nutsvoorzieningen (zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, en voorzieningen voor tele- en datacommunicatie) alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘Bedrijf - nutsvoorziening’. Die aanduiding rust niet op het perceel, zodat deze activiteit hier volgens verweerder niet is toegestaan.
7.1
De voorzieningenrechter volgt dit betoog niet. Zoals hiervoor is overwogen, valt het gebruik als parkeerterrein onder de bestemming ‘Bedrijf’ en mogen op een parkeerterrein omgevingsvergunningvrij bouwwerken ten behoeve van het opladen van voertuigen worden gebouwd. Dat van deze mogelijkheid gebruikt wordt gemaakt, verandert het gebruik niet. Dit blijft dus toegestaan. Of het gebruik daarnaast ook onder een ander nummer in de Staat van bedrijfsactiviteiten geschaard kan worden doet dan niet ter zake.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog dat een parkeerterrein met laadpalen niet geschaard kan worden onder de in artikel 4 van het bestemmingsplan genoemde nutsvoorzieningen. Die voorzieningen hebben betrekking op het verdelen van bijvoorbeeld elektriciteit ten behoeve van het gebruik elders. Dat is hier niet aan de orde omdat de elektriciteit ter plekke wordt gebruikt voor het opladen van voertuigen. Evenmin is een laadstation een voorziening als bedoeld in 4000.3. Het begrip ‘distributie’ duidt er eveneens op dit ziet op bedrijven die bijvoorbeeld elektriciteit distribueren naar elders, dus niet ter plekke gebruiken.
8. De wens van de omwonenden en het college om de wijk en de straat waaraan het perceel ligt, te verduurzamen en te vergroenen, maakt het voorgaande niet anders. De bestemming op het perceel is ‘Bedrijf’, zodat het perceel voor die doeleinden mag worden gebruikt. De gemachtigde van verzoekster heeft op de zitting daarbij nog terecht opgemerkt dat, zeker in samenhang met het naastgelegen perceel waarop een bouwvlak aanwezig is, op het perceel ook andere bedrijfsmatige activiteiten ontplooid kunnen worden met meer impact op de omgeving dan het snellaadstation.
9. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen sprake van een overtreding. Het bezwaar heeft reeds daarom een redelijke kans van slagen. Om die reden hoeven de andere gronden van verzoekster niet meer beoordeeld te worden.
Conclusie en gevolgen
10. Omdat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toe. Hij schorst het besluit van 8 september 2022 tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist. Dat betekent dat verzoekster, in ieder geval voorlopig, door mag gaan met de bouw van het snellaadstation en de ingebruikname daarvan.
10.1.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet het college het griffierecht aan verzoekster vergoeden. Daarom krijgt verzoekster ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 759,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.518,-.
Beslissing
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het besluit van 8 september 2022 tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F. Willems, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2022
griffier
|
voorzieningenrechter
|
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: