Inleiding
De burgemeester heeft bij besluit van 18 augustus 2021 aan de derde-partij ontheffing verleend voor de sluitingstijden van ’ [Bedrijf D] , gelegen aan de [het adres E] te [plaats B] .
Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar ingediend bij de burgemeester. In de beslissing op bezwaar van 18 januari 2021 heeft de burgemeester de ingediende bezwaren gegrond verklaard, het besluit van 18 augustus 2020 ingetrokken en een nieuwe ontheffing van de sluitingstijden aan de derde-partij verleend.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: Namens eisers [Eiseres A] en gemachtigde. Namens de burgemeester
F.T.J. van Veluw en T. Hoefnagels. Namens de derde-partij is gemachtigde verschenen.
Gelijktijdig met dit beroep zijn de beroepen behandeld in de zaken 21/1033 en 21/4880.
Totstandkoming van het besluit
Waar gaat deze procedure over?
1. Bij besluit van 18 augustus 2020 heeft de burgemeester aan de derde-partij ontheffing verleend van de sluitingstijden voor het horecabedrijf ' [Bedrijf D] op de locatie [het adres E] te [plaats B] . ’ [Bedrijf D] mag met de ontheffing in de nacht van vrijdag op zaterdag en zaterdag op zondag tot 04.00 uur geopend zijn en in de nacht van donderdag op vrijdag tot 2.00 uur.
1.1.
De burgemeester heeft het bezwaar van eisers gegrond verklaard naar aanleiding van het advies van de commissie bezwaarschriften. Het besluit van 18 augustus 2020 is ingetrokken en een nieuwe ontheffing voor de openingstijden verleend. Hierbij is (onder meer) getoetst aan artikel 1:8 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De burgemeester concludeert dat er geen sprake is van een weigeringsgrond zoals opgenomen in artikel 1:8 van de APV.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de beslissing op bezwaar besluit aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. In artikel 2:29, eerste lid, van de APV staat dat openbare inrichtingen gesloten zijn op maandag tot en met zondag tussen 1.00 uur en 7.00 uur.
In artikel 2:29, zevende lid, van de APV staat dat het verboden is een terras voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers te laten verblijven op een terras tussen 00.00 uur en 07.00 uur van maandag tot en met donderdag en tussen 01:00 uur en 7:00 uur op vrijdag, zaterdag en zondag.
In artikel 2:29, vierde lid, van de APV, staat dat de burgemeester ontheffing kan verlenen van de sluitingstijd zoals vermeld in het eerste en zevende lid. Uitsluitend openbare inrichtingen, welke beschikken over een drank- en horecavergunning en het horecaconvenant hebben ondertekend en zich aan de bijbehorende voorwaarden houden, komen hiervoor in aanmerking.
In artikel 1:8, eerste lid van de APV staat dat de vergunning of ontheffing in ieder geval kan worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de openbare veiligheid;
c. de volksgezondheid;
d. de bescherming van het milieu.
Is artikel 2:29 van de APV van toepassing?
5. Eisers voeren aan dat de burgemeester geen ontheffing heeft kunnen verlenen aan de derde-partij omdat ’ [Bedrijf D] niet in het centrum van [plaats B] ligt. [Adres E] (gelegen in het buitengebied) behoort niet tot het centrum van [plaats B] . De gevraagde ontheffing is daarom ten onrechte verleend omdat artikel 2:29 van de APV niet van toepassing is op horeca-inrichtingen die, zoals ' [Bedrijf D] , niet in het centrum liggen. Kijkend naar de ratio van deze bepaling is volgens eisers het verlenen van ontheffingen begrijpelijk als het om horeca-inrichtingen in het centrum van [plaats B] gaat, maar niet als het, zoals hier, een (zo goed als) “solitaire inrichting” in het buitengebied betreft. Eisers verwijzen naar de toelichting bij de APV ter onderbouwing van hun betoog.
5.1.
De rechtbank volgt het betoog van eisers niet. In artikel 2:29 van de APV is in het eerste lid opgenomen op welke tijden horecagelegenheden moeten zijn gesloten. In het vierde lid is de ontheffingsmogelijkheid van deze sluitingstijden opgenomen, waarbij de voorwaarden vermeld staan in het artikellid: er moet sprake zijn van een openbare inrichting, er moet een drank- en horecavergunning zijn, het horeca-convenant moet zijn ondertekend en de voorwaarden hiervan moeten worden nageleefd. In dit artikellid is niet opgenomen dat een ontheffing uitsluitend kan worden verleend voor horeca-inrichtingen die zijn gesitueerd in het centrum van [plaats B] . Daarom oordeelt de rechtbank dat het ook mogelijk is om ontheffing te verlenen aan horecagelegenheden buiten het centrum van [plaats B] .
Dat in de toelichting bij het zevende lid aanvullend is aangegeven dat ontheffing van de sluitingstijden van de terrassen mogelijk is voor ondernemingen in het centrum maakt dat niet anders. Dat artikellid ziet op de sluitingstijden van de terrassen en gaat niet over de toepasselijkheid van artikel 2:29, vierde lid van de APV. De beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van een weigeringsgrond als opgenomen in artikel 1:8 van de APV?
6. Eisers voeren aan dat, als artikel 2:29 APV wel kan worden toegepast op deze horeca-inrichting, de burgemeester geen oog gehad heeft voor de belangen van omwonenden. De horeca-inrichting leidt tot een aantasting van het woon- en leefmilieu en tot het verstoren van de openbare orde en veiligheid. De ontheffing van de openingstijden zal de overlast groter maken. Eisers ervaren vooral geluidsoverlast van aankomende en vertrekkende bezoekers. Geluidsbegrenzers veranderen aan die overlast niets. Eisers vrezen door de verruiming van de openingstijden ongewenste samenscholingen, vandalisme en verpaupering.
Eisers voeren verder aan dat de burgemeester de situatie ter plaatse niet heeft onderzocht nadat hij op grond van het advies van de bezwaarcommissie een nieuw besluit moest nemen. Eisers begrijpen niet waarom de burgemeester het belang van één horeca-inrichting laat prevaleren boven het algemene belang en dat van diverse omwonenden. Dat een horeca-inrichting in het buitengebied, tegenover woonhuizen, die tot 4.00 uur geopend mag zijn (en meestal tot 5.00 geopend is) in het weekend (en tot 2.00 uur op donderdagavond) het woon- en leefklimaat ontoelaatbaar nadelig beïnvloedt, behoeft volgens eisers geen nadere toelichting.
6.1.
In de beslissing op bezwaar heeft de burgemeester vastgesteld dat de derde-partij conform artikel 2:29, vierde lid, van de APV, beschikt over een drank- en horecavergunning en het horecaconvenant heeft ondertekend en zich aan de bijbehorende voorwaarden houdt. Daarom komt de derde-partij in aanmerking voor een ontheffing.
Daarnaast is volgens de burgemeester geen sprake van een weigeringsgrond zoals opgenomen in artikel 1:8 van de APV.
Wat betreft de openbare orde en veiligheid heeft de burgemeester aangegeven dat ’ [Bedrijf D] sinds 4 maart 2014 beschikt over een drank- en horecavergunning en dat gedurende de periode daarna tot heden hebben hem geen klachten hebben bereikt die verband houden met de verstoring van de openbare orde en veiligheid.
Wat betreft de volksgezondheid heeft de burgemeester aangegeven dat hem geen overtredingen bekend zijn. De derde-partij houdt zich aan de afspraken in het horecaconvenant.
Wat betreft de bescherming van het milieu heeft de burgemeester aangegeven dat hierover geen klachten of overtredingen bekend zijn.
De burgemeester heeft verder overwogen dat hij beseft dat de aanwezigheid van een horeca-inrichting in het gebied leidt tot aantasting van het woon- en leefmilieu maar dat hij ervan uitgaat dat de derde-partij er alles aan doet om overlast te beperken. Volgens de burgemeester zal een ontheffing van de sluitingstijden niet leiden tot een vergroting van de overlast. De ligging buiten het centrum maakt dat het niet waarschijnlijk is dat de ontheffing een aanzuigende werking zal hebben op bezoekersaantallen. De afstand tot het centrum van [plaats B] is dermate groot, dat het niet logisch is dat mensen zich door deze ontheffing extra zullen verplaatsen tussen het centrum en ‘ [Bedrijf D] . Er zal volgens de burgemeester dan ook geen sprake zijn van een extra komen en gaan van gasten, maar meer van een spreiding van komen en gaan van de gebruikelijke gasten.
Verder heeft de burgemeester nog overwogen dat er geen sprake is van verpaupering van het gebied en er ook geen ongewenste samenscholingen plaatsvinden. Ook is er geen sprake van meer vandalisme ten opzichte van elders in [plaats B] .
6.2.
De rechtbank oordeelt dat de burgemeester weliswaar in de beslissing op bezwaar de weigeringsgronden uit artikel 1:8 van de APV heeft besproken maar dat in die overwegingen niet is ingegaan op de vraag wat het effect is van de verleende ontheffing van de openingstijden voor de omgeving ten opzichte van de bestaande situatie. De burgemeester is namelijk onvoldoende ingegaan op het argument van eisers dat zij gedurende langere tijd overlast zullen ervaren en dat dit van invloed zal zijn op hun woon- en leefklimaat. Nu de burgemeester erkent dat er een spreiding zal zijn in het komen en gaan van gasten is aannemelijk dat de omwonenden gedurende meer uren, dieper in de nacht c.q. vroeger in de ochtend, geluidsoverlast zullen ervaren. Zelfs als het om de gebruikelijke gasten gaat -zoals de burgemeester stelt- en er geen sprake zal zijn van een toename van gasten levert dit toegenomen geluidsoverlast op. De burgemeester kan dan in het besluit niet volstaan met de constatering dat dit geen extra overlast oplevert, omdat het om “de gebruikelijke gasten” gaat die meer gespreid vertrekken. De burgemeester zal moeten motiveren waarom deze toegenomen overlast voor de omwonenden in hun woon- en leefklimaat toelaatbaar is. Nu dat niet is gedaan is niet duidelijk of voldaan wordt aan het belang van de volksgezondheid en de bescherming van het milieu. Tijdens de zitting heeft gemachtigde van de burgemeester dit niet nader kunnen motiveren of verduidelijken. Dit betekent dat de burgemeester in de beslissing op bezwaar onvoldoende heeft gemotiveerd of de aanvraag al dan niet geweigerd kan worden op grond van artikel 1:8, eerste lid van de APV. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de beslissing op bezwaar.
De rechtbank ziet geen mogelijkheden voor finale geschillenbeslechting. Het college zal opnieuw op het bezwaar van de derde-partij moeten beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
8. De rechtbank veroordeelt het college in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op een zitting, met een waarde van € 837 per punt en wegingsfactor 1).
9. De rechtbank bepaalt dat het college het door eisers betaalde griffierecht van € 360 aan hen vergoedt.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.