9.1
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, moet bij de beantwoording van de vraag of het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan vernietiging van het bestreden besluit wegens strijd met een bepaalde norm, aandacht worden besteed aan het onderscheid tussen de belangen die deze norm beoogt te beschermen enerzijds en de belangen van de rechtzoekende die deze norm inroept anderzijds. Het relativiteitsvereiste als vervat in artikel 8:69a van de Awb staat niet aan vernietiging in de weg, wanneer een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb opkomt voor algemene belangen die zij, gelet op haar statutaire doelstelling en door haar feitelijke werkzaamheden behartigt, en die geheel of ten dele samenvallen met de belangen die de norm beoogt te beschermen.13 De bepalingen in de Wet natuurbescherming (Wnb) over de bescherming van soorten strekken tot bescherming van plant- en diersoorten.14 De rechtbank overweegt dat de [eiseres 1] en de [eiser 2] blijkens hun statuten niet tot doel hebben om op te komen voor de bescherming van diersoorten. Het beroep van de [eiseres 1] en de [eiser 2] op de Wnb voor zover dit ziet op soortenbescherming, stuit daarom af op het relativiteitsvereiste.
9.5
De rechtbank overweegt het volgende. De aanhaakverplichting betreffende de soortenbescherming op grond van de Wnb is geregeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo in samenhang met artikel 2.2aa, onder b van het Bor. Deze aanhaakverplichting kan pas aan de orde zijn indien voor de activiteit - in deze zaak het verbouwen van een pand - niet alleen een vergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo maar ook een ontheffing op grond van de Wnb is vereist.
9.8
Uit het bestreden besluit blijkt, dat de bouwwerkzaamheden waarop het bouwplan ziet grotendeels intern zullen worden verricht. Daarnaast zullen ook schilderswerkzaamheden plaatsvinden aan de buitenzijde van het pand. In het e-mailbericht van ECO Result is aangegeven dat, voor zover vleermuizen aanwezig zijn, door het treffen van maatregelen een overtreding kan worden voorkomen, waardoor geen natuurvergunning nodig is en ook geen aanhaakplicht geldt. Uit correspondentie met ECO Result en met de toezichthouder Wnb van de Provincie Gelderland blijkt dat vleermuizen niet overdag zichtbaar zijn, maar dat bepaalde maatregelen kunnen worden voorgeschreven om verstoring - en daarmee een ontheffingsplicht - te voorkomen. Door de toezichthouder van de Provincie Gelderland is per e-mail van 12 april 2022 bevestigd dat de schilderswerkzaamheden die aan de buitenzijde van het pand zullen plaatsvinden, kunnen worden uitgevoerd met inachtneming van de voorzorgsmaatregelen die door ECO Result worden voorgeschreven.
9.9
Gelet op het voorgaande, oordeelt de rechtbank dat het college heeft voldaan aan de onderzoeksverplichting in het kader van de aanhaakplicht.
De beroepsgrond slaagt niet.
10. De rechtbank verklaart het beroep gedeeltelijk niet-ontvankelijk en voor het overige gegrond, omdat het college ten onrechte een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo heeft verleend voor met het Facetplan Parkeren strijdig gebruik. In zoverre komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
11. De rechtbank is echter van oordeel dat het college de gevraagde omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen terecht – zij het niet op de juiste wettelijke grondslag - heeft verleend, nu er geen sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Het bestreden besluit blijft daarom voor het overige in stand.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is ingesteld door eisers 18 tot en met 28;
- verklaart het beroep gegrond voor zover het is ingesteld door eisers 1 tot en met 17;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij een omgevingsvergunning is verleend voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- laat het bestreden besluit voor het overige in stand.
- gelast dat het college het door eisers betaalde griffierecht groot € 184,00 aan hen vergoedt;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 1674,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M. van den Broek, voorzitter, en mr. A.L.M. Steinebach-de Wit en mr. M. Duifhuizen, in aanwezigheid van mr. E. Mengerink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.