Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de oplegging van het voorschrift dat de 12 eigen parkeerplaatsen openbaar toegankelijk blijven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank acht het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiseres heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van 12 appartementen in de [locatie] op het adres [locatie] te [woonplaats].1 De appartementen worden gebouwd boven de [derde-partij].
4.1.
De omgevingsvergunning is op 15 januari 2021 verleend. In de overwegingen bij de omgevingsvergunning is opgenomen dat het plan voldoet aan de parkeernormen van de gemeente.
4.2.
Door [derde-partij] is bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning. Het bezwaar is bij bestreden besluit van 13 juli 2021 ongegrond verklaard. De verleende omgevingsvergunning is in stand gelaten met aanvulling van de voorschriften dat de 12 eigen parkeerplaatsen openbaar toegankelijk blijven.
4.3.
Eiseres is het niet eens met het voorschrift over de parkeerplaatsen. Zij wil dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op het extra voorschrift vernietigd wordt en de oorspronkelijke vergunning in stand blijft.
4.4.
Het perceel is gelegen in het gebied waarvoor het bestemmingsplan “Kom Hattem” geldt en heeft hierin de bestemming “Centrum”. Ook van toepassing is het paraplubestemmingsplan “Parkeren gemeente Hattem” en via dat bestemmingsplan de Nota Parkeernormen.
Grondslag aanvulling voorschriften?
5. Eiseres stelt dat er geen grondslag is om de omgevingsvergunning met het voorschrift aan te vullen. In artikel 2.31 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staan de mogelijkheden wanneer het college de voorschriften van een omgevingsvergunning kan wijzigen. Die gronden zijn niet van toepassing. Er was daarom geen wettelijke grondslag om de voorschriften aan te vullen. Althans door het college is onvoldoende gemotiveerd wat de grondslag is.
5.1.
Het college heeft aangevoerd dat de grondslag voor het voorschrift artikel 2.22, tweede lid van de Wabo is. Door het voorschrift op te leggen voldoet de aanvraag aan het paraplubestemmingsplan “Parkeren gemeente Hattem” en de uitgangspunten uit de Nota parkeernormen. Het belang dat met het voorschrift beschermd wordt, is het behouden van voldoende parkeercapaciteit.
5.2.
De rechtbank moet eerst beoordelen wat de grondslag is van het voorschrift. Artikel 2.22 tweede lid van de Wabo bepaalt:
“Aan een omgevingsvergunning worden de voorschriften verbonden, die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.10 tot en met 2.20. (…).”
5.3.
In dit geval is de omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Dat betekent dat artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo, van toepassing is.
5.4.
Het belang dat het college met het voorschrift wil beschermen is het efficiënt benutten van openbare ruimte, door het uitwisselen van parkeerplaatsen.2 Dit belang valt onder de goede ruimtelijke ordening. Anders dan het college betoogt, biedt de omgevingsvergunning voor bouwen geen aanknopingspunten om dit vergunningvoorschrift op te leggen omdat het geen bouwvoorschrift is maar een gebruiksvoorschrift.3 Het voorschrift lijkt te zijn gegeven om aan de nota parkeernormen te voldoen, die van toepassing is via het paraplubestemmingsplan Parkeren gemeente Hattem, terwijl vast staat dat van strijd met het bestemmingsplan en dus de nota parkeernormen, geen sprake is.
5.5.
Deze beroepsgrond slaagt. Aangezien het voorschrift wordt vernietigd acht de rechtbank het niet opportuun om de overige beroepsgronden die zich tegen het voorschrift richten nog te bespreken.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.