het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem, het college
(gemachtigde: E. Nijhuis).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [woonplaats], vergunninghouder
(gemachtigde: mr. P.T.G. Huisman).
Totstandkoming van het besluit
1. Vergunninghouder heeft op 23 april 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de activiteiten ‘bouwen van een bouwwerk’1 en ‘afwijken van het bestemmingsplan’2. Vergunninghouder wil met de omgevingsvergunning een gerealiseerde overkapping legaliseren.
1.1.
De overkapping staat binnen de grenzen van het bestemmingsplan ‘Kern Gorssel 2011’. De bestemming ter plaatse is ‘Groen’.
1.2.
Het college heeft met het besluit van 20 juli 2021 een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen van een bouwwerk’ en ‘afwijken van het bestemmingsplan’ waarmee de overkapping wordt gelegaliseerd.
1.3.
In de beslissing op bezwaar heeft het college het besluit van 20 juli 2021 in stand gelaten.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de beslissing op bezwaar aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Is het college uitgegaan van de juiste maatvoeringen ten opzichte van de erfgrens?
4. Eiser voert aan dat het college heeft nagelaten te onderzoeken wat de afstand is tussen de overkapping en de erfgrens van eiser. Het college heeft de beslissing op bezwaar hoofdzakelijk gebaseerd op de door vergunninghouder aangeleverde afstand van 1,5 meter. Terwijl op basis van de door eiser in het geding gebrachte kadastrale kaart de afstand minder dan 0,8 meter bedraagt.
4.1.
De rechtbank oordeelt dat het college niet hoefde te onderzoeken wat de werkelijke afstand is tussen de overkapping en de erfgrens van eiser. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) dat in het stelsel van de Wabo enkel plaats is voor een beslissing over een omgevingsvergunning op grond van een daartoe strekkende aanvraag.3 Voor het antwoord op de vraag welke maten het college bij de beoordeling van de aanvraag moet hanteren, is de aanvraag en de daarin opgenomen maatvoering bepalend.4 De omgevingsvergunning is verleend op basis van de aanvraag van 23 april 2021 en de wijziging daarop van 10 juni 2021. De aangeleverde maatvoeringen van 10 juni 2021 en de schets van 2 december 2021 maken deel uit van de aanvraag. Het college moet beslissen op de aanvraag zoals die ingediend. Het college heeft dit vervolgens ook gedaan. Voor zover eiser stelt dat de aanvraag afwijkt van de feitelijke situatie ter plaatse, ook als dat betoog juist zou zijn, is dat een kwestie van handhaving die in deze procedure niet aan de orde kan komen.5 De beroepsgrond slaagt niet.
Is het bouwplan in strijd met de sneltoetscriteria?
5. Eiser voert aan dat de overkapping niet voldoet aan de sneltoetscriteria van de gemeente Lochem. In de sneltoetscriteria ‘overkappingen op een erf dat aan de voor- of achter- of zijkant grenst aan de openbare ruimte’ is opgenomen dat de achterwand van een overkapping tenminste 1 meter vanaf het naburige erf moet worden geplaatst.
5.1.
De rechtbank oordeelt dat de sneltoetscriteria niet van toepassing zijn op deze overkapping. In paragraaf 6.4 van de nota Welstand en Welstandsvrije gebieden, Organisatie welstandstoezicht van de gemeente Lochem is opgenomen dat de sneltoetscriteria alleen gelden voor gebieden waarvoor een preventieve toetsing geldt. Het perceel waarop de overkapping is vergund behoort niet tot het gebied waarvoor een preventieve toetsing geldt. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de omgevingsvergunning in strijd met het evenredigheidsbeginsel?
6. Eiser voert aan dat door het verlenen van de omgevingsvergunning sprake is van onevenredige benadeling. Deze onevenredige benadeling wordt veroorzaakt door de ernstige aantasting van de privacy van eiser. Vanaf de overkapping is er een directe inkijk in de slaapkamer van eiser, omdat de oostzijde van de overkapping een open zijde heeft. Ondanks het feit dat de oostzijde van de overkapping niet valt onder de reikwijdte van artikel 5:50, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, zou het bouwplan in de geest van dit artikel toch niet toegestaan mogen worden in verband met de ernstige aantasting van de privacy. Daarnaast veroorzaakt de overkapping een afbreuk van de vrije beleving van eiser. Reden hiervoor is dat de overkapping direct in het zichtveld vanuit de tuin en de woning van eiser is vergund. Deze afbreuk doet zich met name voor in de periode oktober/november tot maart/april wanneer de beukenhaag, die tussen de overkapping en de slaapkamer is geplaatst, geheel vrij is van blad.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) volgt dat een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan alleen kan worden verleend, als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zoals de Afdeling heeft overwogen is de norm van ‘een goede ruimtelijke ordening’ een erg ruim begrip en strekt het tot bescherming van een veelheid van ruimtelijk relevante belangen.6 De beslissing om de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan al dan niet te verlenen, behoort in dit geval tot de bevoegdheid van het college. Daarbij heeft het college beleidsruimte. Dat betekent dat het college de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. Gelet op de eerdere uitspraken van de Afdeling toetst de rechter of het college bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren heeft kunnen komen.7
6.2.
Zoals de Afdeling uiteen heeft gezet geldt het evenredigheidsbeginsel voor alle besluiten waarbij het bestuursorgaan beleidsruimte heeft.8 Het evenredigheidsbeginsel kent vervolgens twee zogenoemde ijkpunten, aan de ene kant het met het besluit beoogde doel en aan de andere kant de (nadelige) gevolgen van het besluit. Daarbij is het doel van het evenredigheidsbeginsel niet het tegengaan van nadelige gevolgen van een besluit, maar het voorkomen van onnodig nadelige gevolgen.9 De bestuursrechter dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dit besluit te dienen doelen.10
6.3.
De rechtbank dient in dit geval de vraag te beantwoorden of de voor eiser nadelige gevolgen van de verlening van de omgevingsvergunning in een onevenredige verhouding staan tot de met de verlening te dienen doelen.
6.4.
De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat er geen onevenredige verhouding bestaat tussen de nadelige gevolgen van de verlening van de omgevingsvergunning en de doelen die beoogd zijn met de verlening van de omgevingsvergunning. De rechtbank neemt in aanmerking dat tussen de overkapping en de slaapkamer van eiser een beukenhaag staat, de afstand van de overkapping tot de slaapkamer elf meter bedraagt en het weggenomen uitzicht ongeveer 2,3 meter bedraagt ten opzichte van de perceelgrens die ongeveer 15 meter bedraagt. Daarom heeft eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een ernstige schending van privacy, ook niet als de beukenhaag in de winter zonder blad is. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
7. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het college kon besluiten om de aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.C.M. van Wel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:4
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Burgerlijk Wetboek
Artikel 5:50
1. Tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, is het niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. (…),
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1˚ (…),
2˚ in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 2.7
Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2˚, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Bijlage II
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
3. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 10 m, en
b. de oppervlakte niet meer dan 50 m².