Totstandkoming van het besluit
1. Door de vergunninghouder is op 7 april 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een bouwwerk, op het perceel [aan het adres C] te [plaats B] . Het gaat om het plaatsen van een reclamezuil en reclame op de zijgevel.
2. Bij besluit van 30 juni 2020 is de omgevingsvergunning verleend met de voorwaarde dat de lichtsterkte van beide reclameobjecten niet meer mag zijn dan 45 lumen en dat de verlichting om 23.00 uur moet worden uitgeschakeld.
3. Eisers hebben op 5 augustus 2020 bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning.
4. De bezwaarschriftencommissie heeft het college op 12 november 2020 geadviseerd om het bezwaar gegrond te verklaren en het besluit te herroepen.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank beoordeelt de verleende omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
6. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. De vergunninghouder heeft een omgevingsvergunning volgens artikel 2.1 eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) aangevraagd, voor het (ver)bouwen van een bouwwerk. Daarbij wil de vergunninghouder reclame aan de zijgevel plaatsen van het pand (een [E] ) en aan de weg een paal met daarop een Heineken reclame (ronde lichtbak), een halve [E] en de naam van het restaurant: [D] .
8. Volgens artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
9. Op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo wordt een aanvraag van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.
10. De gemeenteraad van Ermelo heeft de Nota Omgevingskwaliteit vastgesteld op 19 november 2015. In die nota zijn geen normen opgenomen over licht en reclame. Het perceel valt onder het buitengebied en het landschapstype ‘het jonge heideontginningenlandschap’.
11. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is gemotiveerd afgeweken van het advies van de commissie voor bezwaarschriften?
12. Eisers voeren aan dat het college in de beslissing op bezwaar is afgeweken van het advies van de commissie voor bezwaarschriften, en dat deze afwijking niet is gemotiveerd.1 Daarom kan het besluit niet in stand blijven.
12.1.
De rechtbank overweegt dat het het college vrij staat om af te wijken van het advies van de commissie voor bezwaarschriften. Als het college afwijkt moet dit in het besluit wel worden gemotiveerd. De commissie bezwaarschriften heeft geadviseerd dat het college het oordeel omtrent welstand niet kan baseren op het advies van de COK. Reden hiervoor is dat de Commissie Omgevingskwaliteit (COK) niet duidelijk heeft gemaakt wat de invloed c.q. uitstraling is van de reclameobjecten en verlichting op de omgeving. En het college dient volgens de commissie bezwaarschriften nader te motiveren in hoeverre in dit geval rekening is gehouden met eventuele lichthinder voor de omgeving en of ter voorkoming van die hinder extra voorschriften aan de omgevingsvergunning moeten worden verbonden.
12.2.
De motivering van het bestreden besluit is op dit punt onvoldoende, omdat onvoldoende blijkt dat en zo ja, waarom het college afwijkt van het advies. Het college heeft in het bestreden besluit alleen het advies van de COK overgenomen maar heeft niet gemotiveerd wat de invloed c.q. uitstraling van de reclameobjecten en verlichting op de omgeving is. In het verweerschrift en op de zitting is het college wel gemotiveerd ingegaan op deze punten. De rechtbank ziet geen aanleiding om het bestreden besluit op deze grond te vernietigen. Het motiveringsgebrek kan met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden gepasseerd, omdat niet aannemelijk is dat eisers door het gebrek in de motivering van het bestreden besluit zijn benadeeld. Ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen.
12.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
Invloed op de omgeving voldoende getoetst?
13. De invloed op de omgeving is ten onrechte niet betrokken bij de beoordeling door de COK volgens eisers. De COK is niet ter plaatse geweest en de foto’s die door de vergunninghouder zijn aangeleverd geven geen betrouwbaar beeld van de situatie. In de buurt zijn er geen vergelijkbare situaties. Door de kleur van het licht is het zo buitensporig dat het evident afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Volgens eisers vertoont het welstandsadvies zodanig gebreken dat het niet gebruikt mocht worden voor het bestreden besluit.
13.1.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.2
13.2.
De rechtbank stelt vast dat door eisers geen advies is overgelegd van een andere deskundige. De rechtbank moet beoordelen of het advies zodanige gebreken vertoont dat het niet ten grondslag mocht worden gelegd aan het bestreden besluit.
13.3.
In de Nota Omgevingskwaliteit zijn geen specifieke criteria opgenomen voor reclames. Dit betekent dat de COK het bouwplan heeft getoetst aan de gebiedsgerichte criteria. Omdat het restaurant in het buitengebied ligt, geldt daarvoor een soepel toetsingsregime. In zijn algemeenheid geldt dat toevoegingen aan panden en erven ondergeschikt moeten zijn aan de hoofdstructuur van het erf. Uit het vierde advies van de COK van 27 oktober 2020 blijkt dat zij ter plaatse zijn geweest en de invloed en uitstraling van de lichtreclames hebben beoordeeld. Daarbij is opgenomen dat de gevelreclame is geplaatst op ruime afstand van de weg en dat de impact op de omgeving daardoor beperkt is. De COK heeft het in het advies steeds over ‘reclames’ zodat de rechtbank begrijpt dat het advies zowel over de reclame op de gevel gaat als de reclames op de paal. Er is vier keer advies uitgebracht door de COK en de rechtbank is niet gebleken dat deze adviezen zodanige gebreken vertonen dat het college deze niet mocht gebruiken voor het besluit. Doordat er geen specifieke criteria zijn voor reclames heeft de COK terecht getoetst aan de gebiedsgerichte criteria die redelijk ruim zijn. In de adviezen zijn de invloed en de uitstraling op de omgeving voldoende meegenomen.
13.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Sprake van een welstandsexces?
14. Als een bouwwerk in ernstige mate strijdig is met de redelijke eisen van welstand, kunnen de criteria uit de excessenregeling worden toegepast. Een exces is: ‘een bouwwerk dat verder gaat dan de bedoeling is; buitensporig in het uiterlijk die ook voor
niet-deskundigen evident is en die afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit van een gebied’. Dit kan onder meer gelden voor de toepassing van felle en (sterk) contrasterende kleuren, en van te opdringerige reclames. Volgens eisers is hiervan sprake.
14.1.
De rechtbank overweegt dat de excessenregeling (achteraf) de mogelijkheid biedt voor ingrijpen. In de welstandsadviezen heeft de COK, om een beroep op het welstandsexces te voorkomen, geadviseerd om de lichtsterkte van de reclames te beperken tot 45 lumen. In de omgevingsvergunning is de voorwaarde opgenomen dat de verlichting om 23.00 uur moet worden uitgeschakeld. Door de maat, schaal en plaatsing van de reclames in combinatie met de voorwaarden is er sprake van een beperkte impact op het straatbeeld, en van een voldoende ondergeschikte, niet-excessieve uitstraling, die geen afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Daarmee is er geen sprake van een welstandsexces.
14.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Het Activiteitenbesluit voldoende betrokken?
15. In artikel 2.1, eerste lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) is een zorgplicht vermeld waarin staat aangegeven dat degene die een inrichting drijft en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door het in werking zijn dan wel het al dan niet buiten werking stellen van de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, deze nadelige gevolgen voorkomt of beperkt. In hetzelfde artikel, onder het tweede lid is onder h opgenomen: “het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van lichthinder”.
15.1.
Eisers voeren aan dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het college alleen voorzieningen kan voorschrijven als de inrichting in een aangewezen gebied ligt. Juist omdat er geen strikte normen voor kunstmatige verlichting zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit, had het college moeten beoordelen of er nadelige gevolgen zijn voor het milieu. Dat er geen nadelige gevolgen voor het milieu zijn omdat via het welstandsadvies voorschriften zijn gegeven, betekent niet dat er geen sprake is van overlast volgens het Activiteitenbesluit.
15.2.
Volgens het college kan toetsing aan het Activiteitenbesluit achterwege blijven omdat de inrichting verplicht is om aan het Activiteitenbesluit te voldoen.
15.3.
De rechtbank oordeelt dat vergunninghouder een omgevingsvergunning heeft aangevraagd voor de activiteit bouwen van een bouwwerk, zoals bedoeld in artikel 2.1, aanhef en onder a van de Wabo. Het college heeft de aanvraag voor de omgevingsvergunning getoetst aan artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Bij die toetsing geldt een limitatief-imperatief stelsel. Dit wil zeggen dat het college moet beoordelen of zich één of meer van de weigeringsgronden uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo voordoen. Als dat niet het geval is, moet de gevraagde vergunning worden verleend. Bescherming van de duisternis is geen weigeringsgrond in artikel 2.10 eerste lid van de Wabo. Het college heeft dus geen ruimte om dit aspect en het Activiteitenbesluit te betrekken bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van een bouwwerk.
15.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de voorwaarde handhaafbaar?
16. In de omgevingsvergunning heeft het college de voorwaarde gesteld dat de lichtsterkte van beide reclame-objecten niet meer mag zijn dan 45 lumen en dat de verlichting om 23.00 uur moet worden uitgeschakeld.
16.1.
In het welstandsadvies van 27 oktober 2020 heeft de COK geschreven: “Hoewel het vooralsnog onduidelijk is in hoeverre de daadwerkelijk gerealiseerde situatie inzake de lichtsterkte in overeenstemming is met de voorwaarde in de verleende vergunning(…)” Eisers stellen dat hieruit blijkt dat het college niet in staat is om te controleren of aan de voorwaarde van 45 lumen wordt voldaan, en dat de voorwaarde daarom niet handhaafbaar is.
16.2.
Dat de COK niet heeft vastgesteld of niet heeft kunnen waarnemen of aan de voorwaarde wordt voldaan, is juist. Dat wil niet zeggen dat de voorwaarde niet gehandhaafd kan worden. Het college heeft op de zitting aangegeven dat de lichtsterkte kan worden gemeten en door de gemachtigde van de vergunninghouder is opgemerkt dat dit ook al gebeurd is. Daaruit blijkt dat de voorwaarde wel handhaafbaar is.
16.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
7. Indien de beslissing op het bezwaar afwijkt van het advies van de commissie, wordt in de beslissing de reden voor die afwijking vermeld en wordt het advies met de beslissing meegezonden.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
Woningwet
Artikel 12a
Lid 1: De gemeenteraad stelt een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die het bevoegd gezag toepast bij de beoordeling:
a. of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk betrekking heeft, zowel op zichzelf beschouwd, als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand;
Activiteitenbesluit milieubeheer
Artikel 2.1
1. Degene die een inrichting drijft en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door het in werking zijn dan wel het al dan niet tijdelijk buiten werking stellen van de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, die niet of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels, voorkomt die gevolgen of beperkt die voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.
2. Onder het voorkomen of beperken van het ontstaan van nadelige gevolgen voor het milieu als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan:
h. het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van lichthinder;