2.7.
Op gezamenlijk verzoek van partijen heeft een deskundige, radiotherapeut dr. [deskundige] , de behandeling van [eisende partij] beoordeeld. Zijn definitieve rapport uit maart 2020 vermeldt:
“1.2 De gangbare inzichten, de keuze voor de adjuvante radiotherapie
Het meningeoom is geclassificeerd als een atypisch meningeoom WHO graad 2. Het kenmerk dat hier de reden voor is , is de ingroei in het hersenweefsel. (…)
Toch blijft het kenmerk invasie in hersenweefsel omstreden. In de in 2016 gepubliceerde studie van Baumgarten (…) worden patienten beschreven met een meningeoom met invasie in hersenweefsel met voor wat betreft de overige kenmerken een goedaardig meningeoom graad I zoals bij de patient. Deze patienten vertoonden een veel betere progressievrije overleving dan de andere graad 2 meningeomen. Natuurlijk is de studie in 2016 gepubliceerd en niet in 2015 ten tijde van de behandeling maar er was een vergelijkbare studie uit 2014 van Pizem beschikbaar.
(…)
In 2012 is gestart met de ontwikkeling van de landelijke richtlijn Meningeoom, in 2014 is deze in concept naar de wetenschappelijke verenigingen gestuurd ter commentaar. In 2014 is de richtlijn vastgesteld en op www.oncoline.nl gepubliceerd op 1-4-2015. De aanbeveling uit de richtlijn is: de werkgroep kan geen aanbeveling doen ten aanzien van postoperatieve radiotherapie na een volledige resectie van een WHO graad 2 meningeoom. Men verwijst wel al naar een aanstaande studie (start 2016) Hier wordt bedoelt de ROAM-EORTC 1308 trial, dit is een prospectief gerandomizeerde studie die onderzoekt of postoperatieve radiotherapie de recidiefkans of overlijden reduceert in vergelijking met observatie na macroscopische resectie van een atypisch meningeoom. De uitkomst van deze studie zal dan de wetenschappelijke bewijskracht geven of zoals in het geval van de patient het direkt geven van radiotherapie na de operatie van nut is of niet. Het bestaan van deze studie was dus al in 2015 bekend. Totdat de resultaten van deze studie bekend zijn baseren de adviezen zich op tegenstrijdige retrospectieve studies. Daarom heeft de landelijke richtlijn meningeomen juist geformuleerd dat geen advies mogelijk is ten aanzien van postoperatieve bestraling. Beide opties zowel afwachten als direkte postoperatieve radiotherapie zijn even goed mogelijk.
2.1
Discrepantie gevolgde werkwijze en de werkwijze volgens de gangbare inzichten
Ten eerste is door het MDO neuro-oncologie, de verwijzing door de neurochirurg, het overleg in de stereotaxie bespreking ARTI en het consult met de radiotherapeut alleen het enige advies postoperatieve radiotherapie besproken en voorgesteld aan de patient. De gangbare inzichten anno 2015 waren en zijn tot op dit moment dat de postoperatieve radiotherapie niet een standaard keuze is en het alternatief afwachten een gelijkwaardige keuze is die met de patient wordt besproken.
Ten tweede is de mogelijke zeldzame complicatie RION niet besproken met de patient. Als de indicatie radiotherapie onzeker is en/of er een lange prognose in jaren verwacht wordt na de radiotherapie worden in de praktijk ook de zeldzame complicaties van bestraling van structuren van de schedelbasis besproken met de patient waaronder RION, kans op een 2e tumor veroorzaakt door bestraling en verhoogde kans op een cerebrovasculair accident.
(…)
Addendum 1: Reactie van de Radiotherapiegroep (…)
Om mijn standpunt te verduidelijken wil ik nog opnieuw ingaan op de bevindingen van de studie van Baumgarten (…). Dit betreft een retrospectief onderzoek naar progressievrije overleving van 61 atypische meningeomen, die alleen op grond van het kenmerk invasie in hersenweefsel als atypisch worden geclassificeerd, maar voor de overige kenmerken een benigne meningeoom zijn. Zoals in het geval van de patient. De 5 jaars progressie vrije overleving in deze groep patienten was meer dan 90%. In de publicatie van Baumgarten worden nog 2 andere studies gerefereerd (Pizem met 19 patienten en Spille met 20 patienten) die dezelfde conclusie hadden. Baumgarten adviseert op grond van deze bevindingen dat een meningeoom met alleen het kenmerk hersenweefsel invasie en dat voor de overige kenmerken een benigne meningeoom is, niet meer als atypisch te classificeren.
Ten eerste is dus de stelling van de Radiotherapiegroep dat er een hoge kans is op een lokaal recidief in het geval van de patient niet zomaar juist, deze kans is op grond van bovenstaande studies helemaal niet hoog maar eerder laag conform het benigne meningeoom graad 1. En zoals bekend wordt na resectie van een benigne meningeoom graad 1 na een macroscopische resectie in alle gevallen afgewacht en geen postoperatieve radiotherapie gegeven.
Ten tweede is er behalve deze histomorfologische discussie nog de onzekerheid in welke mate de radiotherapie na een complete resectie van een atypisch meningeoom de recidiefkans reduceert en zelfs of radiotherapie uberhaupt iets aan de verlaging van de recidiefkans doet. Daar is eigenlijk geen bewijs voor, de beschikbare retrospectieve studies zijn tegenstrijdig, de formulering in de landelijke richtlijn is ondubbelzinnig (de werkgroep kan geen aanbeveling doen ten aanzien van postoperatieve radiotherapie na een volledige resectie van een WHO graad 2 meningeoom) en het gebrek aan bewijs voor het effect van radiotherapie vormt de motivatie voor de lopende EORTC 1308 studie.
Uit de reactie van de Radiotherapiegroep blijkt dat in de meeste gevallen vanuit het MDO neuro-oncologie Nijmegen-Arnhem het advies postoperatieve radiotherapie gegeven wordt na complete resectie van een atypisch meningeoom en dat de Radiotherapiegroep in retrospect achter de behandelbeslissing staat. Tenminste kan ik daarvan zeggen dat het advies aan patienten ten aanzien van postoperatieve radiotherapie in andere regio's van Nederland anders is, namelijk het therapeutisch dilemma wel/geen radiotherapie wordt in het MDO en met de patient besproken. Dan wel wordt deelname aan de EORTC 1308 studie besproken. (…)
Onder bevinding 2 vraagt de Radiotherapiegroep zich af of de zeldzame complicatie RION met wel besproken moet worden. In 1.2 heb ik een toegelicht dat dit in de praktijk afhankelijk is van de klinische context. (…)
Uitvoerig ben ik in mijn rapport ingegaan en nogmaals bovenstaand onder bevinding 1, dat de redeneringen van de Radiotherapiegroep op zwakke bewijsvoering en aannames berusten die geen sterke literatuurbasis hebben of "evidence based medicine "zijn. Er is een even sterke of even zwakke redenering mogelijk die tegenovergesteld is namelijk, na macroscopische resectie van een meningeoom wat alleen op grond van herseninvasie als graad 2 als atypisch geclassificeerd wordt maar verder geen kenmerken van een atypisch meningeoom heeft, is de recidiefvrije periode vergelijkbaar met een benigne WHO graad 1 meningeoom. Verder zijn er ook studies (…) die laten zien dat radiotherapie geen effect heeft op de progressievrije overleving. Dan is er sprake van een situatie van een lang recidief vrij interval zonder radiotherapie en zelfs dat een eventuele radiotherapie geen enkel effect zal hebben. Dat is de situatie zoals onder voorbeeld 1 geschetst en moeten de zeldzame complicaties waaronder RION besproken worden met de patient.
Addendum 2: Reactie Medicus lntermediar
1. De vraag of ik in de beschikbare documentatie een aanwijzing heb gevonden of patient geïnformeerd is. Dat is niet het geval, ik nergens een beschrijving vinden dat het alternatieve beleid afwachten en niet bestralen of de zeldzame complicatie visusstoornissen van radiotherapie besproken is met de patient.
2 Is achteraf het recht op informed consent geschonden. In principe moeten de alternatieven met patient worden besproken, zo in deze situatie het afwachten en niet bestralen. Zoals hierboven al is aangegeven zijn er in de documentatie geen aanwijzing te vinden dat dat inderdaad besproken is. Verder is visusverlies een ernstige complicatie die besproken moet worden, ook al is deze zeldzaam, in die situaties waar dat klinisch van belang is. Welke dat zijn heb ik onder addendum 1 opnieuw uitvoerig aangegeven. In het geval van de patient was bekend dat het onzeker was of bestraling wel nodig was en welk effect radiotherapie precies had op het voorkomen van de terugkeer van de tumor. De dosis van 54 Gy is niet een absoluut veilige dosis waarbij geen RION kan ontstaan. Gegeven deze onzekere omstandigheden hadden de zeldzame complicaties waaronder RION moeten worden besproken.
2.9.
Op 4 mei 2020 heeft Medirisk, als voorschot op smartengeld, een bedrag van € 50.000,00 aan [eisende partij] betaald en rond 24 juni 2020, als voorschot onder algemene titel, een bedrag van € 25.000,00. In de brief van Medirisk van 24 juni 2020 waarin zij laatstbedoelde betaling aankondigt staat:
“Tot slot het volgende. Het is helaas nog niet duidelijk geworden wat het beloop zou kunnen zijn geweest als uw cliënte wel voldoende was geïnformeerd over de twee door de leidraad genoemde vervolgmogelijkheden na de ingreep, met daarbij de kleine kans op een ernstige complicatie, indien zou zijn gekozen voor radiotherapie. Had uw cliënte dan zeker gekozen voor 'wait and scan' in plaats van de radiotherapie?
Een aanvullende vraag aan dr. [deskundige] zou dan ook kunnen zijn: "Is het mogelijk dat indien
betrokkene in mei 2015 zou hebben gekozen voor een 'wait and scan' beleid, na een bepaalde
periode misschien alsnog radiotherapie nodig zou zijn geweest? Dan was betrokkene uiteindelijk
waarschijnlijk in dezelfde situatie als nu terechtgekomen.
Kunt u aangeven of er een kans bestaat dat er na mei 2015 een progressie van het meningeoom zou
zijn opgetreden die alsnog tot een (noodzakelijke) radiotherapeutisch behandeling zou hebben
geleid?". Kunt u instemmen met het stellen van deze aanvullende vraag aan de deskundige?”
2.11.
Op verzoek van Medirisk heeft radiotherapeut prof. dr. [specialist 3] de behandeling van [eisende partij] beoordeeld. In zijn rapport van 23 september 2020 staat:
“1. Welke richtlijn was in 2015 van toepassing op de situatie waarbij een macroscopische resectie van een atypisch meningeoom graad 2 heeft plaatsgevonden.
In 2012 heeft de Landelijke Werkgroep Neuro-Oncologie (LWNO) een richtlijn meningeoom ontwikkeld (zie: https://www.oncoline.nl/meningeoom). Destijds was ik namens de NVRO lid van de richtlijncommissie, en heb voor een belangrijk deel ook de radiotherapieparagraaf geschreven. Over dat radiotherapie-advies was er weinig discussie, en de richtlijn werd door de aangesloten beroepsverenigingen van radiotherapeuten (NVRO), neurochirurgen en neurologen op 8 mei 2014 geaccordeerd. De beperking van deze richtlijn ligt erin dat deze erg vaag is omdat het radiotherapie-advies voornamelijk is gebaseerd op 'common practise', en dat goede vergelijkende studies ontbreken.
Over behandeling van patiënten met een WHO graad II 'atypisch' meningeoom wordt in de richtlijn het volgende geadviseerd:
“De werkgroep kan geen aanbeveling doen ten aanzien van postoperatieve radiotherapie na een volledige resectie van een WHO graad II meningeoom. De werkgroep is van mening dat het postoperatieve beleid bij deze patiëntengroep bij voorkeur in studieverband wordt onderzocht.
Bij patiënten met een partiële resectie van een WHO graad II meningeoom dient postoperatieve radiotherapie overwogen te worden ter verbetering van de progressievrije overleving.”
(…)
De richtlijn en de studie baseren zich daarbij op het zeer hoge risico op een recidief na chirurgie alleen. Sant et al. (2012) vonden voor een grote Europese data-base dat 27% van de patiënten binnen 5 jaar een recidief hebben van een WHO graad II of III meningeoom. Pasquier et al. (2008) vonden vooral voor niet bestraalde patiënten bedroevend slechtere resultaten. De literatuur noemt recidiefrisico's tussen 39 en 58% (Jenkinson, 2015).
2. Welke behandelopties waren er in 2015 bij een patiënt die een macroscopische resectie heeft gehad van een atypisch meningeoom graad 2?
Op basis van onder 1) genoemde argumenten was destijds (en nu nog) adjuvante
radiotherapie de standaardbehandeling na een WHO-graad II meningeoom. (…)
3. Kunt u voor de verschillende behandelopties de voor- en nadelen benoemen?
Wegens het enorme hoge recidiefrisico tussen 30 en 60% is adjuvante radiotherapie de
standaard voor patiënten na resectie van een WHO graad II 'atypisch' meningeoom
(Jenkinson, 2015). (…)
4. Welke behandeloptie zou vanuit uw MDO bij een dergelijke casus anno 2015 zijn geadviseerd?
Adjuvante radiotherapie.
5. Welke specifieke risico's behoort men bij de gekozen behandeloptie met patiënt te bespreken?
(…) Blindheid door radiatie opticopathie, zoals ook aangegeven door collega [deskundige] , is extreem zeldzaam, en hoort niet bij het standaardlijstje van bijwerkingen.
6. Kunt u een inschatting geven hoeveel procent van de patiënten na een macroscopische resectie van een atypisch meningeoom graad 2 - bij een adequate voorlichting over de voor- en nadelen - kiest voor adjuvante radiotherapie?
Bulten studieverband: praktisch iedereen.
7. Kunt u gemotiveerd aangeven wat u van de inhoud van het expertise-rapport van collega [deskundige] vindt en of u het wel/niet met hem eens bent?
(…) - Maar ik begrijp de gedachtegang van collega [deskundige] niet wanneer hij enerzijds bevestigt dat de opgetreden bijwerking, -blindheid-, zeldzaam is na radiotherapie van een frontobasaal meningeoom, en vervolgens schrijft dat deze bijwerking genoemd had moeten worden. Het is theoretisch ideaal om alle kleine risico's te noemen, maar binnen de beperkte tijd van een medisch consult onbegonnen werk.
- Dr. [deskundige] schreef dat de patiënt geen keuze werd gegeven. Dat is feitelijk correct, maar gezien de ernst van het onderliggend lijden nogal theoretisch, in ieder geval ongebruikelijk bij een tumor met een rediciefrisico van 30 tot 60%. (…)
8. Heeft u nog overige opmerkingen ten aanzien van deze casus?
Met de radiotherapeut in het ARTI, en velen die zich over deze droevige casus hebben gebogen, deel ik de mening dat patiënte door de tumor, de neurochirurgie, de radiotherapie of een combinatie van deze drie ernstig visueel gehandicapt is. (…)
De late schade na een meningeoom zou kunnen komen door de tumor zelf, o.a. door jarenlange druk op de zenuwen en de bloedvatvoorziening (of door een recidief). Dan de operatie van een frontobasaal meningeoom, waarbij de neurochirurg de frontale hersenkwabben enkele centimeters moet oplichten om erbij te kunnen; dat getrek en gesjor aan de hersenen kan voldoende zijn om onherstelbare schade aan te brengen aan de al verzwakte zenuwen en bloedvaten. De laatste druppel kan bestraling zijn, maar dat kan ook een bloedinkje geweest zijn, dat kan een tik op het hoofd geweest zijn of progressieve littekenvorming met vochtophoping (of wat we het minst van al willen: een nog niet zichtbaar recidief van de tumor).
Hoe droef deze casus ook is, Ik kan geen verwijtbare of vermijdbare handeling of nalatigheid ontdekken, niet van de neurochirurg, niet van de oogarts en niet van de radiotherapeut.”