vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
zaaknummer / rolnummer: C/05/385990 / HA ZA 21-163
Vonnis in de hoofdzaak en in het incident ex artikel 843a Rv. van 12 juli 2023
de vereniging
[eiser]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. H.W. Gierman te 's-Gravenhage,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1] TAXATIE & ADVIES B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. P.M. Leerink te Deventer.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gezamenlijk [gezamenlijke gedaagden] genoemd worden.
2 De verdere beoordeling
De hoofdzaak tot nu toe
2.1.
In 2015 hebben [gezamenlijke gedaagden] een voortaxatie uitgebracht in opdracht van de [eiser] . Blijkens het taxatierapport zijn de gebouwen van de [eiser] getaxeerd op € 5.350.000,--. Daarbij is uitgegaan van een bouwvolume van circa 9.500 m³ in totaal. In 2019 zijn de gebouwen beschadigd geraakt door brand. De [eiser] heeft bij dagvaarding gesteld dat de voortaxatie te laag is uitgevallen omdat gedaagden het bouwvolume te laag hebben berekend. De schade die de [eiser] stelt te hebben geleden doordat de voortaxatie te laag is uitgevallen is het verschil tussen de werkelijke uitkering van de brandverzekeraar en de hoogte van de uitkering zoals die zou zijn geweest bij een juiste voortaxatie. Bij vonnis van 9 februari 2022 is geoordeeld dat:
- [gedaagde 1] de contractspartij is van de [eiser] ,
- [gedaagde 2] naast [gedaagde 1] hoofdelijk aansprakelijk is,
- [gezamenlijke gedaagden] geen beroep toekomt op de aansprakelijkheidsbeperking in de algemene voorwaarden omdat niet kan worden aangenomen dat de toepasselijkheid daarvan is overeengekomen,
- de [eiser] de klachtplicht niet geschonden heeft.
Over de vraag of [gedaagde 2] als taxateur een beroepsfout heeft gemaakt, heeft de rechtbank overwogen dat zij een deskundigenbericht wil inwinnen.
De wijziging van eis zijdens de [eiser]
2.2.
Bij dagvaarding heeft de [eiser] gevorderd [gezamenlijke gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de schade, op te maken bij staat. Bij akte na deskundigenbericht heeft de [eiser] haar eis gewijzigd en een concreet bedrag aan schadevergoeding gevorderd, te weten
€ 775.140,58 inclusief btw en te vermeerderen met wettelijke rente. Tegen de verzochte eiswijziging als zodanig is geen bezwaar gekomen en deze is ook niet in strijd met de beginselen van de goede procesorde, zodat de rechtbank deze toestaat en op de gewijzigde eis zal beslissen.
Verzoek terug te komen van bindende eindbeslissing
2.3.
In hun conclusie na deskundigenbericht doen [gezamenlijke gedaagden] een verzoek om terug te komen van de bindende eindbeslissing in het tussenvonnis van 9 februari 2022 aangaande de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden. Zij leggen een overzicht over waarop zij de stelling baseren dat sprake is van een bestendige handelsrelatie tussen diverse vennootschappen van [naam 1] enerzijds en [gedaagde 2] Expertise en [gedaagde 1] anderzijds in de periode 2005 tot 2014. Het overzicht betreft een lijst van vijf pagina’s lang. Ook overleggen [gezamenlijke gedaagden] een inventarisatie van de opdrachten met daarbij de contactpersonen en wanneer is verwezen naar de algemene voorwaarden. Op grond daarvan betogen [gezamenlijke gedaagden] dat de rechtbank dient terug te komen van har oordeel dat de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden niet is overeengekomen.
2.4.
Volgens [gezamenlijke gedaagden] blijkt uit het overzicht dat [gedaagde 2] vanaf april 2015 tot en met oktober 2019 met grote regelmaat taxatieopdrachten heeft uitgevoerd voor de broers van [naam 1] die onder verschillende rechtspersonen opereerden. Daaraan verbinden [gezamenlijke gedaagden] de conclusie dat er een bestendig zakelijke, commerciële opdrachtrelatie bestaat tussen [gezamenlijke gedaagden] en haar opdrachtverstrekker in deze. Ze betogen dat zelfs al kan de terhandstelling niet meer bewezen worden, dat het stelselmatig verwijzen naar toepasselijkheid van algemene voorwaarden - zonder dat daartegen geprotesteerd wordt - er onder omstandigheden toe kan leiden dat deze voorwaarden op toekomstige handelstransacties van toepassing worden als gevolg van stilzwijgende aanvaarding. Relevante omstandigheden zijn in dit verband: de gebruiken in de branche, de formulering van het verwijzingsbeding, de bestendigheid van een handelsrelatie en de professionaliteit van partijen (HR 19 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2531), aldus [gezamenlijke gedaagden]
2.5.
De eisen van een goede procesorde brengen mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat de partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, om zo te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR2008:BC2800 en HR 26 november 2010, ECLI:NL:HR2010:BN8521). De rechtbank sluit niet uit dat aan dit criterium is voldaan.
2.6.
De [eiser] is nog niet in de gelegenheid geweest om te reageren op het verzoek van [gezamenlijke gedaagden] om terug te komen van de bindende eindbeslissing in het tussenvonnis. De rechtbank zal haar in de gelegenheid stellen om hier bij akte op te reageren. De rechtbank heeft kennis genomen van productie 21 zijdens [gezamenlijke gedaagden] met daarin een onderbouwing van hun stelling dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] geen verhaal bieden voor de eventuele vordering van de [eiser] . De rechtbank meent dat partijen er goed aan doen op dit punt in de procedure (nogmaals) met elkaar in gesprek te gaan gelet op de inhoud van productie 21 zijdens [gezamenlijke gedaagden] om de onwenselijke situatie te voorkomen dat partijen veel tijd en geld spenderen aan een procedure zonder dat gedaagden (voldoende) verhaal bieden.
2.7.
Iedere verdere beslissing in de hoofdzaak zal worden aangehouden.
2.8.
Bij antwoordakte wijziging eis hebben [gezamenlijke gedaagden] een incidentele conclusie ex artikel 843a Rv ingediend. Zij vermoeden dat de door hen in 2015 getaxeerde herbouwwaarde overeen kwam met de verzekerde som van de in 2015 vigerende opstalverzekering van AON. [gezamenlijke gedaagden] menen dat in dat geval er geen sprake is van een verwijtbaar lage taxatie door hen, omdat zal mogen worden aangenomen dat de bij AON verzekerde som gebaseerd is op een deskundige taxatie. Deze objectieve aanwijzing is anders dan de bevindingen van De Jong, gebaseerd op de situatie in 2015 en niet op een reconstructie van de situatie in 2015. Zij vorderen dat de [eiser] wordt bevolen de volledige AON polis inclusief voorwaarden en de onderliggende taxatie/waardebepaling zoals die gold in juli 2015 te overleggen.
2.9.
De [eiser] betwist de polis nog te hebben, nu zeven jaar na dato. Bovendien meent de [eiser] dat de polis niet relevant is voor de beoordeling van de schade, omdat de verzekering niet is gebaseerd op een voorafgaande taxatie, waarover al iets is overwogen in het tussenvonnis van 9 februari 2022. De [eiser] concludeert ten slotte tot afwijzing van de incidentele vordering.
2.10.
Art. 843a Rv. geeft hem die daarbij rechtmatig belang heeft een vordering tot inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn. De vordering is slechts toewijsbaar als aan drie cumulatieve voorwaarden is voldaan, te weten of:
(i) de eiser een rechtmatig belang heeft bij afgifte, en;
(ii) het bepaalde bescheiden betreft, en;
(iii) die een rechtsbetrekking betreffen waarin de eiser of verzoeker of zijn voorganger partij is.
2.11.
In beginsel rust op de eisende partij in het incident de stelplicht en bewijslast ten aanzien van het bestaan van de bescheiden en het beschikken (of kunnen beschikken) van de wederpartij over de bescheiden. Voor het bestaan van de bescheiden is de enkele stelling niet genoeg: er moeten voldoende aanwijzingen zijn om een vermoeden daarvan te rechtvaardigen (HR 26 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9244). Als de wederpartij de stelling betwist, zal dat voldoende onderbouwd moeten gebeuren.
2.12.
De [eiser] heeft sinds het begin van deze procedure het standpunt ingenomen dat er geen taxatie / waardebepaling aan de eerdere verzekering ten grondslag ligt. De rechtbank heeft over dit punt al geoordeeld in rechtsoverweging 4.12 van het tussenvonnis van
9 februari 2022:
De [eiser] heeft betwist dat zij, of Fortemente, toen [gezamenlijke gedaagden] het taxatierapport opstelde over eerdere taxatierapporten heeft kunnen beschikken. [naam 1] heeft daarover tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat toen Fortemente op 3 juli 2015 als beheerder van de gebouwen is aangesteld eerst is gekeken naar de risico’s en de verzekeringen. Nadat er een verzekeringspolis was aangetroffen zonder onderliggende taxatie is [gezamenlijke gedaagden] verzocht om de gebouwen te taxeren. In het licht van deze verklaring had van [gezamenlijke gedaagden] mogen worden verwacht dat zij haar veronderstelling dat de [eiser] over oudere taxatierapporten zou beschikken zou hebben onderbouwd. Dit heeft zij nagelaten.
2.13.
Ook nu onderbouwen [gezamenlijke gedaagden] niet nader op grond waarvan zij menen dat die taxatie / waardebepaling er wel zou zijn (geweest). Hierop strandt de vordering voor dit deel.
2.14.
Voor zover het verweer van de [eiser] dat zij de gevraagde polis niet meer in haar bezit heeft - hetgeen na zeven jaren bepaald niet onwaarschijnlijk is - al niet voldoende zou zijn voor de afwijzing, overweegt de rechtbank als volgt. Een rechtmatig belang wordt aanwezig geacht, indien de gevraagde stukken relevant zijn voor de rechtspositie van [gezamenlijke gedaagden] Dat is voor wat betreft de polis niet het geval. Het gaat hier om de vraag of [gezamenlijke gedaagden] een beroepsfout hebben gemaakt bij de taxatie met onderverzekering tot gevolg. De omvang van de voorafgaande verzekering is daarbij niet van belang. Immers, die bevat geen informatie over of er bij de taxatie door [gezamenlijke gedaagden] fouten zijn gemaakt en ook niet over wat er werkelijk is uitgekeerd en over wat er bij een juiste taxatie zou zijn uitgekeerd. Hierop strandt het overige deel van de vordering.
2.15.
[gezamenlijke gedaagden] zullen als de in het incident in het ongelijke gestelde partijen hoofdelijk in de kosten van het incident worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op 1 punt x tarief € 598,-- te vermeerderen met wettelijke rente als gevorderd.
3 De beslissing
De rechtbank
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt [gezamenlijke gedaagden] hoofdelijk, des de een betalende, de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van het incident ad € 598,-- te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na datum vonnis;
3.3.
verklaart 3.2. uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
verwijst de zaak naar de rol van 9 augustus 2023 voor akte uitlating aan de zijde van de [eiser] over het verzoek van [gezamenlijke gedaagden] om terug te komen van de bindende eindbeslissing in het tussenvonnis aangaande de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden waarna de zaak in beginsel voor vonnis zal worden gezet;
3.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2023.