Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBGEL:2023:5715

Rechtbank Gelderland
19-10-2023
25-10-2023
AWB – 21 _ 3033
Omgevingsrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Het college heeft in de tussenuitspraak de opdracht gekregen om de motivering van het besluit aan te vullen. De rechtbank overweegt dat met de aanvullende motivering, het college alsnog toereikend heeft gemotiveerd waarom het afwijkt van het advies van de RCE en de beleidsmedewerker en waarom het van mening is dat de waarde ‘beschermd dorpsgezicht’ zich niet verzet tegen de verlening van de vergunning. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, vernietigt de rechtbank het bestreden besluit en laat zij de rechtsgevolgen daarvan in stand.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: ARN 21/3033

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2023

in de zaak tussen

[Eiser A] uit [plaats D] ,

[eiser B] uit [plaats E] ,

[eiseres C] uit [plaats E] ,

eisers

(gemachtigde: mr. B. Oudenaarden),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaltbommel,

(gemachtigden: A. Schröder en J. van Hoorn).

Als derde-partij neemt aan het geding deel [F] te [plaats E] , vergunninghouder

(gemachtigden: mr. R.G.J. Bäcker en mr. V.M.S. Verschoor).

Procesverloop

In de tussenuitspraak van 12 april 2023 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in de tussenuitspraak.

In de tweede tussenuitspraak van 16 mei 2023 (de verlengingsuitspraak) heeft de rechtbank de termijn die zij het college heeft gegeven om het gebrek te herstellen, verlengd tot uiterlijk 1 juli 2023.

Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend op 28 juni 2023.

Eisers en vergunninghouder hebben hierop schriftelijk gereageerd.

De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.1
De opdracht van de rechtbank

2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de waarde ‘beschermd dorpsgezicht’ uit het ter plaatse geldende bestemmingsplan en de negatieve adviezen van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) van 21 mei 2019 en een beleidsmedewerker monumentenzorg van 11 juni 2020 zich niet verzetten tegen de vergunde parkeerplaats van 50 m² op het perceel [aan het adres G] in [plaats E] .

De aanvullende motivering van het college

3. In de aanvullende motivering heeft het college toegelicht dat het van belang acht dat de RCE en de beleidsmedewerker zich hebben uitgelaten over een ouder plan dat voorzag in een parkeerplaats van 96 m² en niet over de uiteindelijk vergunde parkeerplaats van 50 m². De monumentencommissie Maasdriel-Zaltbommel heeft daarover op 7 april 2021 wel geadviseerd. Het college stelt verder dat het is tegemoetgekomen aan de bezwaren en adviezen van de RCE over het oude plan, door de oppervlakte van de parkeerplaats te verkleinen en de verstoring van het beeld van de oprijlaan met perenbomen weg te nemen. Daarnaast heeft het college gemotiveerd waarom volgens hem menggranulaat en/of grind begroeid met gras geen onaanvaardbare inbreuk op de cultuurhistorische waarden van de terp geeft en aangegeven dat de parkeerplaats verlaagd zal worden uitgevoerd ten opzichte van de oprijlaan en dat zal worden gezorgd voor een goede afwatering. Het college benadrukt dat geen haag, maar twee struiken met een hoogte van maximaal 1,5 m zullen worden geplant en dat het daarmee en met de aanpassing van de omvang van de parkeerplaats ook tegemoet komt aan het advies van de beleidsmedewerker. In de aanvullende motivering wijst het college er verder op dat de monumentencommissie op 16 mei 2023 opnieuw naar de plannen heeft gekeken en heeft geconcludeerd dat de werkzaamheden omtrent de tijdelijke parkeerplaats geen verstoring opleveren van het waardevolle erf en evenmin voor het beschermde dorpsgezicht, omdat de parkeerplaats lager ligt dan de oprijlaan en de top van de parkeerplaats groen is.


De zienswijze van eisers

4. Eisers stellen zich op het standpunt dat de aanvullende motivering niet voldoende is om het gebrek dat in de tussenuitspraak is geconstateerd te herstellen. Zij stellen dat niet is onderkend dat de RCE en de beleidsmedewerker negatief adviseerden over de gevolgen van de aanleg van de parkeerplaats voor het beschermd dorpsgezicht en voor de cultuurhistorische waarden. Eisers wijzen erop dat de monumentencommissie in het nadere advies niet is ingaan op deze aspecten zodat het aanvullende advies geen basis kan vormen voor een aanvullende motivering waarin wordt geconcludeerd dat die aspecten zich niet verzetten tegen de vergunde parkeerplaats. Volgens eisers heeft het college ten onrechte gesteld dat de parkeerplaats ruimte biedt aan twee tot drie auto’s, omdat op een parkeerplaats van 50 m² wel vier auto’s geparkeerd kunnen worden. In een bijlage bij de zienswijze hebben eisers verder uiteengezet waarom niet is voldaan aan het advies van de RCE en dat de verlaagde ligging van de parkeerplaats en de aanplant van twee perenbomen in de praktijk niet leidt tot een beperking van het zicht daarop. Daarnaast zijn de struiken wel degelijk hoger dan 1,5 m en wordt miskend dat de voorkeur van de beleidsmedewerker was om in het geheel geen parkeerplaats aan te leggen. Ten slotte stellen eisers dan de monumentencommissie geen open nieuwe afweging heeft gemaakt, maar heeft volstaan met een oppervlakkige en door het college beïnvloede beoordeling.
Het oordeel van de rechtbank

5. In deze zaak heeft het college tegenstrijdige adviezen ontvangen van deskundigen.

Zoals de rechtbank in de tussenuitspraak heeft overwogen, volgt uit de rechtspraak van de Afdeling dat het college mag afwijken van het advies van een door hem geraadpleegde deskundige als het dit advies of onderdelen ervan onjuist acht. Een afwijking dient echter deugdelijk gemotiveerd te worden.2

5.1.

De rechtbank is van oordeel dat het college in dit geval alsnog toereikend heeft gemotiveerd waarom het afwijkt van de adviezen van RCE en de beleidsmedewerker. Het college heeft daarbij betekenis mogen toekennen aan de omstandigheid dat de beide adviezen zijn gebaseerd op een eerder bouwplan met een groter oppervlak. Hoewel op het huidige vergunde oppervlak van 50 m² nog steeds vier auto’s geparkeerd zouden kunnen worden3, betekent dat niet dat er dus sprake is van een onaanvaardbare inbreuk op de waarde ‘beschermd dorpsgezicht’ of het aanzicht van het monument. De rechtbank acht daarbij doorslaggevend dat de RCE adviseert de parkeerplaats aanzienlijk te verkleinen en dat is met de verkleining van 96 m² naar 50 m² gedaan. Weliswaar heeft het college niet het volledige advies op dit punt overgenomen, omdat de omvang van de parkeerplaats niet is beperkt tot maximaal twee auto’s, maar het college was daartoe ook niet verplicht. Daarbij komt dat het college moet beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend.

5.2.

Het college heeft verder mee kunnen wegen dat de parkeerplaats lager ligt dan de oprijlaan en dat de plaatsing van struiken en perenbomen de parkeerplaats gedeeltelijk aan het zicht onttrekt. Het enkele feit dat er ondanks deze maatregelen vanaf de weg nog steeds zicht bestaat op de parkeerplaats, maakt dat niet anders. Het college heeft zich namelijk op het standpunt gesteld dat een verstoring van het beeld van de oprijlaan met perenbomen aanvaardbaar is en heeft dat gemotiveerd door te wijzen op de verlaagde ligging, de groene top, de aanplant van de struiken en de perenbomen en de afstand tot de weg. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat er desondanks sprake is van dusdanig zicht op de parkeerplaats dat het college dat niet in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten. Wat eisers aanvoeren over de praktische afwerking van de verkleining van de parkeerplaats, de hoogte van de struiken en de omvang van de perenbomen gaat over de uitvoering van de verleende vergunning en kan in deze procedure niet beoordeeld worden.

5.3.

Het college heeft ten slotte in zijn afweging mogen betrekken dat de monumentencommissie op 16 mei 2023 positief heeft geadviseerd over de aanleg van de tijdelijke parkeerplaats, omdat deze lager ligt dan de oprijlaan en de top van de parkeerplaats groen is. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om te oordelen dat dit advies onzorgvuldig tot stand is gekomen. Dat de monumentencommissie er voorafgaand aan de advisering van op de hoogte was dat het college het besluit in stand wilde laten en dat de commissie er ook voor had kunnen kiezen om een geheel nieuw advies uit te brengen, heeft niet tot gevolg dat het gegeven advies onzorgvuldig of onjuist is. Ook de omstandigheid dat in het verslag van de vergadering de opmerkingen van eisers niet zijn vermeld en dat het verslag eerst op 6 juni 2023 aan eisers is gestuurd, maakt niet dat de inhoud van het advies onjuist is.
Conclusie

6. De rechtbank concludeert dat eisers met het college en de vergunninghouder van mening blijven verschillen over de vraag of de vergunde, tijdelijke parkeerplaats past binnen de waarde ‘beschermd dorpsgezicht’. Er is echter geen grond voor het oordeel dat het college in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten om de gevraagde vergunning te verlenen. Het college heeft met de aanvullende motivering alsnog toereikend gemotiveerd waarom het afwijkt van het advies van de RCE en de beleidsmedewerker en waarom het van mening is dat de waarde ‘beschermd dorpsgezicht’ zich niet verzet tegen de verlening van de vergunning.

7. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 3 december 2020 voor zover daarin het bezwaar van eisers ongegrond is verklaard. Omdat het college in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover dat wordt vernietigd, in stand.
Proceskosten en griffierecht

8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.

9. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 837,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.092,50.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij het bezwaar van eisers tegen het besluit van 3 december 2020 ongegrond is verklaard;

- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand blijven;

- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden;

- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.092,50.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. van Gerwen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 19 oktober 2023

griffier

De rechter is verhinderd de uitspraak

te ondertekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

1 Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5704, en 15 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX4694.

2 Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ3393.

3 Uitgaande van een standaardparkeerplaats die volgens de norm van de CROW 2,5 m x 5 m is.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.