Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar. Het college heeft in het besluit van 25 november 2021 een omgevingsvergunning verleend. In de beslissing op bezwaar van 28 juni 2022 heeft het college besloten om het besluit van 25 november 2021 te herroepen en alsnog afwijzend te beslissen op de aanvraag van eiseres.
De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de partner van eiseres heer [naam], de gemachtigden van het college en derde-partij. Eiseres was niet aanwezig.
Totstandkoming van het besluit
1. Eiseres heeft op 23 juli 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’.1 Eiseres wil met de omgevingsvergunning twee airco-units aan de gevel van haar woning aan de [locatie] in [woonplaats] legaliseren.
1.1.
De woning staat binnen de grenzen van het bestemmingsplan ‘Malburgen – West 2010’ en heeft de bestemming ‘Wonen’.
1.2.
Het college heeft met het besluit van 25 november 2021 de aangevraagde omgevingsvergunning verleend.
1.3.
Het college heeft in de beslissing op bezwaar van 28 juni 2022 het besluit van 25 november 2021 herroepen en alsnog de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat de airco-units in strijd zijn met het Bouwbesluit 2012 (Bouwbesluit) en uit het advies van de welstandscommissie niet blijkt of de buitenunits in strijd zijn met de redelijke eisen van welstand.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de beslissing op bezwaar. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Was het college gehouden te meten in plaats van te berekenen?
4. Eiseres voert aan dat het college een geluidsberekening had moeten verrichten, omdat de airco-units al zijn geplaatst.
4.1.
Het college heeft op 20 oktober 2023 de volgende reactie van de geluidsdeskundige over deze beroepsgrond ingebracht: ‘Bij vergunningverlening is het niet mogelijk om metingen uit te voeren, omdat de installaties op dat moment nog niet aanwezig zijn. Daarom wordt gebruik gemaakt van berekeningen, zodat van te voren kan worden aangetoond dat het aannemelijk is dat een installatie aan het Bouwbesluit zal voldoen. Hiervoor is de eerder genoemde rekentool ontwikkeld. Dit is ook voor andere geluidseisen uit het Bouwbesluit een gebruikelijke methode. Dat in het huidige geval de installatie zonder vergunning is geïnstalleerd en daardoor al aanwezig is doet daar niets aan af. Wij beoordelen de aanvraag voor een vergunning zoals dat gebruikelijk is bij vergunningverlening.’
Op zitting heeft het college verder aangevoerd dat meten niet per se nauwkeuriger is dan berekenen, bij het meten speciale apparatuur nodig is en het college uitgaat van de gegevens die aanvrager aanlevert.
4.2.
Artikel 3:2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb): ‘Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.’
4.3.
Artikel 3.8, tweede lid, van het Bouwbesluit 2012 (Bouwbesluit) luidt: ‘Een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, veroorzaakt op de perceelgrens met een perceel voor een andere woonfunctie een geluidsniveau van ten hoogste 40 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai.’
4.4.
De rechtbank overweegt dat volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai (Handleiding) (module A, paragraaf 4.2.1) bij een bestaande industrie in principe de voorkeur gegeven aan een directe meting van de geluidsimmissie. In de Handleiding worden echter ook redenen genoemd om in bestaande situaties toch voor een berekening van de geluidbelasting te kiezen. Daartoe behoort de aanwezigheid van stoorgeluid, zoals verkeerslawaai en geluid van naburige industrieën
4.5.
In de Handleiding rekentool ‘WPAC-geluid V2020_0’ die behoort bij de door het college gehanteerde rekentool is het de volgende passage opgenomen: ‘Verder kan de rekentool alleen worden gebruikt bij de bepaling van het geluid van één buitenunit. Dit is in overeenstemming met het Bouwbesluit 2012 dat alleen eisen stelt aan een afzonderlijke buitenunit en geen rekening houdt met meerdere units en cumulatie.’2 Volgens de handleiding is er in zo’n geval een complexe situatie aan de orde en moet een deskundige moet worden geraadpleegd voor het opstellen van een berekening.
4.6.
De rechtbank oordeelt dat het college bij de voorbereiding van de beslissing op bezwaar niet de nodige kennis heeft vergaart omtrent de relevante feiten. In artikel 3.8, tweede lid, van het Bouwbesluit is opgenomen dat het geluidsniveau van kortgezegd een airco-unit wordt gemeten met behulp van de Handleiding. Volgens deze Handleiding wordt bij bestaande situaties de voorkeur gegeven aan een directe meting van de geluidsemissie. Tenzij sprake is van een van de in de Handleiding genoemde redenen. De redenen die het college aangeeft om niet ter plekke te meten, zoals de reden dat het gaat om een aanvraag voor een vergunningverlening, meten niet per se nauwkeuriger is dan berekenen en dat er speciale apparatuur nodig is, zijn geen redenen die in de Handleiding worden genoemd en ook op zichzelf genomen in redelijkheid geen overtuigende motivering van waarom een berekening hier passend is. Nu het college verplicht is de Handleiding te volgen is een betere uitleg nodig van waarom het college hier overgaat tot het uitvoeren van een berekening in plaats van een meting.
Daarbij komt nog, dat -indien wordt overgegaan tot het uitvoeren van een berekening -onduidelijk is waarom het college de berekening uitvoert met behulp van de gebruikte rekentool. In de Handleiding behorend bij de gehanteerde Rekentool staat immers dat de rekentool niet geschikt is voor de bepaling van het geluid van meerdere units. In dit geval is sprake van twee airco-units. De beroepsgrond slaagt.
5. De conclusie is dat het college de beslissing op bezwaar niet zorgvuldig heeft voorbereid. De overige beroepsgronden van eiseres hoeven daarom niet meer besproken te worden. Waarbij de rechtbank opmerkt dat ter zitting door partijen is bevestigd dat niet langer tussen partijen in geschil is dat de airco-units niet in strijd zijn met de redelijke eisen van welstand.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de beslissing op bezwaar. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat de beslissing op bezwaar een nader onderzoek vergt van het college. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college moet beslissen op het bezwaar met
inachtneming van deze uitspraak.
7. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand vast op € 1750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
8. De rechtbank bepaalt verder dat het college het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoedt.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 28 juni 2022;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van €1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.C.M. van Wel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.