Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBGEL:2024:8157

Rechtbank Gelderland
21-11-2024
18-06-2025
AWB 22_4919
Belastingrecht
Eerste aanleg - meervoudig

Belanghebbende heeft een vordering van € 880.717 op haar dochteronderneming. In 2016 wenst zij deze ten laste te brengen van haar belastbare winst omdat de lening niet terug betaald kan worden. De inspecteur is primair van mening dat de lening in 2015 is prijsgegeven en om die reden niet in 2016 in aftrek kan worden gebracht. Subsidiair is hij van mening dat het bedrag van de lening te hoog is, omdat een deel bestaat uit niet betaalde rente door de dochteronderneming. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende de lening in 2015 heeft kwijtgescholden. Door toepassing van de foutenleer mag zij de lening alsnog in 2016 in aftrek brengen. Het gehele bedrag van de vordering mag ten laste worden gebracht van de winst omdat in het verleden de bijgepluste rente wel door belanghebbende als winst is verantwoord.

Rechtspraak.nl
Viditax (FutD) 2025061802
FutD 2025-1269
NLF 2025/1320
V-N Vandaag 2025/1259
NDFR Nieuws 2025/1057

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: ARN 22/4919


uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaak tussen


[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Almere, de inspecteur.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 28 april 2022.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 306.260. Gelijktijdig met het opleggen van de aanslag is een bedrag van € 15.533 aan belastingrente in rekening gebracht.

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag gehandhaafd.

De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

Partijen hebben voorafgaand aan de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn over en weer aan elkaar doorgezonden.

De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens belanghebbende de gemachtigde, bijgestaan door zijn kantoorgenoot, [persoon A] , en door [persoon B] en namens de inspecteur [persoon C] en [persoon D] .

Het beroep van belanghebbende is gezamenlijk en gelijktijdig behandeld met het beroep van [bedrijf 1] met zaaknummer 22/4909 betreffende de aanslag Vpb 2015.

Feiten

1. Tot 1 oktober 2019 werden alle aandelen in belanghebbende gehouden door [bedrijf 2] Met ingang van 1 oktober 2019 is belanghebbende als verdwijnende vennootschap gefuseerd met haar aandeelhouder. De aandelen in [bedrijf 2] worden gehouden door [stak] (de Stak). Enig bestuurder van deze Stak is [persoon E] ( [persoon E] ). [persoon E] houdt alle certificaten van aandelen in belanghebbende.

2. Op 30 januari 2002 heeft belanghebbende een belang van 30% verkregen in [bedrijf 3] door uitgifte van 7.779 aandelen B voor € 1.000.000 (7.779 aandelen van € 1 en € 992.221 agio). De andere aandeelhouder van [bedrijf 3] was [bedrijf 4] die 18.151 aandelen A van € 1 hield (70%). [bedrijf 3] was de moedermaatschappij van [bedrijf 5] en [bedrijf 6] , die actief waren in de grafische industrie.

3. Belanghebbende heeft op 4 april 2002 [bedrijf 1] opgericht, waarna [bedrijf 1] het 30%-belang in [bedrijf 3] van belanghebbende voor € 1.000.000 heeft gekocht.

4. Belanghebbende heeft eveneens op 4 april 2002 50% van de aandelen in [bedrijf 1] verkocht aan [bedrijf 7]

5. Eveneens op 4 april 2002 is [bedrijf 8] overeengekomen door [bedrijf 1] als de beherend vennoot en belanghebbende en [bedrijf 7] als de commanditaire vennoten. [bedrijf 1] heeft bij oprichting haar 30%-belang in [bedrijf 3] ingebracht in [bedrijf 8] [bedrijf 1] is gerechtigd tot 90% van het resultaat van [bedrijf 8] De commanditaire vennoten zijn ieder gerechtigd tot 5% van het resultaat van [bedrijf 8]

6. [bedrijf 4] heeft op 8 oktober 2002 haar 70%-belang in [bedrijf 3] voor € 1 verkocht aan [bedrijf 1] Vanaf dat moment houden [bedrijf 1] en [bedrijf 8] gezamenlijk een 100%-belang in [bedrijf 3]

7. [bedrijf 3] , [bedrijf 5] en [bedrijf 6] zijn respectievelijk op 23 januari 2003 en 4 februari 2003 failliet verklaard.

8. Ultimo 2007 had belanghebbende de volgende vorderingen op [bedrijf 1] :

a. € 1.933.500 inzake betaling aan de KBC bank op 24 oktober 2002;

b. € 300.000 inzake de overboeking op 16 september 2002;

c. € 100.000 inzake de overboeking op 6 december 2002;

d. € 1.392.349 inzake de rekening-courantvordering ultimo 2007.

9. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in de uitspraak van 26 september 20231 met betrekking tot deze vier vorderingen geoordeeld dat geen sprake is van onzakelijke leningen. Belanghebbende mag met betrekking tot vordering a. een bedrag van € 1.276.500 afwaarderen, vordering b. voor een bedrag van € 169.000 afwaarderen en de vorderingen c. en d. volledig afwaarderen in 2007. Belanghebbende kan de vorderingen a. en b. niet volledig in aftrek brengen, omdat met betrekking tot vordering a. een bedrag van 657.000 is verrekend en met betrekking tot vordering b. een bedrag van € 131.000 is afgelost.

10. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden2 heeft in de hiervoor genoemde uitspraak geoordeeld dat vordering d. mede bestond uit de bijgeschreven renten voor de jaren 2002 tot en met 2007.

Beoordeling door de rechtbank

11. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de aanslag Vpb 2016 niet tot een te hoog bedrag heeft opgelegd en of hij de verliesbeschikking op het juiste bedrag heeft vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of belanghebbende de aangroei van de vorderingen op [bedrijf 1] als gevolg van rentebijschrijvingen ten laste van haar winst mag brengen in 2016. De rechtbank oordeelt aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.

12. Belanghebbende wil een bedrag van € 880.717 in aftrek brengen. Zij is van mening dat sprake is van een zakelijke lening die door [bedrijf 1] niet terugbetaald kan worden. Indien de rechtbank van oordeel is dat de lening al in 2015 is kwijtgescholden, dan doet belanghebbende een beroep op toepassing van de foutenleer.

13. De inspecteur is primair van mening dat belanghebbende de vordering op belanghebbende in 2015 heeft prijsgegeven en om die reden niet in 2016 ten laste van de winst mag brengen. Subsidiair is hij van mening dat het bedrag te hoog is. Volgens de inspecteur moet een bedrag van € 126.000 in mindering worden gebracht op de € 880.717. Het betreft hier de rente over het bedrag van € 788.000 (€ 657.000 + € 131.000) dat is verrekend en afgelost kon en om die reden in 2007 niet in aftrek worden gebracht (zie punt 9.). Deze rente had niet mogen worden berekend en kan dus niet in 2016 ten laste van de winst worden gebracht.

14. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Wanneer heeft belanghebbende de vordering op [bedrijf 1] kwijtgescholden?

15. Belanghebbende stelt dat zij op 1 januari 2016 nog een vordering had op [bedrijf 1] van € 5.611.066. Omdat zij in de procedure over 2007 heeft verzocht om een bedrag van € 4.730.349 in aftrek te brengen en dit door het Hof ook is toegestaan, wenst zij in 2016 het verschil van € 880.171 (€ 5.611.066 -/- € 4.730.349) in aftrek te brengen.

16. De inspecteur stelt dat belanghebbende in 2015 de vordering op [bedrijf 1] heeft kwijtgescholden. Hij verwijst daarbij naar de bezwaarprocedure van [bedrijf 1] Daarin stelt de gemachtigde (die zowel de gemachtigde van belanghebbende als van [bedrijf 1] is) dat belanghebbende de vordering op [bedrijf 1] heeft kwijtgescholden. Hij verwijst tevens naar de fiscale balans van [bedrijf 1] waarin per 31 december 2015 geen schuld aan belanghebbende is opgenomen. Omdat de vordering in 2015 is kwijtgescholden is er per 1 januari 2016 geen schuld meer die belanghebbende kan afwaarderen, aldus de inspecteur.

17. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende in 2015 haar vordering op [bedrijf 1] heeft kwijtgescholden. Zij overweegt hiertoe als volgt. In de commerciële jaarstukken over 2015 van belanghebbende is geen vordering op [bedrijf 1] meer opgenomen. Ook in de aangifte Vpb 2015 van [bedrijf 1] is aangeven dat de vordering in 2015 is kwijtgescholden en is om die reden een kwijtscheldingswinst in aanmerking genomen. Ter zitting heeft de gemachtigde verklaard dat belanghebbende in eerste instantie ook in de aangifte Vpb 2015 de vordering heeft afgewaardeerd als gevolg van de kwijtschelding, maar dat de inspecteur deze aangifte heeft gecorrigeerd. De rechtbank concludeert dat belanghebbende op 1 januari 2016 civielrechtelijk dan ook geen vordering meer had op [bedrijf 1]

Kan belanghebbende de vordering in 2016 afwaarderen met toepassing van de foutenleer?

18. De zogenoemde foutenleer dient ertoe te voorkomen dat ingeval het eindvermogen van het voorafgaande jaar niet naar de voorschriften van de wet en overeenkomstig goed koopmansgebruik is vastgesteld een stuk bedrijfswinst onbelast blijft, hetzij dubbel wordt belast.3 Hierdoor heeft de gemaakte fout uiteindelijk geen invloed op de (totale) winst van de ondernemer.

19. De bewijslast dat sprake is van een fout in het eindvermogen die met toepassing van de foutenleer hersteld moet worden rust op belanghebbende, aangezien zij stelt dat daarvan sprake is.

20. Niet in geschil is dat belanghebbende in totaal een vordering op [bedrijf 1] heeft gehad van € 5.611.066 en dat op grond van de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 september 2023 hiervan fiscaal een bedrag van € 4.730.349 (minus correctie van € 788.000) in 2007 in aftrek is gebracht. Belanghebbende heeft gesteld dat zij haar (resterende) vordering op [bedrijf 1] in haar aangifte Vpb 2015 heeft afgewaardeerd en dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslag Vpb 2015 deze afwaardering heeft gecorrigeerd. Dit is door de inspecteur niet betwist. Gelet hierop komt het de rechtbank aannemelijk voor dat de vordering eind 2015, en dus ook begin 2016, nog op de fiscale balans stond en daarmee fiscaal gezien nog in het vermogen van belanghebbende aanwezig was. De omstandigheid dat de vordering toen civielrechtelijk al niet meer bestond, zoals hiervoor is geoordeeld, doet daaraan niet af.

21. Tussen partijen is vervolgens niet in geschil dat als de rechtbank van oordeel is dat de vordering eind 2015 nog op de balans stond van belanghebbende, belanghebbende in dat geval de foutenleer mag toepassen. De rechtbank ziet geen reden om anders te oordelen.

Welk bedrag mag belanghebbende met toepassing van de foutenleer in 2016 in aftrek brengen?

22. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende het (gehele) bedrag van € 880.717 (€ 5.611.066 -/- € 4.730.349) met toepassing van de foutenleer in 2016 in aftrek mag brengen. De rechtbank verwerpt het standpunt van de inspecteur, dat de rente over de vordering van belanghebbende op [bedrijf 1] lager zou moeten zijn omdat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat een deel van de vordering al in 2007 is afgelost en verrekend. Niet in geschil is namelijk dat het bedrag van € 880.717 is ontstaan uit de door [bedrijf 1] vanaf 2007 schuldig gebleven rente. Tevens heeft de inspecteur niet betwist dat belanghebbende in die jaren dit bedrag aan rente heeft aangegeven en als vordering op de balans heeft opgenomen. Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld over de foutenleer, kan het gehele bedrag van € 880.717 dan ook in aftrek worden gebracht. Immers, als gevolg van de correctie van de aangifte 2015 door de inspecteur staat dit bedrag ultimo 2015 nog steeds ten onrechte geactiveerd op de balans. Dat belanghebbende mogelijk te veel rente in rekening heeft gebracht, omdat geen rekening is gehouden met aflossingen en verrekeningen, maakt dit niet anders. Er is in dat geval namelijk ook nog steeds sprake van een balansfout.

Belastingrente

23. Omdat belanghebbende geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft aangevoerd, wordt de belastingrente verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslag.

Conclusie en gevolgen

24. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar en stelt het belastbaar bedrag van de aanslag Vpb 2016 vast op nihil en wijzigt de verliesbeschikking in die zin dat het verlies wordt vastgesteld op € 574.457.4

25. Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten.

26. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.998 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 6245, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1). De brief van de gemachtigde met de titel “conclusie van repliek” komt niet voor vergoeding in aanmerking, omdat niet door de rechtbank is verzocht om een conclusie van repliek in te dienen.6 Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

  • -

    verklaart het beroep gegrond;

  • -

    vernietigt de uitspraak op bezwaar;

  • -

    vermindert de aanslag Vpb 2016 tot een belastbaar bedrag van nihil;

  • -

    wijzigt de verliesbeschikking in die zin dat het verlies wordt vastgesteld op € 574.457;

  • -

    vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;

  • -

    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de bestreden uitspraak op bezwaar;

  • -

    veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 2.998;

  • -

    bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden;

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Vaatstra, voorzitter, en mr. F.M. Smit en mr. J.A.L. Heldens, rechters, in aanwezigheid van mr. R. Roosma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

1 ECLI:NL:GHARL:2023:8228.

2 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 september 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:8228, r.o. 4.17.

3 vgl. onder meer Hoge Raad 18 december 1957, ECLI:NL:HR:1957:AY1089, Hoge Raad 13 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BB5878 en Hoge Raad 23 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR6326.

4 € 306.620 -/- € 880.717.

5 Vgl. Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.

6 Hoge Raad 15 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:866.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.