4 De beoordeling
Hoofdelijke aansprakelijkheid
4.1.
[eiser] heeft gevorderd voor recht te verklaren dat [gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk zijn – dan wel elke partij afzonderlijk – voor de schade die hij heeft geleden als een gevolg van de schade aan de bomen op zijn erf en te veroordelen tot betaling van schadevergoeding. Desgevraagd heeft [eiser] ter gelegenheid van de zitting verklaard dat aangezien, naar later is gebleken, [gedaagde sub 1] degene is die de opdracht tot kappen van de bomen heeft gegeven aan [bedrijf 1] , de vorderingen zich enkel tot haar dienen te richten. De vorderingen richting [naam 1] dan wel [naam 2] heeft [eiser] ook niet nader toegelicht.
4.2.
Gelet daarop zullen de vorderingen van [eiser] voor zover die zijn gericht tot [naam 2] en [naam 1] worden afgewezen, omdat voor toewijzing van deze vorderingen onvoldoende is gesteld.
4.3.
De rechtbank zal de vorderingen hieronder verder beoordelen voor zover die ingesteld zijn tegen [gedaagde sub 1]
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is bepaald dat voor het aannemen van aansprakelijkheid voldaan dient te zijn aan een aantal vereisten, zoals onrechtmatig handelen, dat kan worden toegerekend aan de partij die onrechtmatig zou hebben gehandeld. Voorts dient er sprake te zijn van schade en moet er causaal verband zijn tussen de onrechtmatige handeling en de schade.
4.5.
[eiser] heeft gesteld dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Daartoe heeft hij gesteld dat [gedaagde sub 1] zonder zijn toestemming 52 bomen heeft gekapt die op zijn erf stonden. Daarmee heeft [gedaagde sub 1] volgens [eiser] een inbreuk gemaakt op zijn eigendomsrechten.
4.6.
Volgens [gedaagde sub 1] heeft zij vaker met [eiser] gesproken over (zoals zij dat aanduidt) “overhangend bos”. [gedaagde sub 1] meent dat zij in deze gesprekken met [eiser] uiteindelijk toestemming heeft gekregen om de bomen te (laten) snoeien. Op basis van deze toestemming heeft [gedaagde sub 1] opdracht gegeven aan [bedrijf 1] om de bomen bij de erfgrens te snoeien.
4.7.
De rechtbank overweegt dat het snoeien dan wel kappen van bomen op een perceel dat eigendom is van een ander een inbreuk is op diens eigendomsrecht en dus in beginsel een onrechtmatige daad oplevert. Dit is anders als bij het snoeien dan wel kappen van de bomen sprake zou zijn van een rechtvaardigingsgrond.
4.8.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat tussen partijen niet (meer) in geschil is dat zij op enig moment in het najaar van 2022 dan wel het voorjaar van 2023 hebben gesproken over de overhangende takken van de bomen dan wel overhangend bos bij de erfgrens. Partijen zijn het er tevens over eens dat [eiser] op enig moment in die gesprekken toestemming heeft verleend aan [gedaagde sub 1] om de bomen bij de erfgrens te snoeien. Zij het dat volgens [eiser] hij daarbij zou hebben gezegd dat het snoeien in onderling overleg moest plaatsvinden.
4.9.
Tussen partijen is evenmin in geschil dat [bedrijf 1] in opdracht van [gedaagde sub 1] de bomen vervolgens verticaal heeft afgezaagd bij de stam op een hoogte van 2 tot en met 10 meter en de toppen van de drie eiken aan de voorzijde van de woning eruit heeft gezaagd en de zijtakken tot op de stam heeft teruggesnoeid. De rechtbank is van oordeel dat zelfs als tussen partijen was afgesproken dat zonder nader overleg mocht worden gesnoeid, [gedaagde sub 1] met het op deze manier (laten) kappen van de bomen buiten de omvang van de door [eiser] gegeven toestemming is getreden. [gedaagde sub 1] kon in redelijkheid niet uit de toestemming van [eiser] om de bomen te snoeien afleiden dat deze toestemming eveneens zag op het op deze wijze (laten) kappen van de bomen. Het kappen van bomen (op de hiervoor beschreven wijze) is immers wezenlijk iets anders dan het snoeien van overhangende takken. Daar komt bij dat van enige toestemming tot het verrichten van werkzaamheden aan de eiken in het geheel niet is gebleken.
4.10.
Gelet op het voorgaande, heeft [gedaagde sub 1] geen toestemming van [eiser] verkregen en mocht zij om die reden de bomen niet (laten) kappen.
4.11.
[gedaagde sub 1] heeft daarnaast als verweer gevoerd dat zij zodanige hinder van de aanwezige bomen ondervindt dat dit jegens haar onrechtmatig is (ex artikel 5:37 BW) en zij om die reden de bomen niet hoefde te dulden.
4.12.
De rechtbank overweegt allereerst dat de bomen er (onweersproken) stonden vanaf 1975/1976. Dit betekent dat de termijn voor het instellen van een rechtsvordering tot opheffing van een onrechtmatige toestand (voor zover daarvan sprake zou zijn) is verjaard, omdat de bomen – voor zover dichter op de erfgrens staan dan wettelijk is toegestaan(ex artikelen 3:314 lid 1 juncto 3:306 BW). De bomen stonden daar al meer dan 20 jaar.
4.13.
Vooropgesteld wordt dat de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is volgens vaste jurisprudentie afhankelijk is van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in samenhang met de overige omstandigheden van het geval. De vraag is of de door [gedaagde sub 1] ondervonden hinder onaanvaardbaar is en, ook in het geval de vordering tot verwijdering van de bomen zou zijn verjaard, door haar niet hoeft te worden geduld.
4.14.
De rechtbank overweegt dat uit de toelichting van [gedaagde sub 1] ter zitting volgt dat toen [gedaagde sub 1] zich in 2006 op het erf naast [eiser] vestigde, de bomen er al stonden en de bomen toen al behoorlijk hoog waren. [gedaagde sub 1] heeft zich daar zodoende gevestigd met de wetenschap dat de bomen daar stonden en hoog waren. [gedaagde sub 1] heeft ter zitting toegelicht dat zij in de toekomst een kas wil neerzetten grenzend aan het erf met [eiser] . De rechtbank acht het feit dat de bomen zonlicht wegnemen (voor deze kas) onvoldoende zwaarwegend om tot het oordeel te komen dat sprake is van onrechtmatige hinder. Daar komt bij dat ook het algemeen belang dat met de aanwezigheid van bomen en planten is gediend, tot terughoudendheid noopt, hetgeen in overeenstemming is met het feit dat voor het kappen van bomen in veel gevallen een vergunning van de overheid nodig is.
4.15.
Gelet op het voorgaande is van onrechtmatige hinder geen sprake, en was dit zodoende ook geen rechtvaardiging voor [gedaagde sub 1] om de bomen te (laten) kappen.
Artikel 5:44 BW overhangende beplanting wegsnijden
4.16.
[gedaagde sub 1] heeft nog gesteld dat zij op grond van artikel 5:44 BW niet hoefde te dulden dat stammen van de bomen van [eiser] over de erfgrens hingen. Zij mocht de overhangende takken snoeien en ook de boomstam als deze over de erfgrens hing. Als daardoor de bomen niet meer levensvatbaar zijn, kan dat haar niet worden tegengeworpen.
4.17.
Op grond van artikel 5:44 BW geldt dat indien een nabuur wiens beplantingen over iemand anders erf heen hangen, ondanks aanmaning van de eigenaar van dit erf, nalaat het overhangende te verwijderen, laatstgenoemde eigenaar eigenmachtig al het overhangende kan verwijderen en zich toe-eigenen.
4.18.
Noch gesteld, noch gebleken is dat [gedaagde sub 1] [eiser] op enig moment heeft aangemaand tot het verwijderen van overhangende takken. Reeds daarom stond het [gedaagde sub 1] niet vrij om de overhangende stammen dan wel takken eigenhandig te verwijderen op grond van artikel 5:44 BW. Bovendien geldt dat, zelfs als de rechtbank zou aannemen dat [gedaagde sub 1] [eiser] wel heeft aangemaand de overhangende beplanting te verwijderen, zij nog steeds niet over had mogen gaan tot het kappen van de bomen. Blijkens de parlementaire geschiedenis van artikel 5:44 BW geldt dat als het wegsnijden of weghakken onevenredig grote schade voor de eigenaar van de beplantingen met zich mee zal brengen, het (vorderen van) wegsnijden of weghakken misbruik van recht oplevert. De eigenaar van een aangrenzend perceel behoort immers bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden de op wettelijke voorschriften en regels van het ongeschreven recht gegronde beperkingen bedoeld in artikel 5:1 BW in acht te nemen.
4.19.
In dit geval heeft [gedaagde sub 1] niet alleen de takken teruggesnoeid tot de erfgrens, maar daarbij de bomen bij de stam gekapt. De rechtbank overweegt dat – anders dan [gedaagde sub 1] ter zitting heeft aangevoerd – hierdoor de bomen niet meer levensvatbaar zijn. De rechtbank verwijst daarbij ook naar het taxatierapport [naam 3] , waarin is opgenomen onder het kopje schade: “Volgens de richtlijnen is bij een schade van > 45% verlies van de kroon (gesteltakken en top) de schade 100% en is hier in feite de waarde van de boom. Dit is in alle gevallen het geval”. [gedaagden] heeft deze conclusie uit het rapport niet onderbouwd weersproken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde sub 1] onevenredig grote schade veroorzaakt aan de bomen van [eiser] , waardoor ook op grond van artikel 5:44 BW het [gedaagde sub 1] niet vrijstond om de bomen op deze wijze te kappen.
4.20.
De rechtbank wijst het beroep op artikel 5:44 BW af.
4.21.
Partijen twisten verder nog over de vraag hoeveel bomen [gedaagde sub 1] uiteindelijk heeft laten kappen door [bedrijf 1] . Volgens [eiser] heeft [gedaagde sub 1] 52 bomen – waaronder de drie eiken aan de voorzijde – op zijn erf gekapt. [eiser] verwijst ter onderbouwing naar het taxatierapport [naam 3] , waarin staat beschreven dat 52 bomen zijn gekapt. [gedaagde sub 1] heeft dit betwist en aangevoerd dat zij uitsluitend de bomen bij de erfgrens heeft laten kappen die hinder veroorzaakten, niet bomen die midden op het erf van [eiser] stonden.
4.22.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde sub 1] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat zij 52 bomen heeft laten kappen. Immers heeft zij niet betwist dat er 52 bomen zijn gekapt en staat verder vast dat [gedaagde sub 1] opdracht heeft gegeven aan [bedrijf 1] voor het kappen van de bomen. Dat [bedrijf 1] vervolgens minder dan 52 bomen zou hebben gekapt, is niet gebleken. Om dit standpunt te onderbouwen heeft [gedaagde sub 1] bijvoorbeeld geen verklaring van [bedrijf 1] overgelegd waaruit zou blijken dat zij minder bomen heeft gekapt dan uiteindelijk is geconstateerd.
4.23.
[gedaagde sub 1] heeft verder nog aangevoerd dat er twijfel bestaat over de vraag of alle bomen wel op het erf van [eiser] stonden en dat [eiser] bijvoorbeeld geen grensconstructie heeft laten uitvoeren om dit te bevestigen. [gedaagde sub 1] kan volgens haar niet onrechtmatig handelen jegens [eiser] door bomen te kappen die op hun eigen perceel staan.
4.24.
Naar oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde sub 1] onvoldoende gemotiveerd betwist dat alle gekapte bomen op het erf van [eiser] staan. Zij heeft immers verder zelf geen stukken ingebracht, waaruit dit zou blijken of gemotiveerd waarom de erfgrens zoals deze is weergegeven in het rapport van [naam 3] verkeerd zou zijn opgenomen. Het enkel opwerpen van twijfel is daartoe onvoldoende. De rechtbank verwijst daarbij ook naar de aanvullende producties van [eiser] van het Kadaster, waarin de hoekpunten van het perceel zijn opgemeten.
4.25.
Voorgaande betekent dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden als een gevolg van het (laten) kappen van de bomen. De rechtbank zal de omvang van schade die [gedaagde sub 1] moet vergoeden hierna begroten.
4.26.
Ter onderbouwing van de schade met betrekking tot de gekapte bomen heeft [eiser] het taxatierapport [naam 3] overgelegd. [naam 3] heeft de schade aan de gekapte bomen begroot aan de hand van de kosten die [eiser] moet maken om dezelfde plek opnieuw de betrokken bomen te planten. Volgens [naam 3] brengt dit € 35.875,00 aan kosten met zich mee.
4.27.
Tegen deze schade heeft [gedaagde sub 1] slechts aangevoerd dat zij minder dan 52 bomen heeft laten kappen door [bedrijf 1] . De rechtbank heeft reeds onder 4.22 geoordeeld dat voldoende vast is komen te staan dat [gedaagde sub 1] 52 bomen heeft laten kappen.
4.28.
Omdat [gedaagde sub 1] verder het door [naam 3] begrote schadebedrag niet heeft betwist, zal de rechtbank het deel van de schadevergoedingsvordering van € 35.875,00 dat ziet op de gekapte bomen toewijzen.
4.29.
[eiser] stelt dat hij daarnaast € 40.000,00 schade heeft geleden en verwijst ter onderbouwing naar het taxatierapport [naam 4] . De waarde van de huidige woning bedraagt € 688.000,00 en zonder het kappen van de bomen zou de waarde van de woning € 728.000,00 bedragen.
4.30.
[gedaagde sub 1] heeft als verweer aangevoerd dat deze schadepost van € 40.000,00 reeds verdisconteerd is in de schade zoals begroot in het taxatierapport [naam 3] . [gedaagde sub 1] verwijst daarbij naar de (hiervoor aangehaalde) alinea uit het taxatierapport [naam 4] en in het bijzonder de zin: “De bomen zullen afgevoerd moeten worden en er zal nieuwe beplanting aangebracht moeten worden. De waardevermindering hiervan is €40.000”.
4.31.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor aangehaalde zin niet kan worden afgeleid dat het taxatierapport [naam 4] eveneens zie op de kosten voor beplanting. Uit de daaraan voorafgaande zinnen volgt dat de waardevermindering van de woning wordt becijferd. Dat deze schade ziet op de waardevermindering van de woning volgt ook uit het feit dat in het taxatierapport [naam 4] is opgenomen dat de woning in huidige staat wordt begroot op € 688.000,00 en als de bomen nog in volle glorie waren € 728.000,00. Het verschil tussen beide waardes is € 40.000,00. De schade voor nieuwe beplanting is zodoende niet meegenomen.
4.32.
Voorts heeft [gedaagde sub 1] gesteld dat met de € 35.875,00 schadevergoeding [eiser] nieuwe bomen kan planten en dat (als de bomen zijn volgroeid) er geen sprake zal zijn van enige schade aan de woning in de vorm van waardevermindering.
4.33.
Daarbij overweegt de rechtbank dat op grond van artikel 6:97 BW de rechter de schade moet begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Uitgangspunt voor de vaststelling van de omvang van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding is dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Hieruit volgt dat de schade in beginsel moet worden vastgesteld met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Op praktische gronden en om redenen van billijkheid kan in gevallen op dit uitgangspunt een uitzondering worden aanvaard door van bepaalde omstandigheden te abstraheren. Het is mogelijk om bij de vaststelling van schade die bestaat in waardevermindering van een woning, buiten beschouwing te laten dat de eigenaar de woning niet heeft verkocht of daar een serieuze poging toe heeft gedaan (zie Hoge Raad 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278, r.o. 2.11.3).
4.34.
De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat [eiser] op enig moment voordat de gekapte bomen tot hun oude niveau zijn hersteld de woning zal verkopen en dat hij daardoor wegens verminderde waarde van de woning schade zal lijden. Daarbij zal de rechtbank wel een lager bedrag toewijzen dan de gevorderde € 40.000,00, omdat tevens aannemelijk is dat op het moment van verkoop de gekapte bomen tot op zeker niveau hersteld zullen zijn, zodat op dat moment enige schade zal zijn weggenomen. [eiser] heeft immers niet gesteld dat hij in de (zeer) nabije toekomst voornemens is zijn huis te verkopen. Dit alles overwegende komt de rechtbank met betrekking tot waardevermindering van de woning tot een schadebedrag van € 20.000,00.
4.35.
[eiser] heeft voorts gesteld dat hij € 4.780,00 schade heeft geleden, omdat [gedaagde sub 1] nadat de bomen waren gekapt het daaruit gewonnen hout heeft laten meenemen door [bedrijf 1] , en dit hout deze waarde vertegenwoordigt.
4.36.
[gedaagde sub 1] heeft als verweer aangevoerd dat deze schade al is verdisconteerd in de schade ter hoogte van € 35.875,00 aangaande de gekapte bomen. Dit bedrag is bedoeld om [eiser] in dezelfde staat te brengen als voor het kappen van de bomen.
4.37.
Zoals de rechtbank reeds onder 4.31 heeft geoordeeld, ziet het bedrag ter hoogte van € 35.875,00 op de kosten die [eiser] zal maken voor de herplanting van de 52 bomen. Het door [eiser] gevorderde bedrag met betrekking tot de meegenomen houtsnippers ziet op een vermogensbestanddeel van [eiser] die [gedaagde sub 1] zich heeft toegeëigend en daarmee is verrijkt zonder dat daartoe een grond bestond. In beginsel moet [gedaagde sub 1] dus ook deze schade vergoeden.
4.38.
[gedaagde sub 1] heeft nog gesteld dat zij toestemming had om te snoeien en daarbij het (gesnoeide) hout weg te nemen. [gedaagde sub 1] heeft niet onderbouwd waaruit zou volgen dat wanneer [gedaagde sub 1] toestemming had om het hout te snoeien, het daaruit gewonnen hout haar tevens toekwam. Bovendien, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, heeft [eiser] geen toestemming gegeven om de bomen (op deze wijze) te kappen en daaruit volgt eveneens dat zij het (gekapte) hout niet mocht meenemen.
4.39.
Verder hebben [gedaagde sub 1] tegen de omvang van de schade aangevoerd dat [eiser] een groot deel van de bomen langs de erfgrens sowieso had moeten verwijderen en dat de kosten die daarmee gemoeid zouden zijn in mindering moeten worden gebracht aan het gevorderde bedrag. Zoals de rechtbank al heeft overwogen onder 4.11 was met betrekking tot de bomen geen sprake van onrechtmatige hinder en dus bestond er ook geen verplichting voor [eiser] om de bomen op deze wijze te snoeien.
4.40.
Ten slotte heeft [gedaagde sub 1] gesteld dat de door [eiser] gemaakte berekening voor de waarde van het hout uitgaat van de door [bedrijf 1] gehanteerde verkoopprijzen en dat zij de houtsnippers nooit voor deze waarde had kunnen verkopen. Daarbij zijn er ook kosten gemaakt voor het snoeien. De rechtbank acht het onredelijk om de kosten voor het snoeien in rekening te brengen bij [eiser] . Wel zal de rechtbank het te vergoeden bedrag voor de houtsnippers verlagen naar € 1.026,00, zijnde de inkoopprijs van de houtsnippers door [bedrijf 1] .
Kosten snoeien oude eiken
4.41.
[eiser] heeft tot slot gevorderd een bedrag ter vergoeding van de kosten die zij zou hebben gemaakt om de drie oude eikenbomen aan de voorzijde van de woning te snoeien, voordat [bedrijf 1] de bomen had gekapt. Volgens [eiser] zou [gedaagde sub 1] een compensatie hebben aangeboden van € 2.000,00 voor deze snoeiwerkzaamheden. [gedaagde sub 1] betwist dat zij een dergelijke compensatie heeft aangeboden. De rechtbank overweegt dat [eiser] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat partijen overeen zijn gekomen dat [eiser] recht heeft op dit bedrag. Het lag op de weg van [eiser] om dit handen en voeten te geven. Dit heeft zij nagelaten, waardoor de rechtbank deze vordering afwijst.
4.42.
[eiser] heeft onderbouwd dat voor het vaststellen van de hoogte van de door hem geleden schade hij twee taxatierapporten heeft laten opmaken. Deze kosten die aan deze rapporten verbonden zijn bedragen € 1.452,00 voor het taxatierapport [naam 3] en € 650,00 voor het taxatierapport [naam 4] (in totaal: € 2.102,00). [eiser] vordert, onder andere, betaling van deze kostenposten. [gedaagde sub 1] heeft de kosten van de rapporten verder niet betwist, waardoor deze zullen worden toegewezen op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b BW.
4.43.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank een schadevergoedingsbedrag toewijzen van € 59.003,00 (€ 35.875,00 + € 20.000,00 + 1.026,00 + € 2.102,00).
4.1.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de schadevergoedingsvordering (gedeeltelijk) toewijst die ziet op de aansprakelijk van [gedaagde sub 1] voor de schade die zij heeft toegebracht aan het bos op het erf van [eiser] . De rechtbank overweegt dat aan de vordering tot het verkrijgen van een verklaring voor recht naast de vordering tot schadevergoeding geen zelfstandige betekenis toekomt, nu ook de vordering tot schadevergoeding al een oordeel omtrent de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] vraagt; dit oordeel zit zodoende vervat in de veroordeling.
4.44.
[gedaagde sub 1] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
|
€
|
277,50
|
|
- griffierecht
|
€
|
1.325,00
|
|
- salaris advocaat
|
€
|
2.428,00
|
(2 punten × € 1.214,00)
|
- nakosten
|
€
|
178,00
|
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
|
Totaal
|
€
|
4.208,50
|
|
4.45.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.