- de verwijzingen van de zaak naar achtereenvolgende parkeerrollen - de akte van de Staat van 30 oktober 2024
- de akte van de Staat van 19 februari 2025, waarin zij meedeelt dat partijen een minnelijke regeling hebben bereikt en aan de rechtbank vraagt om bij vonnis in overeenstemming daarmee te beslissen
- de akte van [gedaagden] van 19 februari 2025, waarin zij bevestigen dat een minnelijke regeling is bereikt en zij instemmen met voornoemd verzoek van de Staat.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De beoordeling
2.1.
De Staat heeft bij dagvaarding de vervroegde onteigening gevorderd van een gedeelte ter grootte van 380 m² (aangeduid met grondplannummer 151.5) van het perceel [kadastrale aanduiding] , in totaal groot 21.300 m².
2.2.
[gedaagden] hebben bij conclusie van antwoord verweer gevoerd tegen de gevorderde onteigening en tegen de aangeboden schadeloosstelling.
2.3.
Inmiddels hebben partijen minnelijke overeenstemming bereikt. Deze houdt kort gezegd in dat [gedaagden] instemmen met de gevorderde onteigening en dat partijen het eens zijn geworden over de hoogte van de schadeloosstelling en kostenvergoedingen, te weten:
-
een schadeloosstelling van € 6.790,00;
-
een vergoeding voor de door [gedaagden] gemaakte kosten van juridische bijstand van € 3.237,84 (inclusief btw en griffierecht);
-
een vergoeding voor de door [gedaagden] gemaakte kosten van deskundige bijstand van € 4.796,50 (inclusief btw).
2.4.
Verder heeft de Staat [gedaagden] bijkomende aanbiedingen gedaan inzake eventuele belastingschade, namelijk:
Btw
Eventueel door [gedaagden] over de schadeloosstelling af te dragen btw zal worden voldaan binnen vier weken na ontvangst van een btw-factuur van [gedaagden] , waarbij [gedaagden] aantonen dat zij de op die factuur opgevoerde btw aan de fiscus hebben afgedragen. De Staat zal op de alsdan bij haar in rekening gebrachte btw in mindering mogen brengen de vergoeding voor de btw die [gedaagden] aan hun deskundigen zijn verschuldigd, voor zover de Staat deze btw aan [gedaagden] heeft vergoed. De Staat zal nooit kunnen worden gehouden tot vergoeding van door [gedaagden] aan de fiscus verschuldigde rentes en boetes.
Overige belastingschade
Indien en voor zover ten gevolge van de onteigening van [gedaagden] uiteindelijk een hoger bedrag aan inkomstenbelasting wordt geheven dan verschuldigd zou zijn geworden wanneer de onteigening niet zou hebben plaatsgevonden en dus slechts de jaarlijkse opbrengsten van jaar tot jaar zouden zijn belast, zal dit door de betrokken belastinginspecteur vast te stellen nadelig verschil, de zogenaamde “belastingschade”, door de Staat aan [gedaagden] worden vergoed.
Daarbij geldt de voorwaarde dat [gedaagden] zo vroeg mogelijk de Staat op de hoogte stellen van een mogelijke belastingschade (bij voorkeur bij het doen van de aangifte) en in ieder geval tijdig (vier weken) voor het aflopen van de bezwaartermijn na ontvangst van de aanslag. De verantwoordelijkheid voor het tijdig indienen van (eventueel pro forma) bezwaar ligt geheel bij de onteigende. Indien de Staat tijdig op de hoogte is gesteld en alle naar haar oordeel relevante stukken heeft gekregen, is de Staat bereid om, indien dat opportuun is, het inhoudelijke verweer te voeren over de belastingschade. Bij het berekenen van de belastingschade wordt het uitgangspunt gehanteerd van het taxatierapport waarop de schadeloosstelling is gebaseerd. De belastingschade zal worden vergoed, met dien verstand dat geen vergoeding zal worden verleend voor belastingen en premies die zullen worden geheven als gevolg van het door [gedaagden] niet gebruik maken van de fiscale reserverings- en afschrijvingsmogelijkheden ten behoeve van de bedrijfsmiddelen.
Indien en voor zover door de betrokken belastinginspecteur een naheffingsaanslag met betrekking tot de omzetbelasting wordt opgelegd, zal dit door voornoemde inspecteur vastgestelde bedrag door de Staat aan [gedaagden] worden vergoed, onder de voorwaarde dat [gedaagden] tijdig (binnen een week na ontvangst) de Staat op de hoogte brengen indien een naheffingsaanslag ter zake van omzetbelasting is opgelegd door de belastinginspecteur en dat zij op aangeven van de Staat hiertegen bezwaar en/of beroep instellen. [gedaagden] verplichten zich tevens tijdig de benodigde stukken ter beschikking te stellen aan de Staat ten behoeve van de beoordeling van de naheffingsaanslag. De kosten die [gedaagden] zullen maken in verband met voornoemd bezwaar en/of beroep zullen door de Staat worden vergoed.
2.5.
Partijen verzoeken de rechtbank bij eindvonnis de onteigening uit te spreken en de schadeloosstelling en de kostenvergoedingen vast te stellen op de hierboven genoemde bedragen. De rechtbank zal in overeenstemming hiermee beslissen.
2.6.
De Staat vordert dat aan het vonnis wordt gehecht de als productie 1 aan de dagvaarding gehechte kaartweergave, die ter inzage heeft gelegen. Deze kaartweergave zal worden opgenomen in het dictum van dit vonnis. Het in-/bijvoegen van deze kaartweergave in/bij het vonnis is van belang omdat het gaat om onteigening van een gedeelte van een kadastraal perceel. Bij de inschrijving van het onteigeningsvonnis in de openbare registers van het Kadaster is hierdoor ook voor derden duidelijk waarop de onteigening ziet.
2.7.
Ten slotte zal de rechtbank een nieuws- en advertentieblad aanwijzen waarin de griffier dit vonnis bij uittreksel zal moeten publiceren.
3 De beslissing
De rechtbank
3.1.
spreekt uit ten name van de Staat en ten algemenen nutte, de onteigening van het ten name van [gedaagden] staande perceelsgedeelte:
(grondplannummer 151.5) een gedeelte ter grootte van 380 m² van het perceel [kadastrale aanduiding] , in totaal groot 21.300 m², zoals weergegeven op de kaart die aan dit vonnis is gehecht,
3.2.
bepaalt dat de Staat haar bijkomende aanbiedingen, zoals hierboven weergegeven onder 2.4, gestand doet,
3.3.
stelt de door de Staat aan [gedaagden] verschuldigde schadeloosstelling vast op een bedrag van € 6.790,00 (zesduizend zevenhonderdnegentig euro),
3.4.
veroordeelt de Staat om aan [gedaagden] te betalen de kosten van juridische bijstand ten bedrage van € 3.237,84 inclusief btw en griffierecht,
3.5.
veroordeelt de Staat om aan [gedaagden] te betalen de kosten van overige bijstand ten bedrage van € 4.796,50 inclusief btw,
3.6.
wijst het te Duiven verschijnende dagblad De Gelderlander aan als nieuwsblad waarin de griffier van de rechtbank dit vonnis bij uittreksel zal plaatsen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2025.
JE/Vg
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: