Verschoning – het gegeven dat een rechter meerdere taken heeft hoeft in zijn algemeenheid niet te leiden tot een subjectief of objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid.
De ter zitting aangevoerde omstandigheden zijn in dit geval wel aanleiding het verzoek toe te wijzen.
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van verschoningsverzoeken
op het verzoek van
mr. J. SCHREURS-VAN DE LANGEMHEEN,
rechter in de rechtbank Limburg, verder de rechter,
strekkend tot haar verschoning in de civiele zaken met zaaknummers 9279287 \ BM VERZ 21-3342 en 9368753 \ MS VERZ 21-1161 ( [ naam saniet] ).
1 De procedure
Met een brief van 9 september 2021 aan de voorzitter van de verschoningskamer heeft de rechter op grond van artikel 40 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering een verzoek gedaan strekkend tot haar verschoning in bovengenoemde zaken die de rechter behandelt. Het betreft zaken over beschermingsbewind en (ontslag van) een bewindvoerder (en een verzoek tot opheffing van het ingestelde mentorschap) van [ naam saniet] .
De rechter heeft haar verzoek op de zitting van de verschoningskamer van 21 september 2021 mondeling toegelicht.
2 Het verzoek
De rechter heeft, ter voorkoming van iedere schijn van partijdigheid, verzocht een andere rechter aan te wijzen, omdat de rechter ten aanzien van de heer [ naam saniet] ook is benoemd tot rechter-commissaris in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling (Wsnp). De rechter vindt dat, vanwege deze ‘twee petten’-problematiek, zowel subjectief als objectief de gerechtvaardigde vrees bestaat of kan ontstaan dat zij de bewind- en mentorschapskwestie niet zonder vooringenomenheid kan behandelen. Vandaar dat de rechter een verzoek tot verschoning heeft gedaan.
3 De beoordeling
Bij de beoordeling van een verzoek als het onderhavige dient het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid zou kunnen koesteren, althans dat de bij die rechtzoekende dienaangaande vrees objectief gerechtvaardigd zou kunnen zijn.
De verschoningskamer is van oordeel is dat hetgeen de rechter in eerste instantie heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar verzoek (de zogenaamde “twee petten-problematiek”) in zijn algemeenheid niet hoeft te leiden tot een subjectief of objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid. Echter, de omstandigheden zoals door de rechter ter zitting zijn aangevoerd (o.a. het gegeven dat de heer [ naam saniet] ook verzocht heeft om haar als rc te vangen) geven de verschoningskamer aanleiding in dit geval het verzoek tot verschoning toe te wijzen.
4 De beslissing
De verschoningskamer:
-
wijst het verzoek tot verschoning toe;
-
beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan de rechter en aan de partijen.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, mr. R.H.J. Otto en
mr. M. Beije, in tegenwoordigheid van mr. M.J.W.D. Janssen als griffier. In het openbaar uitgesproken op 28 september 2021.1