RECHTBANK LIMBURG
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2022 in de zaak tussen
[eiser] , te [plaats 1] , eiser
(gemachtigde: mr. B.F.J. Bollen),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, verweerder
(gemachtigde: mr. R.A.H.M. van der Steen).
Als derde-partij (vergunninghouder) heeft aan het geding deelgenomen: [naam derdepartij], te [plaats 2] .
Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van de functie van het pand op het adres [adres 1] in [plaats 3] , van horeca naar wonen.
Bij besluit van 11 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
Overwegingen
1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser is eigenaar en gebruiker van de horecagelegenheid aan de [adres 2] in [plaats 4] , direct aangrenzend aan het pand van vergunninghouder. Eiser voert aan dat sprake is van een erfdienstbaarheid, in de vorm van een noodweg vanuit eisers perceel op het perceel van vergunninghouder. Deze erfdienstbaarheid vormt volgens eiser een evidente privaatrechtelijke belemmering voor verlening van de omgevingsvergunning. Eiser heeft in dit verband leveringsaktes van zijn perceel overgelegd waarin deze erfdienstbaarheid is opgenomen. Verweerder beroept zich op informatie van het Kadaster waaruit de erfdienstbaarheid niet blijkt en op leveringsaktes van het perceel van vergunninghouder waarin deze erfdienstbaarheid niet is opgenomen.
3. De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning in stand kan blijven, omdat er geen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan de verlening van de omgevingsvergunning in de weg staat, vanwege een erfdienstbaarheid voor een vlucht-/noodweg over of via het perceel van vergunninghouder. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4. Verweerder en vergunninghouder betwisten het evidente karakter van de erfdienstbaarheid en/of het nog bestaan daarvan met een beroep op informatie van het Kadaster en leveringsaktes waarin de erfdienstbaarheid niet (meer) is opgenomen. In de ene leveringsakte staat de erfdienstbaarheid dus wel, in de andere niet, wat al afbreuk doet aan het gestelde evidente karakter van (de belemmering als gevolg van) de erfdienstbaarheid. Bovendien is gebleken dat de noodweg sinds omstreeks 2017 feitelijk niet meer bestaat omdat de betreffende doorgang fysiek is afgesloten door een muur. Ter zitting is gebleken dat de nooduitgang vanuit het perceel van eiser naar de ommuurde binnenplaats van vergunninghouder op last van de brandweer is afgesloten omdat deze nooduitgang niet veilig is bevonden. Eveneens is gebleken dat eiser nooit verdere (privaatrechtelijke, bestuursrechtelijke of feitelijke) actie heeft ondernomen om de noodweg weer te herstellen. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet gesproken worden van een evidente privaatrechtelijke belemmering voor de omgevingsvergunning, nu het (nog) bestaan van de erfdienstbaarheid en de verplichtingen die daaruit voortvloeien onduidelijk zijn. Bovendien is van belang dat onderhavige omgevingsvergunning betrekking heeft op het gebruik van het pand door vergunninghouder alsmede op een wijziging van de voorgevel van het pand. Deze vergunning levert derhalve op zichzelf geen (verdere) belemmering op voor de vlucht-/noodweg.
5. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering voor verlening van onderhavige omgevingsvergunning door verweerder. Het beroep is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.W. Seylhouwer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2022.
Afschrift verzonden aan partijen op: 3 mei 2022