Inleiding
In de besluiten van 30 juli 2019 (primaire besluiten) heeft verweerder de tenaamstelling van de op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) verleende vergunning (hierna: natuurvergunning) voor de veehouderij aan de [adres 1] in [vestigingsplaats] gedeeltelijk gewijzigd en de vergunning gesplitst en op naam gesteld van de derde-partijen, voor de locaties [adres 1] en [adres 2] .
Bij het bestreden besluit van 17 december 2019 heeft verweerder eisers bezwaar tegen het primaire besluit [adres 2] niet-ontvankelijk verklaard.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. [derde-partij 1] heeft ook schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigden van verweerder, [naam] en de gemachtigde van [derde-partij 1] .
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt enkel de vraag of verweerder eisers bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser hiertegen heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Dit betekent dat eisers inhoudelijke grond tegen het bestreden besluit - verweerder dient de natuurvergunning in te trekken aangezien er al meer dan drie jaar geen dieren meer worden gehouden - niet ter beoordeling voorligt.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft verweerder eisers bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard?
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij belanghebbende is bij het bestreden besluit, omdat hij eigenaar is van een aangrenzend perceel van het bedrijf aan de [adres 2] . Het gaat niet enkel om een wijziging van de tenaamstelling, maar als gevolg hiervan ook om een splitsing van de vergunning in twee vergunningen waardoor een inhoudelijke beoordeling plaats moet vinden of op grond van de Wnb nog wel een vergunning kan worden verleend. Verweerder heeft dit nagelaten.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat behoudens een formele naams- en adreswijziging er geen enkele wijziging plaatsvindt ten opzichte van de fysieke leefomgeving in het algemeen en de betreffende veehouderij in het bijzonder. De wijziging van de tenaamstelling leidt niet tot een verandering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in een Natura 2000- gebied. Er is dan ook volgens verweerder geen sprake van enige vorm van ruimtelijke uitstraling ten gevolge van de besluiten. Nu het belang van eiser niet rechtstreeks bij het primaire besluit is betrokken en ook uit het bezwaarschrift niet duidelijk wordt welk (proces)belang eiser heeft bij het opkomen tegen het primaire besluit, kan eiser niet als belanghebbende worden aangemerkt.
6. De rechtbank overweegt allereerst ambtshalve dat de beslissing op het verzoek om wijziging van de tenaamstelling van een op grond van de Wnb verleende natuurvergunning een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het besluit bewerkstelligt dat de aan de vergunning verbonden rechten en plichten overgaan op een andere vergunninghouder. Degene op wiens naam de natuurvergunning wordt gesteld wordt daardoor gerechtigd van die vergunning gebruik te maken (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 31 maart 20211).
7. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling2 geldt als uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium "gevolgen van enige betekenis" dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken als de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie en risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
7.1.
Volgens eveneens vaste jurisprudentie van de Afdeling3 wordt belanghebbendheid in beginsel bij besluiten krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) aangenomen bij bewoners en eigenaren, en ook bij anderszins zakelijk of persoonlijke gerechtigden van een perceel dat grenst aan het perceel waarover het besluit gaat of dat gelijk te stellen is met een aangrenzend perceel. Bij dergelijke percelen wordt ervan uitgegaan dat feitelijke gevolgen, indien die zich voordoen, in beginsel van enige betekenis zijn.
8. De rechtbank stelt vast dat niet betwist is dat als gevolg van de gedeeltelijke wijziging van de tenaamstelling de verleende vergunning van 2 november 2017 wordt gesplitst in twee aparte vergunningen. Evenmin is betwist dat als gevolg van de splitsing van de vergunning in twee aparte vergunningen geen wijzigingen plaatsvinden ten opzichte van de op 2 november 2017 verleende vergunning ten aanzien van de emissiepunten, dieraantallen en stalsystemen.
9. De rechtbank stelt vervolgens vast dat het in onderhavig geval niet gaat om een besluit krachtens de Wabo, maar een besluit krachtens de Wnb. Nog afgezien daarvan is de rechtbank van oordeel dat verweerder zicht terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van het besluit tot wijziging van de tenaamstelling. Behoudens de wijziging van de tenaamstelling en splitsing van de natuurvergunning vindt er geen wijziging plaats van de veehouderij aan de [adres 2] , waardoor de ruimtelijke uitstraling op eisers woon- en leefomgeving niet verandert en de fysieke leefomgeving ongewijzigd blijft. De emissiepunten, dieraantallen en stalsystemen wijzigen niet door het bestreden besluit. Dat eisers perceel grenst aan de [adres 2] maakt derhalve in dit geval niet dat eiser belanghebbende is bij het besluit tot wijziging van de tenaamstelling, omdat feitelijke gevolgen zich niet voordoen.
10. De conclusie is dat verweerder eisers bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat eiser geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij het besluit tot wijziging van de tenaamstelling. De beroepsgrond slaagt niet.