1. Met het primaire besluit heeft verweerder de door eiseres aangevraagde omgevingsvergunning (milieu) met betrekking tot een wijziging van de jaarlijkse doorzet van dierlijke meststoffen en overige organische meststoffen in de inrichting gelegen aan de [adres] te [plaats] , afgewezen op basis van de uitkomst van de zogenaamde BIBOB-toets. Deze toets op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (BIBOB) is verricht naar aanleiding van (de in het bestreden besluit vermelde) persberichten.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt -kort weergegeven- dat de afwijzing van de omgevingsvergunning is gebaseerd op de adviezen van het Landelijk bureau Bibob (LBB), waaruit blijkt dat er sprake is van een ernstig gevaar dat de aangevraagde omgevingsvergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Verweerder is van mening dat het onderzoek door het LBB zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Verweerder acht het zinvol de vergunning te weigeren, omdat daarmee wordt voorkomen dat (verdere) overtreding van wetgeving op het gebied van dierlijke meststoffen en overige organische meststoffen in de hand wordt gewerkt.
3. Eiseres voert in beroep aan -kort samengevat- dat sprake is van een gebrekkige motivering van het bestreden besluit. Daartoe stelt eiseres dat verweerder niet is ingegaan op haar bezwaargronden. Verder stelt eiseres dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het gemeentelijk Bibob-beleid. Er zijn nauwelijks relevante signalen en daarom had geen Bibob onderzoek uitgevoerd mogen worden. Ten slotte stelt eiseres dat de aan haar verweten overtredingen te gering, te lang geleden en bovendien in overleg met het bevoegd gezag opgelost zijn. Aanvullend voert eiseres aan dat geen sprake is van rechtens relevante overtredingen. Eiseres is dan ook van mening dat er onvoldoende aanleiding is om aan te nemen dat er een ernstig gevaar bestaat dat de door eiseres aangevraagde omgevingsvergunning mede gebruikt zou worden om strafbare feiten te plegen.
4 De rechtbank overweegt als volgt.
Blijkens de Bibob-adviezen1 is het LBB van oordeel dat er een ernstig gevaar bestaat dat de aangevraagde vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen (zogenaamde b-grond). In dit verband is van belang dat vanwege verschillende milieu gerelateerde overtredingen door de Officier van Justitie strafbeschikkingen zijn opgelegd en door de (Omgevingsdienst) van de gemeente Deurne een aantal lasten onder dwangsommen.
Volgens vaste rechtspraak2, mag een bestuursorgaan, gelet op de expertise van het LBB, in beginsel van het advies van het LBB uitgaan. Dit neemt niet weg dat een bestuursorgaan zich ervan moet vergewissen dat het advies en het daartoe ingestelde onderzoek naar de feiten op zorgvuldige wijze tot stand gekomen zijn en dat de feiten de conclusies kunnen dragen. Dat is bijvoorbeeld niet het geval als de feiten te weinig of te weinig directe aanwijzingen bieden voor de conclusies, in verschillende richtingen wijzen, onderling tegenstrijdig zijn of niet stroken met wat overigens bekend is.
Heeft verweerder het bestreden besluit voldoende gemotiveerd ?
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het primaire besluit (uitgebreid) heeft gereageerd op wat door eiseres in haar zienswijze is aangevoerd. Dit primaire besluit is, met inbegrip van de motivering daarvan, in het bestreden besluit gehandhaafd. Van verweerder hoefde daarom in het bestreden besluit op dit punt geen herhaling van die onderbouwing te worden verlangd. In het bestreden besluit is door verweerder wel afzonderlijk ingegaan op wat eiseres in de bezwaarfase (aanvullend) naar voren heeft gebracht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd.
Heeft verweerder gehandeld in strijd met zijn BIBOB-beleid ?
6. Op grond van het beleid van de gemeente Horst aan de Maas zal alleen als de gemeente signalen bereiken dat de (omgevings)vergunning wordt gebruikt ter facilitering van criminele activiteiten een BIBOB-onderzoek worden gestart.3 Verweerder heeft in het bestreden besluit uiteengezet dat in dit geval (met name genoemde) persberichten de signalen zijn geweest, die hebben geleid tot het verrichten van een BIBOB-toets. De betreffende berichten zijn aangetroffen bij de reguliere en gebruikelijke controle en verificatie van de aanvraag en de zich daarbij bevindende stukken. Ter zitting heeft verweerder nog toegelicht dat in het kader van de beoordeling van de aanvraag is gezocht met ‘google’ op naam van [naam] en dat gegevens van de Kamer van Koophandel zijn opgevraagd. De rechtbank kan deze uitleg van verweerder volgen. Hoewel hier inderdaad sprake is van een enigszins actieve houding van de ambtenaar, is de rechtbank van oordeel dat nog steeds kan worden gesproken van signalen die verweerder bereiken in de vorm van de krantenartikelen. De rechtbank volgt eiseres niet in de stelling dat een signaal betekent dat verweerder dit volledig passief moet ontvangen. Verweerder heeft zogezegd “de oren en ogen opengehouden” voor signalen. De rechtbank ziet in het beleid geen aanleiding om te oordelen dat verweerder dat niet mocht doen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder niet heeft gehandeld in strijd met zijn beleid.
Is er sprake van een ernstig gevaar
4
dat de aangevraagde vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen ?
7. Met betrekking tot de opgelegde strafbeschikkingen door het Openbaar Ministerie overweegt de rechtbank dat deze onherroepelijk zijn geworden, wat eiseres ter zitting ook heeft erkend. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze feiten dan ook terecht betrokken heeft bij de vraag of sprake is van een ‘ernstig gevaar’. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan een strafbeschikking een groter gewicht moet worden toegekend dan aan een transactie, die op grond van vaste rechtspraak ook relevant is voor de ernst van het vermoeden.
8. Over de aan eiseres opgelegde lasten onder dwangsom door de gemeente Deurne overweegt de rechtbank dat eiseres weliswaar heeft aangevoerd dat de overtredingen, waarvoor de lasten zijn opgelegd, op correcte wijze en in overleg met het bevoegd gezag zijn opgelost, maar dat dit wel betekent dat (vóór het indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning) sprake was van overtredingen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder ook deze feiten terecht betrokken heeft bij de vraag of sprake is van een ‘ernstig gevaar’.
9. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op basis van de LBB-adviezen terecht op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is van een ernstig gevaar dat de aangevraagde omgevingsvergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen.
Is de weigering van de vergunning evenredig aan de ernst van de aan eiseres verweten overtredingen (mate van gevaar) ?
10. De nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Daarbij zijn van belang: de aard en het gewicht van de bij het besluit betrokken belangen, de ingrijpendheid van het besluit en de mate waarin het besluit de fundamentele rechten van eiseres aantast. Het evenredigheidsbeginsel is niet bedoeld om nadelige gevolgen van besluitvorming tegen te gaan, maar om onnodig nadelige gevolgen te voorkomen. Een besluit met ‘harde’ gevolgen is daarom niet per definitie een onevenredig besluit.
11. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat de overtredingen niet relevant zouden zijn voor de gevraagde omgevingsvergunning overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van vaste rechtspraak5 zijn strafbare feiten relevant als die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor een beschikking wordt aangevraagd. De rechtbank stelt vast dat dat de (vermoedelijke) strafbare feiten hebben plaatsgevonden bij veehouderijen, waaronder bij het verwerken van mest. Ook de vergunningaanvraag van eiseres heeft daarop betrekking. De overtredingen zijn daarom relevant.
11. Over de ernst van de feiten/overtredingen overweegt de rechtbank dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet zozeer één enkel feit of overtreding op zichzelf bezien, maar de combinatie van de overtredingen samen van belang is. De feiten zijn samen voldoende ernstig om de gevolgen voor eiseres van de weigering een omgevingsvergunning te verlenen te rechtvaardigen.
12. Met betrekking tot het tijdsverloop overweegt de rechtbank het volgende. Het gaat in deze zaak om feiten die in de periode van 1 januari 2007 t/m 31 januari 2018 (vermoedelijk) zijn gepleegd. De meest recente feiten waren ten tijde van het bestreden besluit dus minder dan tweeënhalf jaar oud. Dit tijdsverloop is niet zo lang dat het daarom afbreuk doet aan de conclusie dat sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in de b-grond.
13. Dat sprake zou zijn van een dubbeltelling van (strafbare) feiten, zoals eiseres stelt, is naar het oordeel van de rechtbank niet juist. De lasten onder dwangsom van het college van Deurne zijn alleen meegewogen voor zover het overtredingen betreft waarvoor géén strafbeschikking is opgelegd.6 Dit blijkt ook uit het aanvullende LBB-advies zelf, waarin alleen feiten uit lasten onder dwangsom worden genoemd voor zover hiervoor geen strafbeschikking is opgelegd.
14. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat het weigeren van de omgevingsvergunning onevenredig zou zijn aan de ernst van de aan eiseres verweten overtredingen. Hierbij is ook van belang dat de Wet BIBOB is bedoeld om overtredingen in de toekomst te voorkomen.