Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Eisers zijn eigenaar van het kadastraal perceel [kadasternummer] , plaatselijk gelegen aan de [adres] te [plaats] (het perceel).
2. Op 29 mei 2012 is door de raad van de gemeente Maastricht het bestemmingsplan “De Heeg-Eyldergaard-Vroendaal” vastgesteld (bestemmingsplan). Het bestemmingsplan is op 6 september 2012 in werking getreden en op 26 februari 2013 onherroepelijk geworden. Op grond van het bestemmingsplan heeft het perceel de bestemming “Groen” gekregen. Op deze gronden mogen geen gebouwen (met uitzondering van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen) worden gebouwd.
3. Voorheen gold voor het perceel het bestemmingsplan “De Heeg-Eyldergaard
Vroendaal” (het oude bestemmingsplan). Het perceel bevond zich in het “deelgebied 10 zuid”, zoals aangeduid in het oude bestemmingsplan. Op de gronden in dit deelgebied rustte de bestemming “Woondoeleinden” en mochten maximaal 9 patiowoningen worden gebouwd met een maximale bouwdiepte van 10 meter.
4. Eisers hebben op 23 februari 2018 in verband met het vervallen van de bouwtitel op het perceel verweerder verzocht om een tegemoetkoming in de planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Eisers stellen in het verzoek dat zij als gevolg van het bestemmingsplan forse vermogensschade hebben geleden.
4.1.
Op 20 december 2019 heeft [naam planschadedeskundige] ( [naam planschadedeskundige] ) aan verweerder advies uitgebracht ten aanzien van het verzoek om een tegemoetkoming in planschade. Het advies houdt in dat geen causaal verband bestaat tussen de door eisers gestelde schade en het bestemmingsplan. Volgens [naam planschadedeskundige] is niet aan het vereiste van conditio sine qua non voldaan omdat de schade zich ook onder het oude planologische regime had kunnen voordoen. Immers, als onder het oude regime de eigenaren van de andere percelen in deelgebied 10 zuid al samen 9 woningen hadden gebouwd, dan had op het perceel van eisers geen woning meer kunnen worden gebouwd. [naam planschadedeskundige] verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 juni 20121 (gemeente Huizen). [naam planschadedeskundige] adviseerde daarom het verzoek van eisers af te wijzen.
5. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eisers, onder overneming van het advies van [naam planschadedeskundige] , afgewezen.
5.1.
Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt en daarbij, onder meer, aangevoerd dat er wel causaal verband is tussen de door hen gestelde schade en het bestemmingsplan. Op de peildatum (6 september 2012) waren namelijk pas 6 van de 9 woningen gerealiseerd en op het perceel van eisers was meer dan voldoende ruimte om nog een of meer woningen te realiseren. Door het bestemmingsplan is op het perceel van eisers alleen nog een grasveldje mogelijk. Eisers zien in de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2012 geen onderbouwing van het standpunt van verweerder.
6. Naar aanleiding van het bezwaar heeft verweerder [naam planschadedeskundige] om een nader advies gevraagd. [naam planschadedeskundige] heeft op 24 juni 2020 het nader advies uitgebracht. [naam planschadedeskundige] blijft daarin bij zijn standpunt dat onder het oude bestemmingsplan door de eigenaren van de andere percelen reeds het maximaal toegestane aantal van 9 woningen gerealiseerd had kunnen worden en dat daarom het vereiste causaal verband tussen de vermeende schade en het bestemmingsplan ontbreekt. Verweerder heeft ook dit advies bij het bestreden besluit gevolgd.
7. Eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij hebben in hun beroepschrift onder meer aangevoerd dat het bestreden besluit niet bevoegd is genomen en ondertekend en dat er wel causaal verband bestaat tussen de schade die zij hebben geleden en het bestemmingsplan. Volgens eisers had de schade zich niet onder het oude bestemmingsplan kunnen voordoen.
Bestaat reden om de zaak aan de houden?
8. Ter zitting is gebleken dat verweerder voorbereidingen trof om te komen tot een wijziging van het bestemmingsplan in die zin dat op het perceel van eisers opnieuw woningbouw mogelijk wordt. Verweerder gaf aan voornemens te zijn om op zijn eerste vergadering na het zomerreces een ontwerp voor een postzegelplan te agenderen. De uitkomst van deze procedure en het moment waarop de desbetreffende besluitvorming onherroepelijk zal worden, zijn naar het oordeel van de rechtbank dusdanig onzeker dat de rechtbank, na overleg met partijen, ervan heeft afgezien de behandeling van de zaak aan te houden.
Bestaat causaal verband tussen de schade en het bestemmingsplan?
9. Eisers hebben de beroepsgrond dat het bestreden besluit niet bevoegd is genomen ter zitting ingetrokken. De rechtbank ziet gelet op de door verweerder in beroep overgelegde mandaatstukken geen aanleiding ambtshalve te oordelen dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen.
10. Eisers hebben de beroepsgrond over het causale verband tussen de gestelde schade en het bestemmingsplan gehandhaafd. Zij hebben in dit verband aangevoerd dat op 6 september 2012 nog niet alle in deelgebied 10 zuid toegestane 9 woningen waren gerealiseerd en dat eisers direct voorafgaand aan die datum, planologisch gezien, minimaal nog 1 woning op hun perceel hadden mogen bouwen. Door het bestemmingsplan mogen zij daar geen woning meer bouwen en dit betekent volgens eisers dat zij planologisch nadeel lijden. Verder betwisten zij het standpunt van verweerder dat onder het oude regime de andere perceeleigenaren de 9 woningen hadden kunnen realiseren. De systematiek van het oude bestemmingsplan voorzag namelijk in een evenredige verdeling van de 9 woningen over deelgebied 10 zuid. Daardoor, en nu het perceel van eisers een relatief groot deel uitmaakt van deelgebied 10 zuid, hadden op de resterende kavels nooit 9 woningen gerealiseerd kunnen worden. Volgens eisers doet zich in dit geval een situatie voor die vergelijkbaar is met de casus in de uitspraak van de Afdeling van 21 januari 20092 (gemeente Ommen). Eisers hebben ter onderbouwing van hun standpunt in beroep een rapport van de SAOZ van 21 april 2021 en een rapport van Tog Nederland van 23 april 2021 overgelegd.
11. Verweerder persisteert bij het advies van [naam planschadedeskundige] . Volgens verweerder is in het onderhavige geval geen sprake van een redelijke systematiek van evenredige verdeling en konden daarom de 9 woningen wel op de percelen van de andere eigenaren worden gerealiseerd, waardoor het causaal verband (in de zin van conditio sine qua non) tussen de gestelde schade en het bestemmingsplan ontbreekt. De omstandigheid dat er op 6 september 2012 nog plek was voor woningen acht verweerder van feitelijke aard en daarom niet van belang bij de planvergelijking.
12. De rechtbank overweegt als volgt.
12.1.
Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wro kent het bestuursorgaan degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid vermelde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro, voor zover thans van belang, is een oorzaak, als bedoeld in het eerste lid, een bepaling van een bestemmingsplan.
12.2.
Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden onderzocht of de verzoeker door wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze de schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon onderscheidenlijk kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
12.3.
Zoals ter zitting van de zijde van verweerder is bevestigd, zou verweerder een onder het oude bestemmingsplan ingediende bouwaanvraag voor een woning op het perceel van eisers niet hebben kunnen afwijzen, terwijl een daarna ingediende bouwaanvraag, behoudens afwijking van het bestemmingsplan, zou moeten worden afgewezen. Het vervallen van de bouwmogelijkheid is dan ook uitsluitend gelegen in de inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Gelet hierop zijn eisers door het bestemmingsplan in een nadeliger positie komen te verkeren. Aannemelijk is dat zij daardoor schade lijden. Zonder het bestemmingsplan zouden zij die schade immers niet lijden, zodat aan het vereiste van conditio sine qua non is voldaan. De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 2.5.1, tweede alinea, van de voormelde uitspraak van de Afdeling inzake de gemeente Ommen. Of in het oude bestemmingsplan bouwrechten aan afzonderlijke percelen waren toegekend dan wel anderszins sprake was van een systematiek van evenredige verdeling van woningen over de percelen van de perceelseigenaren in deelgebied 10 zuid doet niets af aan de woningbouwmogelijkheden die eisers vóór 6 september 2012 hadden. De schade van eisers vindt haar oorzaak dus in het bestemmingsplan. Verweerder heeft dit miskend en het verzoek om tegemoetkoming in planschade daarom op ondeugdelijke gronden afgewezen.
13. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van eisers te nemen. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518.- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Voorts komen de door eisers gemaakte kosten voor het uitbrengen van de deskundigenrapporten van de SAOZ en Tog Nederland, respectievelijk € 871,20 en € 726,- voor vergoeding in aanmerking.