Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBLIM:2022:7011

Rechtbank Limburg
15-09-2022
14-10-2022
ROE 21/93
Bestuursrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning en erfafscheiding. Verweerder heeft voldoende onderzocht of er, gelet op de afwijkingen van het bestemmingsplan ten aanzien van de voor- en achtergevel en erfafscheiding, sprake is van een goed woon-en leefklimaat voor eiser. Verweerder heeft in redelijkheid geconcludeerd dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van eisers woon- en leefklimaat. De rechtbank behandelt eisers beroepsgrond dat de erfafscheiding in strijd is met het Bouwbesluit 2012 niet, omdat het in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen relativiteitsvereiste daaraan in de weg staat. De in afdeling 2.1 van het Bouwbesluit 2012 opgenomen bouwvoorschriften over de algemene sterkte van de bouwconstructie beogen kennelijk niet het belang van een eigenaar van een tegenoverliggend pand, zoals dat van eiser te beschermen. Eisers stelling dat welstandstoetsing, ook als er geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn, in het kader van een goede ruimtelijke ordening dient plaats te vinden, volgt de rechtbank niet. Verweerder was niet gehouden een verkeersonderzoek te laten uitvoeren en heeft voldoende aannemelijk mogen achten dat de parkeerbalans ter plaatse niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed. Beroep ongegrond.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

zaaknummer: ROE 21/93


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2022 in de zaak tussen


[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L.M.A. Schrieder),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nederweert (verweerder)

(gemachtigden: J.H.M. Horijon en mr. T. Beunen).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder 1] en [vergunninghouder 2], uit [woonplaats] (vergunninghouders)

(gemachtigde: mr. M. van Hoorne).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verlening van een omgevingsvergunning aan vergunninghouders.

Verweerder heeft de aanvraag van de omgevingsvergunning met het besluit van 23 april 2020 verleend. Met het bestreden besluit van 1 december 2020 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de toewijzing van de aanvraag gebleven.

Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouders hebben ook schriftelijk gereageerd.

Verweerder heeft bij besluit van 10 augustus 2021 na een aanvraag daartoe de omgevingsvergunning van 23 april 2020 gewijzigd. Eiser is het niet eens met dit besluit en heeft hiertegen gronden aangevoerd.

De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigden van verweerder, vergunninghouders en de gemachtigde van vergunninghouders. Tevens was ter zitting namens vergunninghouders aanwezig mr. A.J.P.M. Slegers en de partner van eiser

[naam partner eiser] .

Totstandkoming van het besluit

1. Op 18 februari 2020 heeft [vergunninghouder 1] een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een woning en erfafscheiding op het adres [adres] in [woonplaats] (hierna: het bouwplan). Ter plaatse van het bouwplan geldt op grond van het bestemmingsplan “Herziening uitbreidingslocaties Merenveld” (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming ‘Wonen’. Verweerder heeft bij besluit van 23 april 2020 de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)) en het gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo). Het bouwplan is volgens verweerder in strijd met artikel 6.2.1, lid c, lid j, sub 5, en lid k, sub 7, en artikel 6.2.3, lid a, en lid e, van het bestemmingsplan. Met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1º, van de Wabo is binnenplans afgeweken van de artikelen 6.2.1, lid c en lid k, sub 7, van de bestemmingsplanregels. Voor de overige genoemde strijdigheden is verweerder met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo in samenhang met artikel 4, onderdelen 1 en 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) afgeweken van het bestemmingsplan. Hierbij heeft verweerder de artikelen 2, 3 en 6 van het gemeentelijk kruimelbeleid “Planologische kruimelgevallen onder de Wabo 2019” (hierna: kruimelbeleid) toegepast. Het besluit op de aanvraag is bij de beslissing op bezwaar gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

2. Op 24 juni 2021 heeft vergunninghouder een aanvraag voor het wijzigen van de omgevingsvergunning van 23 april 2020 ingediend. De wijziging ziet op de uitvoering van de erfafscheiding. Verweerder heeft op 10 augustus 2021 de omgevingsvergunning van

23 april 2020 gewijzigd wat betreft de erfafscheiding. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt en bezwaargronden ingediend. Dit bezwaar en de aanvullende gronden heeft verweerder op grond van artikel 6:19, vierde lid, in samenhang met artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorgestuurd naar de rechtbank.

2.1.

Naar het oordeel van de rechtbank dient het besluit over de gewijzigde erfafscheiding van 10 augustus 2021 op grond van artikel 6:19 van de Awb in de beroepsprocedure betrokken te worden, omdat de wijziging van de erfafscheiding, gelet op de aard, omvang en ruimtelijke uitstraling van de erfafscheiding van ondergeschikte aard is. De positie en afmetingen zijn ongewijzigd ten opzichte van de eerder verleende omgevingsvergunning en de wijziging ziet enkel op de kleur en het materiaalgebruik. Dit betekent dat eisers beroep mede gericht is tegen het besluit van 10 augustus 2021.1 Tevens merkt de rechtbank op dat partijen ervan uitgaan dat het beroep mede betrekking heeft op het besluit van 10 augustus 2021 en hiermee akkoord zijn.

3. De rechtbank beoordeelt de omgevingsvergunning voor de woning en de gewijzigde omgevingsvergunning voor de erfafscheiding. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Is sprake van vooringenomenheid?

4. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder in strijd met het verbod van vooringenomenheid heeft gehandeld, omdat eiser niet vooraf de bij de Commissie bezwaarschriften (hierna: de commissie) ingediende reactie van vergunninghouders had gekregen en deze ongelimiteerd opmerkingen konden maken tijdens de hoorzitting die niets met de zaak te maken hadden. Niet eiser maar vergunninghouders staan niet open voor overleg, terwijl de commissie heeft opgemerkt dat eiser niet open staat voor overleg.

5. De rechtbank stelt naar aanleiding van het niet betreden standpunt van verweerder vast dat eiser het procesdossier heeft opgevraagd op 31 juli 2020. Niet weersproken is dat aan eiser de op dat moment van het dossier uitmakende stukken zijn toegezonden. De reactie van vergunninghouders is pas ontvangen op 10 augustus 2020, zodat deze niet meegezonden kon worden met de dossierstukken. Ter hoorzitting is aan eiser de reactie van vergunninghouders overhandigd en is hem gelegenheid geboden hierop schriftelijk te reageren, zodat in het kader van hoor en wederhoor eiser hierop heeft kunnen reageren. Uit het verslag van de hoorzitting blijkt niet dat eiser duidelijk heeft gemaakt dat het vergunninghouders zijn die niet willen praten. De opmerking in het advies van de commissie dat eiser tijdens de zitting liet blijken niet open te staan voor overleg met vergunninghouders betreft een overweging ten overvloede van de commissie. Uit het door eiser gestelde blijkt niet dat sprake is van vooringenomenheid van verweerder. Hetgeen eiser stelt geeft geen onderbouwing waaruit blijkt dat verweerder de aan hem toevertrouwde belangen op oneigenlijke wijze behartigt. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Heeft verweerder eisers belangen in voldoende mate meegewogen en is sprake van een onevenredige aantasting van zijn woon- en leefklimaat?

6. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder geen rekening heeft gehouden met zijn belangen. Ook is er volgens hem sprake van onevenredige aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Zijn rust is aangetast en de ruimtelijke uitstraling is geheel anders geworden. Het toestaan van een 30 meter lange erfafscheiding op de erfgrens betekent voor eiser dat het zicht op het park ruimschoots wordt verkleind. In de nieuwe omgevingsvergunning zit in de erfafscheiding geen transparant gedeelte meer. Ook wordt door het toestaan op de erfgrens het straatbeeld 2,4 meter smaller, waardoor de beeldwaarde van de straat wordt aangetast. Het afwijken van het bestemmingsplan wat betreft de voor- en achtergevel heeft tot gevolg dat de achtergevel tot 5 meter meer dan het bestemmingsplan toestaat naar eisers perceel wordt gebouwd. Dit brengt tevens met zich mee dat het straatbeeld wordt versmald en eiser in zijn belang wordt aangetast. Bovendien wordt de voorgevel 2,2 meter meer naar eisers perceel toe gebouwd.

7. Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en hij moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Hij beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.

8. In artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo is bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:

1º. met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking.

2º. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.

In artikel 6.2.1 van de bestemmingsplanregels is opgenomen dat voor het bouwen van hoofdgebouwen de volgende regels gelden:

c. De voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn dan wel op een afstand van niet meer dan 2 m daarachter.

j. De achtergevel van het hoofdgebouw mag:

5. bij vrijstaande woningen op niet meer dan 15 m achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd.

In artikel 6.2.3, onder a, van de bestemmingsplanregels is bepaald dat de bouwhoogte van erfafscheidingen binnen de aanduiding 'tuin' niet meer mag bedragen dan 1 m.

In artikel 6.4.1, onder a, onder 1, van de bestemmingsplanregels is bepaald dat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning kan verlenen voor het afwijken van de bouwregels van deze bestemming: voor afwijkingen van de voorgeschreven minimum en maximum maten, aantallen en percentages met niet meer dan 10%, voor zover daarvoor in de regels geen bijzondere afwijkingsbevoegdheden zijn opgenomen;

In artikel 6.4.1, onder c, van de bestemmingsplanregels is bepaald dat de onder a genoemde omgevingsvergunningen slechts mogen worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden of aan één of meer functies van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

8.1.

De rechtbank stelt vast dat in de ruimtelijke motivering behorende bij de verleende omgevingsvergunning alle aspecten van het bouwplan die afwijken van het bestemmingsplan zijn beoordeeld in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Onder verwijzing naar de ruimtelijke motivering heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij mocht verweerder het van belang achten dat het bouwplan rekening houdt met het stedenbouwkundig beeld dat in het bestemmingsplan is vastgelegd.

8.2.

In de ruimtelijke motivering is ten aanzien van de binnenplanse afwijking van de voorgevel opgenomen dat deze over 26% van de breedte op 2,2 meter in plaats van de op grond van het bestemmingsplan toegestane 2 meter van de voorgevelrooilijn is gesitueerd. Dit is door eiser niet betwist. Door de 20 centimeter afwijking wordt volgens de ruimtelijke motivering geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden of aan één of meer functies van de aangrenzende gronden en bouwwerken, omdat slechts een klein gedeelte van de voorgevel van het hoofdgebouw afwijkt van de maatvoeringseis waarbij de afstanden tot naburige bebouwing niet onevenredig klein zijn. Ook zorgt de grotere afstand tot de voorgevelrooilijn juist voor meer ondergeschiktheid van de bebouwing ten opzichte van de aangrenzende gronden en bouwwerken. Het dichtstbijzijnde punt van het gedeelte van de voorgevel dat op 2,2 meter ligt, bevindt zich op circa 50 meter van het dichtstbijzijnde punt van de woning op het perceel van eiser. Op deze grote afstand komt dit gedeelte van de voorgevel hooguit enkele centimeters dichterbij eisers perceel te liggen. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen in de reactie op bezwaar van 14 augustus 2020 dat deze enkele centimeters, die geheel aan het zicht van eiser zijn onttrokken en op grote afstand van eiser zijn gelegen, geen blijk geven van het op geen enkele wijze rekening houden met de gerechtvaardigde belangen van eiser, zoals door eiser gesteld.

8.3.

Wat betreft de achtergevel van het hoofdgebouw is onbetwist dat deze voor een gedeelte achter de toegestane 15 meter achter de voorgevelrooilijn wordt gebouwd, op het verste punt op 20 meter achter de voorgevelrooilijn is gelegen en dat dit past binnen verweerders kruimelbeleid. Ten aanzien van de voorwaarde dat de belangen van derden niet onevenredig mogen worden aangetast is in de ruimtelijke motivering opgenomen dat de toegestane stedenbouwkundige massa op grond van de planregels een hoofdgebouwvolume met een goot- en bouwhoogte van 7 en 10 m toelaat. Hoewel onderhavig ontwerp een overschrijding van de gewenste bouwdiepte kent is de stedenbouwkundige impact vele malen beperkter, doordat het ontwerp uit slechts één bouwlaag bestaat. Toekomstige volume-uitbreiding in de hoogte wordt op slot gezet door het maximale toegestane volume van het hoofdgebouw van 1000 m³ dat met het bouwplan al bijna wordt bereikt. Het bouwperceel is bovenmaats van omvang en zal verhoudingsgewijs geen afwijkend bebouwingspercentage kennen als de overige bouwpercelen binnen het plangebied. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het onjuist is dat de achtergevel tot 5 meter meer dan het bestemmingsplan toelaat naar eisers perceel wordt gebouwd, aangezien de achtergevel evenwijdig loopt aan de rooilijn van eisers perceel in noordoostelijke richting, waardoor de achtergevel verder van eisers perceel wordt gesitueerd. Het was op grond van het bestemmingsplan ook mogelijk om meer hoofdbouwmassa op te richten richting eisers perceel, omdat sprake is van een groot bouwvlak. Juist door de vorm van het vergunde ontwerp ligt het dichtstbijzijnde gedeelte van het hoofdgebouw op ongeveer 35 meter van eisers hoofdgebouw.

8.4.

Wat betreft de erfafscheiding staat in de ruimtelijke motivering vermeld dat ten aanzien van de verkeersveiligheid vanuit alle bij elkaar komende openbare verkeersroutes de aanwezigheid van de erfafscheiding niet zal zorgen voor onoverzichtelijke en gevaarlijke toestanden. Ten aanzien van het zicht op het park heeft verweerder terecht gesteld dat op grond van het bestemmingsplan een erfafscheiding van 1 meter hoogte over dezelfde lengte mag worden gerealiseerd die eveneens het straatbeeld versmalt en dat een tuin vrij kan worden ingericht met bijvoorbeeld bomen, struiken en hagen. Ook heeft verweerder gewicht mogen hechten aan de ruime breedte van het openbaar gebied tussen de percelen van eiser en vergunninghouders van ongeveer 17 meter. Ook zal de erfafscheiding gedeeltelijk groen worden, namelijk met klimop. Tevens voldoet de erfafscheiding aan de voorwaarden van het kruimelbeleid en wijst de rechtbank erop dat geen recht op vrij uitzicht bestaat. Gesteld noch gebleken is dat toepassing van het kruimelbeleid voor eiser gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen, als opgenomen in artikel 4:84 van de Awb.

9. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder bij de vergunningverlening voldoende heeft onderzocht of er, gelet op de afwijkingen van het bestemmingsplan, sprake is van een goed woon-en leefklimaat voor eiser en dat verweerder in redelijkheid heeft geconcludeerd dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van eisers woon- en leefklimaat. De beroepsgrond slaagt niet.

Is er onduidelijkheid over de hoogte van de erfafscheiding?

10. Volgens eiser is er onduidelijkheid over vanaf welk peil gemeten moet worden ter bepaling van de hoogte van de erfafscheiding. Eiser vraagt zich af of voor het peil van de erfafscheiding uitgegaan dient te worden van het peil van de woning of het bestemmingsplan of de [woonplaats] . Gelet hierop had de omgevingsvergunning niet verleend mogen worden, omdat hiermee niet duidelijk is in hoeverre precies van het bestemmingsplan wordt afgeweken.

11. De rechtbank stelt vast dat de hoogte en het peil van de erfafscheiding aangegeven zijn op de tekening (dossierstuk B16), te weten 33,10+ NAP, hetgeen niet is betwist. Evenmin is betwist dat dit peil in overeenstemming is met de rest van de omgeving en conform het ‘Maten en verkavelingsplan Merenveld V37’ dat is opgesteld voor de nieuwbouwwijk. Ook blijkt uit de in het aanvullend verweerschrift van 29 juni 2022 opgenomen uitsnede dat het peil van het perceel van eiser gelijk is aan het peil van het perceel van vergunninghouders. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er geen onduidelijkheid bestaat over het peil en de hoogte van de erfafscheiding. De beroepsgrond slaagt niet.

Is de erfafscheiding in strijd met het Bouwbesluit 2012?

12. Eiser stelt zich op het standpunt dat de erfafscheiding in strijd is met het Bouwbesluit 2012. Verweerder heeft de sterkte van de fundering en de schanskorf niet beoordeeld.

13. De rechtbank zal deze beroepsgrond niet inhoudelijk behandelen, omdat het in de wet opgenomen relativiteitsvereiste daaraan in de weg staat. Artikel 8:69a van de Awb regelt dat de bestuursrechter een besluit niet mag vernietigen vanwege schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die zich daarop beroept. Hiermee heeft de wetgever de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de eiser door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad.

13.1.

Naar het oordeel van de rechtbank strekken de in afdeling 2.1 van het Bouwbesluit 2012 opgenomen bouwvoorschriften over de algemene sterkte van de bouwconstructie, behorende tot hoofdstuk 2 ‘Technische bouwvoorschriften uit het oogpunt van veiligheid’ tot bescherming van de belangen van toekomstige eigenaren en gebruikers van de gebouwen waarvoor die eisen gelden en / of eigenaren en gebruikers van belendende gebouwen. Deze artikelen beogen kennelijk niet het belang van een eigenaar van een tegenoverliggend pand, zoals dat van eiser te beschermen, waarbij er een openbaar gebied ligt tussen de percelen van eiser en vergunninghouders van ongeveer 17 meter. Dit betekent dat de beroepsgrond van eiser op grond van artikel 8:69a van de Awb niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden.

Is de erfafscheiding in strijd met redelijke eisen van welstand en/of het beeldkwaliteitsplan?

14. Eiser stelt zich vervolgens op het standpunt dat met de erfafscheiding zonder goede motivering is afgeweken van het beeldkwaliteitsplan, met de daarin opgenomen kwaliteiten voor het landschapspark: voldoende open ruimten, gebruik duurzame en hoogwaardige materialen en bebouwingsbeeld woningen doorzetten in erfafscheidingen. In het aanvullend welstandsadvies van 9 september 2020 wordt ten onrechte niet ingegaan op de randvoorwaarden als opgenomen in het beeldkwaliteitsplan. De stadsbouwmeester was niet bevoegd om te adviseren, omdat hij niet door de gemeenteraad is benoemd. De onafhankelijke welstandcommissie van de gemeente Weert heeft, op verzoek van eiser, op 24 december 2020 negatief geadviseerd over de voorgenomen bouw van een gesloten betonnen erfafscheiding. Voor de nieuwe erfafscheiding is ten onrechte geen welstandsadvies gevraagd. Tevens stelt eiser dat verweerder in het kader van een goede ruimtelijke ordening rekening dient te houden met de eisen van welstand.

15. De rechtbank stelt vast dat op basis van het bestemmingsplan geen toets aan het beeldkwaliteitsplan is vereist, maar dat deze indirect plaatsvindt via de welstandstoetsing. Voorschriften uit een beeldkwaliteitsplan zijn juridisch niet afdwingbaar. Blijkens hoofdstuk F2 van de welstandsnota zijn erfafscheidingen welstandsvrij. Dit betekent dat ook in gebieden met welstandscriteria erfafscheidingen niet getoetst worden aan redelijke eisen van welstand. Dit wordt door eiser niet betwist. Hetgeen eiser over welstand heeft opgemerkt volgt de rechtbank dus niet.

In het kruimelbeleid is opgenomen dat erfafscheidingen overal, ook op hoeksituaties, maximaal 2 meter hoog mogen zijn mits de verkeersveiligheid (op hoeksituaties) niet in het geding is. Zoals vermeld, is in de ruimtelijke motivering opgenomen dat dit het geval is. Bovendien zijn schanskorven en klimop voorbeelden die te vinden zijn in het beeldkwaliteitsplan voor de “uitbreidingslocatie Merenveld”. Eisers stelling dat welstandstoetsing, ook als er geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn, in het kader van een goede ruimtelijke ordening dient plaats te vinden, volgt de rechtbank niet. In artikel 2.10, eerste lid, sub d, van de Wabo is opgenomen dat de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand. De welstandstoetsing betreft dus een aparte weigeringsgrond voor het verlenen van een omgevingsvergunning. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient gekeken te worden naar planologische aspecten, terwijl in een welstandsnota criteria zijn opgenomen voor het uiterlijk van een bouwwerk, zoals de bouwstijl, materialen en kleur. De beroepsgrond slaagt niet.

Wordt de parkeerbalans door (klanten van) vergunninghouders onevenredig belast?

16. Eiser voert aan dat in het landschapspark elke dag verschillende auto’s van de bewoners en klanten van vergunninghouders geparkeerd staan. Eiser verzoekt daarom om een voorschrift in de omgevingsvergunning op te nemen dat klanten op het perceel van vergunninghouders dienen te parkeren.

17. Artikel 6.5.2, onder c, van de bestemmingsplanregels bepaalt dat het hoofdgebouw mag worden gebruikt voor een aan huis gebonden beroep, bedrijvigheid aan huis of consumentverzorgende dienstverlening, met dien verstande dat de parkeerbalans in de directe omgeving niet onevenredige nadelig wordt beïnvloed of kan worden beïnvloed.

17.1.

De rechtbank stelt vast dat een aan huis gebonden beroep op grond van artikel 6.5.2 van de bestemmingsplanregels rechtstreeks is toegestaan, zodat voor parkeren (in beginsel) geen omgevingsvergunning nodig is dan wel van het bestemmingsplan zou moeten worden afgeweken. De rechtbank stelt vast dat in de tekening die onderdeel uitmaakt van de aanvraag voor de omgevingsvergunning drie parkeerplaatsen zijn voorzien. Niet betwist is, en de rechtbank stelt vast, dat daarmee voldaan is aan de CROW-publicatie 317 ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’, als opgenomen in artikel 6.2 van het bestemmingsplan.

Gelet hierop en het feit dat eiser zijn stelling over het parkeren niet of onvoldoende heeft onderbouwd, heeft verweerder zich vooralsnog terecht op het standpunt gesteld dat hij niet gehouden was een verkeersonderzoek te laten uitvoeren en voldoende aannemelijk mogen achten dat de parkeerbalans ter plaatse niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed. Indien eiser van mening is dat vergunninghouders de drie parkeerplaatsen niet realiseren conform de verleende omgevingsvergunning, dan wel dat de parkeerbalans onevenredig nadelig wordt beïnvloed, kan hij een verzoek om handhaving indienen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van

mr. P.M. van den Brekel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 september 2022

rechter

De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 15 september 2022

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

1 Zie hierover bij voorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1587, 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1866 en 7 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:378.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.