Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBLIM:2022:8753

Rechtbank Limburg
08-11-2022
16-11-2022
C/03/310349 / KG ZA 22-395
Civiel recht
Kort geding

Executiegeschil. Executoriaal beslag op een vliegtuig. Betekent de beslissing van het ad hoc Committee van ICSID, waarbij de executie is geschorst, dat het beslag moet worden opgeheven? Aan de voorzieningenrechter komt een eigen bevoegdheid toe om te oordelen of het beslag dient te worden opgeheven.

Rechtspraak.nl
NTHR 2023, afl. 1, p. 21

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht

Zittingsplaats Maastricht

Zaaknummer: C/03/310349 / KG ZA 22-395

Vonnis in kort geding van 8 november 2022 in de zaak van:

de publiekrechtelijke rechtspersoon naar vreemd recht

[eiseres] ,

zetelend te [vestigingsplaats 1] ,

eiseres,

advocaten mr. Ph.W.M. ter Burg en mr. M.L.I. Engberts,

tegen:

1. de vennootschap naar Zweeds recht

[gedaagde sub 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,

2. de vennootschap naar Zweeds recht

[gedaagde sub 2] ,

gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,

gedaagden,

advocaat mr. D. Knottenbelt en mr. R.A. González Nicolás.

Partijen zullen hierna [eiseres] en gedaagden genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt, voor zover van belang, uit:

  • -

    de dagvaarding met producties 1 tot en met 4,

  • -

    de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 6,

  • -

    de akte houdende overlegging producties 5 tot en met 9 van [eiseres] ,

  • -

    de mondelinge behandeling op 1 november 2022,

  • -

    de pleitnotities van [eiseres] en de daarbij gevoegde pagina’s uit ‘Schreuer’s Commentary on the ICSID Convention’, als tijdens de mondelinge behandeling overgelegd,

  • -

    de pleitnotities van gedaagden en de overgelegde drie stukken, te weten de brief van [eiseres] van 22 juni 2022, de brief van ICSID van 23 juni 2022 en een door gedaagden geschreven papiervel met daarop vermeld een viertal ICSID-uitspraken.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

Tussen de overheden van [eiseres] en Zweden geldt een op 1 maart 2002 in werking getreden bilateraal investeringsverdrag (hierna: BIT). Op grond van dit verdrag worden geschillen, die worden opgeworpen door investeerders, beslecht door het International Centre for Settlement of Investment Disputes (hierna: ICSID) ingevolge het Verdrag inzake de beslechting van geschillen met betrekking tot investeringen tussen Staten en onderdanen van andere Staten, Washington, 18 maart 1965 (hierna: ICSID-verdrag).

2.2.

Op 26 augustus 2013 hebben gedaagden direct en via hun dochterondernemingen een investeringsovereenkomst getekend. De investering werd gedaan in het kader van een project voor het verbouwen van suikerriet op Tanzaniaans grondgebied.

2.3.

Gedaagden zijn op 25 augustus 2017 een ICSID-arbitrage gestart tegen [eiseres] , waarin zij onder meer aanvoerden dat [eiseres] het BIT had geschonden door hun investering in [eiseres] onrechtmatig te onteigenen en geen eerlijke en rechtmatige behandeling te geven. Uiteindelijk heeft ICSID in deze arbitrage op 13 april 2022 een vonnis gewezen, inhoudende dat [eiseres] een bedrag van $ 164.555.140,- ter compensatie dient te voldoen aan gedaagden vanwege schending van haar verplichtingen op grond van het BIT (hierna: het arbitrale vonnis).

2.4.

Vervolgens heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag bij beschikking van 16 juni 2022 (op het op 13 juni 2022 ingediende verzoekschrift van gedaagden en hun telefonisch verstrekte toelichting op 15 juni 2022) verlof tot tenuitvoerlegging verleend van het arbitrale vonnis (productie 2 bij dagvaarding). Daarna heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg op 16 juni 2022 bij beschikking bepaald dat zonder voorafgaand bevel als bedoeld in artikel 584b lid 1 Rv tot inbeslagneming van het luchtvaartuig, zijnde Aircraft 5H-TCH, type BD-500-1A11 met serienummer 55047 (hierna: het vliegtuig) kan worden overgegaan (productie 1 bij dagvaarding). Het vliegtuig is eigendom van [eiseres] en bevindt zich (sinds januari 2022) op het vliegveld Maastricht Aachen Airport (hierna: MAA) te Beek. Op diezelfde dag, op 16 juni 2022, heeft gerechtsdeurwaarder [naam] executoriaal beslag gelegd op het vliegtuig (productie 3 bij dagvaarding).

2.5.

In de (hiervoor onder 1.1. genoemde) brief van ICSID aan partijen van

23 juni 2022 staat, geciteerd voor zover hier van belang:

“ (…)

On June 15, 2022, the Centre received from [eiseres] an Application for Annulment of the Award rendered on April 13, 2022.

On June 21, 2022, the Centre registered the Application and notified the Parties accordingly.

On June 21, 2022, in accordance with Article 52(5) of the ICSID Convention and ICSID Arbitration Rule 54(2), the enforcement of the Award was provisionally stayed in this case until the ad hoc Committee rules on the request for stay. As envisaged in Article 53(1) of the ICSID Convention, each party shall abide by and comply with the terms of the Award except to the extent that enforcement is stayed pursuant to the Convention. (…)”

2.6.

Op 15 september 2022 heeft het ad hoc Committee beslist dat de schorsing van de tenuitvoerlegging (definitief) wordt toegewezen, hetgeen betekent dat de tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis geschorst blijft gedurende de vernietigingsprocedure (verder: de ad hoc beslissing).

3. Het geschil

3.1.

[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter – samengevat – bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

primair:

  1. primair het door gedaagden gelegde beslag op het vliegtuig met onmiddellijke ingang opheft, dan wel,

  2. subsidiair gedaagden beveelt het beslag op het vliegtuig met onmiddellijke ingang op te heffen onder mededeling aan de Airport Authority van MAA dat het vliegtuig mag vertrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,- voor elke dag dat gedaagden daarmee in gebreke blijven,

gedaagden verbiedt opnieuw enig beslag te leggen ten laste van [eiseres] in verband met dezelfde vorderingen als waar het beslag nu op is gebaseerd, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,- per keer dat gedaagden dit verbod overtreden en voor elke dag waarop de overtreding voortduurt,

gedaagden verbiedt verdere executiemaatregelen te treffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,- per keer dat gedaagden dit verbod overtreden en voor elke dag waarop de overtreding voortduurt,

subsidiair:

de executie schorst zolang in een bodemprocedure nog niet bij in gezag van gewijsde gegaan vonnis is beslist over de verschuldigdheid van de door gedaagden geëiste schadevergoeding, met veroordeling van gedaagden in de kosten van het geding.

3.2.

Ter onderbouwing van de vorderingen voert [eiseres] kort en zakelijk weergegeven het volgende aan:

  1. nu de tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis reeds op 15 juni 2022 was geschorst, is het op 16 juni 2022 gelegde beslag door gedaagden onbevoegd en onrechtmatig gelegd,

  2. uit de ad hoc beslissing volgt dat het beslag onvoorwaardelijk moet worden opgeheven. Uit deze beslissing volgt dat het arbitrale vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad is, zodat er hangende de schorsing van de tenuitvoerlegging ook geen ruimte is voor een executoriaal beslag,

  3. een oordeel van de voorzieningenrechter anders dan tot opheffing van het beslag zou een inhoudelijke beoordeling van de ad hoc beslissing met zich brengen, hetgeen in strijd is met de verplichting uit artikel 54 lid 1 van het ICSID-verdrag inhoudende dat partijen alsook de rechtbank gehouden zijn de beslissing als bindend te erkennen,

  4. bij de beoordeling van de vordering tot opheffing van een (conservatoir) beslag dient naar Nederlands recht een afweging te worden gemaakt van de wederzijdse belangen van partijen. Voor die beoordeling is relevant de onevenredig zware wijze waarop de beslagene in zijn belangen wordt getroffen. Het ad hoc Committee heeft in zijn beslissing van 15 september 2022 precies deze maatstaf gehanteerd. Waar het ad hoc Committee als primair bevoegd scheidsgerecht tot haar oordeel is gekomen, kan de voorzieningenrechter niet, althans in ieder geval niet zonder nieuwe feiten, tot een ander oordeel komen en moet ook op basis van het Nederlands recht het beslag onvoorwaardelijk worden opgeheven,

  5. [eiseres] is een nationale overheid en beschikt over (ruim) voldoende eigendommen en activa, zowel binnen als buiten het [eiseres] grondgebied, om verhaal te kunnen bieden indien [eiseres] tot betaling van het door gedaagden geëiste bedrag dient over te gaan. Gedaagden hoeven er aldus niet voor te vrezen dat [eiseres] in deze situatie geen verhaal zou bieden en hebben derhalve geen in rechte te respecteren belang bij het in stand houden van het beslag.

3.3.

Gedaagden voeren verweer.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.

[eiseres] heeft verschillende argumenten aangevoerd op grond waarvan het beslag op het vliegtuig zou moeten worden opgeheven (overweging 3.2.). De voorzieningenrechter zal die argumenten hierna stapsgewijs behandelen en daarover oordelen, waarbij de (relevante) verweren van gedaagden zullen worden betrokken.

Is het beslag onrechtmatig gelegd omdat de tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis reeds was geschorst?

4.2.

In de eerste plaats heeft [eiseres] gesteld dat het beslag op 16 juni 2022 onrechtmatig is gelegd, omdat de tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis reeds (voorlopig) was geschorst met ingang van 15 juni 2022 door de indiening van het verzoek tot vernietiging van het arbitrale vonnis inclusief het verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging daarvan. [eiseres] heeft in dit verband verwezen naar commentaar in Schreuer’s Commentary on the ICSID Convention1. Gedaagden hebben zich hiertegen verweerd. Zij hebben onder meer gesteld dat Schreuer’s Commentary slechts één zienswijze op de ICSID-bepalingen geeft. Bovendien volgt uit ICSID-jurisprudentie dat de dag van registratie van het verzoek tot vernietiging leidend is voor de aanvang van de schorsing van de tenuitvoerlegging (in dit geval 21 juni 2022) en dat dit ook blijkt uit voornoemde brief van ICSID van 23 juni 2022.

4.3.

De voorzieningenrechter stelt voorop dat artikel 52 lid 5 van het ICSID-verdrag als volgt luidt:

“The Committee may, if it considers that the circumstances so require, stay enforcement of the award pending its decision. If the applicant requests a stay of enforcement of the award in his application, enforcement shall be stayed provisionally until the Committee rules on such request.”

Uit deze bepaling volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet eenduidig wanneer de (voorlopige) schorsing van de tenuitvoerlegging aanvangt. Hoewel in Schreuer’s Commentary staat dat de schorsing ingaat vanaf de datum van de aanvraag, in tegenstelling tot de registratie daarvan2, blijkt uit de jurisprudentie het tegendeel. Zo staat in de ICSID-uitspraak van 1 september 2006 tussen CMS Gas Transmission Company en Argentinië dat het verzoek tot vernietiging werd ingediend op 8 september 2005, dat dit verzoek op 27 september 2005 werd geregistreerd door de Secretaris-Generaal en dat partijen vervolgens werd medegedeeld dat de tenuitvoerlegging voorlopig was geschorst.3 In de ICSID-uitspraak van 12 november 2010 tussen Ioannis Kardassopoulos/Ron Fuchs en Georgia staat dat het verzoek tot vernietiging werd ingediend op 30 juni 2010, dat dit verzoek op 16 juli 2020 werd geregistreerd en dat de tenuitvoerlegging voorlopig werd geschorst op 16 juli 2020.4 Voorts blijkt uit de brief van 23 juni 2022 (hetgeen in de ad hoc beslissing onder randnummer 9 is herhaald) dat de voorlopige schorsing van de tenuitvoerlegging is aangevangen op 21 juni 2022 (zijnde de dag van registratie, zie hiervoor overweging 2.5.).

4.4.

Op grond van het voorgaande concludeert de voorzieningenrechter dat niet aannemelijk is geworden dat de schorsing van de tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis reeds vanaf 15 juni 2022 is aangevangen. De voorlopige schorsing is ingegaan op 21 juni 2022. Gelet hierop hebben gedaagden, met de door de voorzieningenrechters op 16 juni 2022 gegeven beslissingen zoals hiervoor onder 2.4. vermeld, op grond van een rechtsgeldige executoriale titel (het arbitrale vonnis van 13 april 2022, overweging 2.3.) executiemaatregelen kunnen treffen door middel van het op 16 juni 2022 gelegde executoriaal beslag op het vliegtuig. Van een onbevoegd of onrechtmatig gelegd beslag is dan ook geen sprake.

Volgt uit de beslissing van het ad hoc Committee dat het beslag onvoorwaardelijk moet worden opgeheven, omdat hangende de schorsing van de tenuitvoerlegging geen ruimte is voor een executoriaal beslag?

4.5.

[eiseres] heeft voorts gesteld dat uit de ad hoc beslissing volgt dat het beslag onvoorwaardelijk moet worden opgeheven, omdat uit deze beslissing volgt dat het arbitrale vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad is, zodat er hangende de schorsing van de tenuitvoerlegging ook geen ruimte is voor een executoriaal beslag. Gedaagden hebben dit betwist.

4.6.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter brengt de ad hoc beslissing geen verandering in het gelegde executoriaal beslag. Anders dan [eiseres] stelt, volgt uit respectievelijk staat in die beslissing niet dat gelegde beslagen (met terugwerkende kracht) moeten worden opheven en ook niet dat hangende de schorsing van de tenuitvoerlegging geen ruimte zou zijn voor een executoriaal beslag (zie ook de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 maart 20185). De belangenafweging die het ad hoc Committee maakt, en waar [eiseres] uit stelt af te leiden tot het ad hoc Committee tot opheffing komt, is gemaakt in het licht van de vraag of de voorlopige schorsing (als een gevolg van de registratie van 21 juni 2022) moet worden voortgezet?6 En in dàt kader komt zij tot het oordeel dat:

“In het Committee’s assessment, the hardship for [eiseres] that would result from loss of use of het Aircraft during the pendency of the annulment application has been shown to be serious and weights in favor of a continuation of the stay 7 ”.

Dat de voorzieningenrechter indachtig de uitspraak van het ad hoc Committee niet anders kan beslissen dan opheffing van het beslag, zoals [eiseres] stelt, is dan ook onjuist. Zoals hierna zal worden overwogen, dient de voorzieningenrechter aan de hand van het Nederlands recht te beoordelen of er een grond is voor opheffing van het beslag.

Moet het beslag worden opgeheven?

4.7.

Artikel 54 lid 3 van het ICSID-verdrag luidt:

“Execution of the award shall be governed by the laws concerning the execution of judgments in force in the State in whose territories such execution is sought.”

Hieruit volgt dat Nederlands recht van toepassing is op de executie en derhalve ook op de vorderingen van [eiseres] . Die vorderingen dienen derhalve beoordeeld te worden naar de maatstaven van het Nederlands recht, zodat aan de voorzieningenrechter – en daarmee los van de ICSID-uitspraken – een eigen bevoegdheid toekomt waar het de executie hier in Nederland betreft.

4.8.

Tussen partijen is in geschil welke maatstaf moet worden aangelegd bij de vordering tot opheffing of schorsing van een executoriaal beslag. [eiseres] heeft in dit kader naar voren gebracht dat bij de beoordeling van de vordering tot opheffing van een (conservatoir) beslag naar Nederlands recht een afweging dient te worden gemaakt van de wederzijdse belangen van partijen. Voor die beoordeling is relevant de onevenredig zware wijze waarop de beslagene in zijn belangen wordt getroffen. Hiertegenover hebben gedaagden gesteld dat de voorzieningenrechter slechts een beperkte taak heeft bij een vordering tot opheffing van een executoriaal beslag en dat opheffing van een dergelijk beslag alleen plaatsvindt in uitzonderlijke gevallen, namelijk als sprake is van misbruik van bevoegdheid.

4.9.

In een executiegeschil ex artikel 438 lid 2 Rv als het onderhavige kan de voorzieningenrechter een executoriaal beslag slechts opheffen of de tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant – mede gelet op de belangen die aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad – geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging, zodat de executant, indien hij toch gebruik maakt van die bevoegdheid onrechtmatig handelt jegens de geëxecuteerde, dan wel misbruik maakt van recht. Hiervan kan onder meer sprake zijn indien de te executeren rechterlijke beslissing op een juridische of feitelijke misslag berust of indien na de uitspraak voorgevallen of aan het licht gekomen feiten een noodtoestand doen ontstaan voor de eisende partij, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet aanvaardbaar is (ECLI:NL:GHSHE:2020:16, rov. 3.8.).

4.10.1.

[eiseres] stelt niet dat gedaagden geen in redelijkheid te respecteren belang hebben bij de gebruikmaking van hun bevoegdheid tot tenuitvoerlegging en dat zij door gebruikmaking van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging onrechtmatig handelen dan wel hiervan misbruik maken. Het had op de weg van [eiseres] gelegen dit te stellen en met feiten en omstandigheden te onderbouwen. Door dit niet te doen, voldoet zij niet aan haar stelplicht en ligt de vordering tot opheffing alleen al daarom voor afwijzing gereed.

4.10.2.

Voorts merkt de voorzieningenrecht op dat – in het licht van de door [eiseres] gestelde belangen bij opheffing (randnummer 3.2. van de dagvaarding) – niet gebleken is dat gedaagden door gebruikmaking van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging misbruik van recht maken of onrechtmatig handelen. Gedaagden hebben, als door hun aangevoerd, wel degelijk een belang bij het beslag: het vliegtuig is voor gedaagden (als een voor [eiseres] buitenlandse rechtspersoon) de enige mogelijkheid tot verhaal en [eiseres] laat, met het oog op de afwikkeling van het geschil, na te reageren op brieven van gedaagden.

[eiseres] stelt daar weliswaar tegenover dat zij een nationale overheid is die beschikt over (ruim) voldoende eigendommen en activa, maar zij weerspreekt niet dat gedaagden zich niet op die activa kunnen verhalen. Ook laat zij na aan te geven welke activa tot verhaal kunnen strekken. In het licht van het belang van gedaagden afgezet tegen de door [eiseres] gestelde belangen – als opgenomen onder randnummer 3.2 van de dagvaarding – komt de voorzieningenrechter ook niet tot het oordeel dat gedaagden geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van hun bevoegdheid tot tenuitvoerlegging.

4.11.

Het hiervoor onder rov. 4.1. tot en met 4.10.2. leidt tot het oordeel dat er geen grond is om tot opheffing van het beslag te komen. Het onder i. en ii. gevorderde dient dan ook te worden afgewezen. De voorzieningenrechter legt het onder iii. gevorderde zo uit dat alleen bij opheffing gedaagden moet worden verboden opnieuw beslag te leggen. Nu het beslag niet wordt opgeheven komt de voorzieningenrechter niet toe aan het onder iii gevorderde en ook deze vordering dient te worden afgewezen.

Moet gedaagden worden verboden verdere executiemaatregelen te treffen of moet de executie worden geschorst?

4.12.

Gedaagden hebben (onder meer) onweersproken aangevoerd dat zij hun reeds genomen executiemaatregelen niet zullen voortzetten – zij gaan dan ook niet over tot verkoop van het vliegtuig –, dat zij geen andere of verdere executiemaatregelen zullen treffen, dat zij de gerechtsdeurwaarder en de rechtbank hebben geïnformeerd over de lopende vernietigingsprocedure en de schorsing van de executie en dat zij ook aan [eiseres] expliciet hebben bevestigd hun verdere executiemaatregelen op te schorten.

4.13.

De ad hoc beslissing brengt met zich dat de executie is geschorst totdat is beslist op het verzoek van [eiseres] tot vernietiging van het arbitrale vonnis, en dat die schorsing ook door gedaagden wordt gerespecteerd. In het licht daarvan en hetgeen onweersproken door gedaagden is gesteld (rov. 4.12.) valt zonder nadere toelichting – die door [eiseres] verder ook niet is gegeven – niet in te zien welk belang [eiseres] heeft bij hetgeen zij onder iv. en v. vordert. Beide vorderingen liggen dan ook voor afwijzing gereed.

4.14.

[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagden worden tot op heden begroot op:

- griffierecht € 676,00

- salaris advocaat € 1.016,00

Totaal € 1.692,00

4.15.

De wettelijke rente en de nakosten worden toegewezen als in het dictum bepaald.

5. De beslissing

De voorzieningenrechter:

5.1.

wijst af het gevorderde,

5.2.

veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op € 1.692,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,

5.3.

veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,

5.4.

verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. K.J.H. Hoofs en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2022.8

1 C.H. Schreuer e.a., Schreuer’s Commentary on the ICSID Convention, Cambridge University Press, 2022. (verder: Schreuer’s Commentary)

2 Schreuer’s Commentary, p. 1406: “A party submitting an application for annulment may request in that application a stay of the award’s enforcement. If so, the stay takes effect from the date of the application, as opposed to its registration”.

3 CMS Gas Transmission Company v. Argentine Republic (ICSID Case No. ARB/0l/8).

4 Ioannis Kardassopoulos en Ron Fuchs v. Georgia (ICSID Case No’s. ARB/05/18 en ARB/07/15).

5 In rechtsoverweging 4.1. van dit vonnis (ECLI:NL:RBAMS:2018:2548) staat, geciteerd voor zover hier van belang: “ (…) De (tijdelijke) schorsing leidt er niet toe dat de op 5 en 8 december 2017 gelegde derdenbeslagen onder BNYM worden opgeheven. De (tijdelijke) schorsing leidt er in beginsel enkel toe dat de beslagen objecten niet (verder) worden uitgewonnen. (…)”

6 Randnummer 105 van de ad hoc beslissing, waarin staat: “The decision as to whether a provisional stay of enforcement should be continued (…)”.

7 Randnummer 110 van de ad hoc beslissing.

8 type: JPW

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.