MGR heeft (in de dagvaarding en ter zitting) gesteld in rechte op te treden voor zichzelf en niet namens één of meer gemeenten. Deze stelling is in het licht van de inhoud van de Bevoegdhedenregeling niet goed te plaatsen. Deze vermeldt immers onder de aanduiding ALG 2 en ALG 3 dat MGR bevoegd is namens de gemeente rechtsgedingen te voeren met betrekking tot onder andere de hier aan de orde zijnde bevoegdheden uit de Regeling Jeugdwet (bedoeld onder CTM 20) en bevoegd tot het vertegenwoordigen van de gemeente in rechtsgedingen daarover. De voorzieningenrechter interpreteert de Bevoegdhedenregeling voorshands zo dat MGR in voorkomende gevallen in rechte dient op te treden namens de gemeente(n): immers, onder ALG 2 staat met zoveel woorden: “Het besluiten om namens de gemeente rechtsgedingen te voeren” (onderstreping voorzieningenrechter) en onder ALG 3 is voorzien in de vertegenwoordiging van de gemeente in rechtsgedingen, wat overbodig zou zijn als MGR voor zichzelf zou kunnen optreden.
De Bevoegdhedenregeling benoemt een en ander als optreden krachtens volmacht, althans, zo dient de regeling in het licht van de begripsbepalingen van artikel 1 te worden gelezen nu optreden in rechte een privaatrechtelijke aangelegenheid betreft, zodat mandaat als publiekrechtelijke rechtsfiguur niet in aanmerking komt. Redengevend voor het aannemen van optreden krachtens volmacht is ook dat is gesteld noch gebleken dat een lastgevingsovereenkomst bestaat, waardoor dit privaatrechtelijk alternatief afvalt als te hanteren rechtsfiguur.
Derhalve moet worden aangenomen dat MGR hier in rechte krachtens volmacht optreedt voor één of meer gemeenten. Daarbij doen zich dan twee problemen voor. In de eerste plaats vermeldt de dagvaarding dit niet, wat in strijd is met de vaste jurisprudentie daarover (zie hieronder in 4.6). In de tweede plaats wordt nergens melding gemaakt namens welke gemeente of gemeenten wordt opgetreden.
Beide problemen heeft MSS aangevoerd ter onderbouwing van haar verweer. Daarnaast en in het verlengde daarvan heeft MSS gesteld zich af te vragen welke betekenis of strekking een eventueel veroordelend vonnis zou kunnen hebben in de verhouding tussen MSS en de betrokken gemeenten (wie kan met een toewijzend vonnis ons dwingen tot medewerking?).
De voorzieningenrechter ziet deze problemen ook. Gelet op de aard van de rechtsfiguur mandaat – de betrokken bevoegdheid wordt uitgeoefend in naam van het bevoegde orgaan maar dat bevoegde orgaan blijft zelf ook bevoegd – moet worden aangenomen dat de betrokken bevoegdheid tot uitvoering van een detailcontrole nog steeds ook berust bij de betrokken colleges van burgemeester en wethouders. Gesteld noch gebleken is wat de positie van die bestuursorganen in deze is. Denkbaar is dat er een verschil van inzicht bestaat of kan ontstaan over de wijze van benadering van MSS in het kader van de detailcontrole en/of de wijze van omgaan met een eventueel veroordelend vonnis. Complicaties zijn met name denkbaar bij een veroordeling onder dwangsom (de voorzieningenrechter noemt één voorbeeld: wat is rechtens als MGR na weigering medewerking door MSS dwangsommen zou willen incasseren waarop één of meer colleges van burgemeesters en wethouders besluiten af te zien van detailcontrole?). Van belang is dat de gemandateerde zich bij de uitoefening van de bevoegdheid dient te richten naar de mandaatgever en dat deze het mandaat te allen tijde kan intrekken (zie de artikelen 10:6 tot en met 10:8 Awb). Anders gezegd: de zeggenschap over de uitoefening van de betrokken bevoegdheid rust uiteindelijk bij de mandaatgever en niet bij de gemandateerde, wat hier leidt tot voornoemde onduidelijkheden en/of potentiële problemen nu in rechte wordt opgetreden door de gemandateerde (althans: het openbaar lichaam waartoe dit behoort).