Overwegingen
1. De in geding zijnde evenementenvergunning en ontheffing geluidshinder zijn verleend ten behoeve van het evenement ‘Borrel Noten Open Air Concerts 2023’ dat plaatsvindt in de periode vanaf 26 juli 2023 tot en met 20 augustus 2023 op de locatie ter hoogte van Sint Bemardusatraet 24a (Café Den Hiemel, op het grasveld ter hoogte van de Helpoort) in Maastricht. Verzoekster behartigt de belangen van omwonenden van het Stadspark te Maastricht, waaronder begrepen de evenementenlocatie voor ‘Borrel Noten Open Air Concerts 2023’.
2. Op 23 mei 2023 heeft vergunninghouder bij de burgemeester een aanvraag voor het verlenen van een evenementenvergunning ingediend. De burgemeester heeft bij het bestreden besluit de aangevraagde evenementenvergunning verleend en het college heeft daarbij tevens aan vergunninghouder een ontheffing verleend van de verboden op grond van de Geluidhinderverordening Maastricht 2016 (hierna: de verordening). Deze ontheffing geluidshinder is verleend ten behoeve van het ten gehore brengen van muziek in de open lucht tijdens het evenement in de periode vanaf 26 juli 2023 tot en met 20 augustus 2023. Daarbij heeft het college ontheffing verleend van het in artikel 2, eerste lid, van de verordening opgenomen verbod om in de openlucht een geluidsapparaat of een recreatietoestel in werking te hebben op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving, geluidhinder wordt veroorzaakt.
3. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de bestreden besluiten en de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter gevraagd om bij wijze van voorlopige voorziening de bestreden besluiten te schorsen om te bewerkstelligen dat de activiteiten waarop de ontheffing geluidshinder en evenementenvergunning zien worden gestaakt. Verzoekster heeft tevens verzocht om, bij doorgang van het evenement, te bepalen dat het evenement binnen moet plaatsvinden en onder strengere voorschriften ter voorkoming van geluidshinder.
4. De voorzieningenrechter ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of verzoekster belanghebbende is bij de bestreden besluiten. Op grond van artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
4.1.
Op grond van de statuten richt verzoekster zich onder meer op het bevorderen van veiligheid en leefbaarheid in het Stadspark in Maastricht voor omwonenden, bezoekers en dieren en het terugdringen van overlast in en om het Stadspark heen, veroorzaakt door geluid en verontreiniging in het algemeen en in het bijzonder door het aanhoudende gebruik van (de randen van) het Stadspark als parkeerterrein en als terrein voor (illegale) evenementen en feesten. Ook is in de statuten opgenomen dat de stichting tot doel heeft alle verdere handelingen te verrichten, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.
4.2.
Deze doelstelling omschrijft naar het oordeel van de voorzieningenrechter in voldoende mate de algemene belangen die door verzoekster in het bijzonder worden behartigd. In het kader van het verzoek om voorlopige voorziening is niet aannemelijk gemaakt dat deze belangen niet rechtstreeks door de bestreden besluiten worden geraakt, zodat verzoekster als belanghebbende bij de bestreden besluiten wordt beschouwd.
5. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Spoedeisend belang
6. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voordat aan de inhoudelijke beoordeling wordt toegekomen, dient de voorzieningenrechter daarom te beoordelen of verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de verzochte voorziening. Nu de activiteiten waarop de bestreden besluiten zien zullen aanvangen op 26 juli 2023, heeft verzoekster naar het oordeel van de voorzieningenrechter een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening.
6.1.
In deze procedure gaat het om de vraag of de ontheffing geluidshinder en de evenementenvergunning geschorst moeten worden. De voorzieningenrechter moet beoordelen of het bezwaar tegen de bestreden besluiten een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om de bestreden besluiten te schorsen. Die beoordeling is een voorlopig oordeel dat de rechtbank in een eventuele beroepszaak niet bindt. Voor het antwoord op de vraag of er een voorlopige voorziening moet worden getroffen is verder van belang of de bestreden besluiten naar verwachting bij de beslissing op bezwaar in stand kunnen blijven. Eventuele gebreken aan de bestreden besluit leiden niet automatisch tot het treffen van een voorlopige voorziening, wanneer deze gebreken in de beslissing op bezwaar kunnen worden hersteld.
6.2.
De beslissing om al dan niet een evenementenvergunning en een ontheffing geluidshinder te verlenen is een bevoegdheid van verweerders, waarbij verweerders beleidsruimte en beoordelingsruimte hebben. De in de betreffende verordeningen neergelegde vergunningenstelsels strekken enkel ter bescherming van de daarin specifiek genoemde belangen. Bij hun besluitvorming om wel of geen evenementenvergunning en ontheffing geluidshinder te verlenen, dienen verweerders rekening te houden met de betrokken algemene belangen, de belangen van de aanvrager en van de omwonenden, mede in het licht van de in de vergunningsstelsels opgenomen weigeringsgronden. De rechter dient zich bij de beoordeling van de belangenafweging terughoudend op te stellen en dient te toetsen of de bestreden besluiten strijdig zijn met wettelijke voorschriften, dan wel dat sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat verweerders niet in redelijkheid tot die besluiten hebben kunnen komen.
7. Verzoekster is het niet eens met de verleende evenementenvergunning en ontheffing geluidshinder en voert - kort gezegd - aan dat sprake zal zijn van geluidsoverlast als gevolg van het evenement en de verleende ontheffing. Ook voert verzoekster aan dat sprake is van een bovenmatig aantal evenementen op de betreffende locatie, waardoor het woon- en leefklimaat ter plaatse wordt aangetast. Verzoekster wijst verder op de bescherming van het milieu en vindt dat door het evenement onder meer het grasveld en de gezondheid van omwonenden en dieren wordt aangetast. Verzoekster stelt dat verweerder daarnaar ten onrechte geen onderzoek heeft laten uitvoeren.
8. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat verweerder de geluidsontheffing en evenementenvergunning ten onrechte heeft verleend, omdat sprake zal zijn van geluidsoverlast. Verzoekster heeft in dit verband kort gezegd aangevoerd dat de omwonenden geen geluidsoverlast wensen te dulden in de woning en tuinen van het betreffende evenement. Verzoekster is van mening dat de in de vergunning opgenomen maximale geluidsnormen niet toereikend zijn om geluidsoverlast te voorkomen. Verzoekster verzoekt daarom (primair) om de vergunning in te trekken en, bij doorgang van het evenement, het evenement binnen te laten plaatsvinden en onder strengere voorwaarden. Verzoekster verzoekt de voorzieningenrechter in dit kader om het aantal dB(A) te verlagen met 5 dB(A) (van 85 dB(A) naar 80 dB(A)), het aantal dB(C) op 87 dB(C) te bepalen en te bepalen dat het ten gehore brengen van muziek niet langer mag duren dan 22:00 uur (in plaats van 23:00 uur).
8.1.
De voorzieningenrechter vat dit standpunt van verzoekster op als een beroep op de weigeringsgronden die gelden voor de evenementenvergunning op grond van (artikel 9, tweede lid van) de Evenementenverordening en voor de geluidsontheffing op grond van (artikel 6 van) de verordening, in die zin dat de vergunning en ontheffing door verweerders hadden moeten worden geweigerd vanwege geluidshinder en in het belang van het beperken en voorkomen van (geluids)overlast. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester terecht geen aanleiding heeft gezien om de evenementenvergunning te weigeren op deze grond en dat het college, in het verlengde daarvan, ook de ontheffing in redelijkheid heeft kunnen verlenen. De voorzieningenrechter motiveert dit oordeel als volgt.
8.2.
De voorzieningenrechter dient, kort gezegd, te beoordelen of sprake is van voor omwonenden duldbare geluidshinder. De voorzieningenrechter stelt daarbij voorop dat in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening niet de in de ontheffing neergelegde geluidsnorm van 85 dB(A) en 7 dB(C) inhoudelijk zal worden beoordeeld, maar dat die geluidsnorm wel zal worden betrokken in het kader van de belangenafweging en bij de beantwoording van de vraag of de eventueel te verwachten (onduldbare) geluidshinder noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening.
8.3.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in eerdere uitspraken heeft overwogen1, valt op objectieve gronden niet vast te stellen wanneer een omwonende door een evenement onduldbare geluidhinder ondervindt. Het oordeel of geluidhinder onaanvaardbaar is, is afhankelijk van het antwoord op de vraag of verweerder aan de belangen die zijn gediend met de activiteit die dat geluid veroorzaakt redelijkerwijs doorslaggevend gewicht heeft kunnen toekennen. Verder heeft de Afdeling overwogen2 dat ook wanneer moet worden geoordeeld dat een omwonende aanzienlijke geluidshinder zal ondervinden indien de maximaal vergunde grenswaarde van (in dat geval 85 dB(A) van 12.00 uur tot 24.00 uur) volledig zou worden benut, dat niet noodzakelijkerwijs hoeft te leiden tot het oordeel dat deze hinder onaanvaardbaar is. Dat oordeel is afhankelijk van het antwoord op de vraag of verweerders aan de belangen die zijn gediend met de activiteit die dit geluid veroorzaakt redelijkerwijs doorslaggevend gewicht hebben kunnen toekennen.
8.4.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de ontheffing geluidshinder voorwaarden en beperkingen zijn gesteld aan het geluid om geluidsoverlast voor de omgeving te voorkomen. In de onheffing is onder meer opgenomen dat voor het ten gehore brengen van mechanische- en versterkte levende muziek een geluidsniveau is toegestaan van maximaal 85 dB(A), gemeten als LAmax in de meterstand ‘fast’ op 3 meter afstand van de geluidsboxen en dat, gezien vanuit de richting van het muziekpodium, muziekgeluid uitsluitend in oostelijke richting (richting rivier de Maas) mag worden afgestraald en dat het verschil tussen het LCq - LAeq ter plaatse van de gevel van het meest nabijgelegen geluidgevoelig gebouw (woninggevel Helpoort 1) niet meer dan 7 dB mag bedragen.
8.5.
De voorzieningenrechter is verder gebleken dat verweerders de nota ‘Evenementen met een luidruchtig karakter’ van de Inspectie Milieuhygiëne Limburg uit 1996 (hierna: de nota Limburg) bij de beoordeling hebben betrokken en dat de burgemeester de aanvraag tevens aan het ‘Evenementenbeleid Maastricht 2016-2020’ (hierna: het evenementenbeleid) heeft getoetst. Verweerders hebben ter zitting toegelicht dat de in de aanvraag opgenomen maximale geluidsbelasting van 85dB(A) is beoordeeld en getoetst voor beide bestreden besluiten. Het college geeft aan op basis van het uitgevoerde onderzoek geen aanleiding te hebben gezien om de ontheffing onder een lagere geluidsnorm te verlenen. Het college heeft daarvoor onder meer verwezen naar een uitgebracht advies van de Regionale Uitvoeringsdienst Zuid-Limburg (RUD) en naar de geluidsnormen zoals opgenomen in de nota Limburg. Verweerders hebben er ter zitting op gewezen dat op grond van deze nota onduldbare geluidshinder wordt aangenomen bij een geluidsbelasting tussen 70 dB(A) en 75 dB(A) of hoger en dat de geluidsproductie van het betreffende evenement onder deze norm blijft, omdat uit eerdere metingen is gebleken dat bij de dichtstbijzijnde woning van een omwonende van het Stadspark een geluidsbelasting van 60 dB(A) aan de gevel is vastgesteld.
8.6.
In hetgeen verzoekster heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om te concluderen dat de te verwachten geluidshinder van het evenement onduldbaar zou zijn, waardoor sprake zou zijn van een onevenredige belangenafweging bij het verlenen van de bestreden besluiten. De voorzieningenrechter betrekt hierbij dat verweerder de bevindingen heeft gebaseerd op een uitgebracht advies van de RUD en op de normen uit de nota Limburg en dat verzoekster onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat die bevindingen feitelijk niet juist zouden zijn. Verzoekster heeft immers enkel in zijn algemeenheid gesteld dat het advies van de RUD en de nota Limburg volgens haar weliswaar inhoudelijk juist maar achterhaald zijn omdat er inmiddels van strengere normen moet worden uitgegaan. Verzoekster heeft, na hierover te zijn bevraagd op zitting, niet nader geconcretiseerd van welke normen verweerders hadden moeten uitgaan en waarom de belangenafweging op het vlak van geluid door verweerders onvolledig of onevenredig zou zijn geweest door aan te haken bij de nota Limburg en het advies van de RUD.
8.7.
Verder heeft verzoekster aangevoerd dat zij het niets eens is met de wijze van meten van geluidhinder vanwege het feit dat verweerder de c-norm niet kan meten en om die reden ook niet heeft meegenomen in de beoordeling. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt. Verweerders hebben, bij monde van de RUD, toegelicht dat de c-norm wel kan worden gemeten en ook gemeten wordt. Bovendien overweegt de voorzieningenrechter dat verweerders terecht hebben aangedragen dat ook als verzoekster wordt gevolgd in haar standpunt dat het aantal dB(A) en dB(C) bij elkaar moeten worden opgeteld om de werkelijke hinder te kennen, in de onderhavige situatie de geluidsproductie voor omwonenden onder de norm van 70 dB uit de nota Limburg blijft (60 dB(A) + 7 dB(C)), zelfs bij maximale geluidsproductie door het evenement. Verzoekster heeft dat standpunt van verweerders naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende gemotiveerd weersproken. Dat omwonenden geluidsoverlast ondervinden door het evenement, maakt daarom niet dat deze geluidsoverlast onduldbaar of onaanvaardbaar zou zijn. De voorzieningenrechter ziet hierin dan ook geen grond voor schorsing van de bestreden besluiten.
De bescherming van het milieu
9. Verzoekster voert voorts aan dat door het evenement het grasveld wordt aangetast en dat de gezondheid van dieren wordt aangetast door de (geluids)hinder als gevolg van het evenement. Verder stelt verzoekster dat verweerder daarnaar geen onderzoek heeft laten uitvoeren. De burgemeester was volgens verzoekster, in het kader van de afwijzingsgrond ‘bescherming van het milieu’, wel gehouden om die natuurbelangen te onderzoeken en mee te nemen in de beoordeling van de aanvraag voor een evenementenvergunning.
9.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat het belang van de bescherming van de natuur niet is opgenomen als toetsingsgrond in het kader van de verleende evenementenvergunning en de ontheffing geluidshinder. In het toetsingskader ten aanzien van de evenementenvergunning wordt wel het belang van de bescherming van het milieu als weigeringsgrond vermeld. Daaronder wordt naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet de bescherming van het natuurbelang gerekend. Met de bescherming van het milieu als toetsingsgrond voor een evenementenvergunning wordt gedoeld op de bescherming van het woon- en leefklimaat van mensen als onderdeel van de openbare orde. Met het begrip ‘openbare orde’ wordt in het kader van de bevoegdheden van verweerder immers gedoeld op het ordelijk verloop van het gemeenschapsleven ter plaatse3 en daaronder valt niet de bescherming van de natuur en dieren. De burgemeester had die belangen dus niet hoeven te betrekken bij de beoordeling van de aanvraag voor een evenementenvergunning.
9.2.
Zelfs al zou de burgemeester, in weerwil van het voorgaande, in het kader van de evenementenvergunning gehouden zijn om de belangen van natuur en dieren bij de beoordeling te betrekken, dan overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken dat de burgemeester dat niet zou hebben gedaan. De voorzieningenrechter is immers uit de gedingstukken gebleken dat verweerder op 23 april 2023 onderzoek heeft laten uitvoeren naar de effecten van de evenementen op de betreffende locatie voor de natuur en het betreffende terrein. Daaruit blijkt dat verweerder onder meer heeft onderzocht wat de effecten van de evenementen op deze locatie zijn voor aanwezige beschermde planten en dieren. De stelling van verzoekster dat verweerder geen onderzoek heeft laten uitvoeren naar de aanwezigheid van de natuur en dieren, volgt de voorzieningenrechter dan ook niet. Voorts heeft verweerder ter zitting toegelicht dat verweerder tevens navraag heeft gedaan naar de staat van het grasveld en de voedingsbodem ter plaatse en dat niet is gebleken dat die belangen zich tegen vergunningverlening zouden verzetten. De voorzieningenrechter ziet hierin dan ook geen grond voor het oordeel dat de bestreden besluiten niet in stand zouden kunnen blijven.
10. Verzoekster voert voorts aan dat de gezondheid van omwonenden wordt aangetast door de geluidshinder als gevolg van het evenement en dat de burgmeester dit onvoldoende heeft betrokken in zijn beoordeling.
10.1.
Voor zover verzoekster ook hier een afwijzingsgrond voor de evenementenvergunning in ziet, overweegt de voorzieningenrechter dat uit de besluitvorming van de burgemeester afdoende blijkt dat hij eventuele gezondheidsgevaren in het kader geluidsoverlast heeft betrokken bij de beoordeling van de aanvraag, nu verweerder de aanvraag onder meer aan de verordening, de nota Limburg en het evenementenbeleid heeft getoetst en tevens advies van de RUD heeft ingewonnen in het kader van de te hanteren geluidsnormen. Verzoekster heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorts onvoldoende geconcretiseerd om welke gezondheidsgevaren het gaat en waarom verweerder dat volgens verzoekster onvoldoende in de beoordeling zou hebben betrokken. De enkele stelling van verzoekster dat de gezondheid van omwonenden in het kader van geluid onvoldoende in de beoordeling zou zijn betrokken, volgt de voorzieningenrechter dan ook niet en acht de voorzieningenrechter onvoldoende om te concluderen dat de bestreden besluiten niet in stand zouden kunnen blijven.
Aantal evenementen in het Stadspark
11. Verzoekster stelt zich verder op het standpunt dat het aantal verstrekte vergunningen in dagen gemeten voor het Stadspark (te weten het Pierre Kemppark, het Faliezusterspark en de O.L. Vrouwewal) alle proporties overtreft en dat hierdoor de gezondheid van omwonenden en van de dieren wordt aangetast. Ook wijst verzoekster op diverse andere problemen in het stadspark als gevolg van de hoeveelheid evenementen.
11.1.
Verzoekster stelt dat omwonenden, los van het onderhavige evenement, onevenredige overlast ervaren als gevolg van het grote, volgens verzoekster, té grote, aantal verstrekte evenementenvergunningen voor het Stadspark in het bijzonder en de stad Maastricht in het algemeen. Verzoekster valt daarbij vooral over de in haar ogen veel te ruime dagennorm uit de Evenementenverordening. Wat daar ook van zij, de voorzieningenrechter kan dit niet betrekken bij zijn voorlopig oordeel over de bestreden besluiten. De voorzieningenrechter benadrukt dat in deze procedure enkel de bestreden besluiten ter beoordeling voorliggen, zoals die zijn verleend aan vergunninghouder voor het betreffende evenement. Een voorlopige voorzieningsprocedure als de onderhavige is niet de plaats om principiële bezwaren van verzoekster, die in essentie gericht zijn tegen de Evenementenverordening zelf, te beoordelen. Ter zitting is overigens wel gebleken – en door verzoekster is dit ook niet gemotiveerd bestreden - dat het maximum van 50 evenementendagen voor de onderhavige locatie nog niet is overschreden, zodat hierin geen reden ligt om de bestreden besluiten te schorsen. De enkele en niet onderbouwde stelling van verzoekster dat het maximum van 50 evenementendagen volgens de Evenementenverordening moet gelden voor alle locaties binnen het Stadspark gezamenlijk en niet enkel voor de onderhavige locatie, leidt niet tot een ander oordeel.
11.2.
Voor zover verzoekster stelt dat vergunninghouder zich mogelijk niet zal houden aan de voorschriften uit de bestreden besluiten overweegt de voorzieningenrechter dat dit niet doorslaggevend is voor het toestaan van dit evenement. De voorschriften staan in de bestreden besluiten opgenomen en vergunninghouder zal zich daaraan moeten houden. Vergunninghouder heeft ter zitting ook aangegeven dit te zullen doen. Als vergunninghouder zich niet aan de voorschriften houdt, dan kan worden gehandhaafd. De voorzieningenrechter gaat er van uit dat tijdens het evenement zal worden gecontroleerd of de (geluids)voorschriften worden nageleefd. In ieder geval kan niet om deze reden al bij voorbaat worden gezegd dat de bestreden besluiten niet konden worden genomen of dat het evenement niet kan doorgaan.
11.3.
Het voorgaande geldt eveneens voor de stelling van verzoekster dat het evenement moet worden aangemerkt als een inrichting in het kader van de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit milieubeheer. Ook dit is een aspect dat geen directe relatie heeft met de bestreden besluiten en naar het oordeel van de voorzieningenrechter een handhavingsvraagstuk is. Immers, indien het evenement zou kwalificeren als een inrichting zoals verzoekster zegt, dan levert dit geen grond op voor schorsing van de bestreden besluiten, maar dan dient vergunninghouder zich mogelijk wel aan aanvullende voorschriften op het gebied van milieu te houden.
12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
12.1.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Artikel 3 Algemeen
-
Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.
-
Het verbod als bedoeld in lid 1 ziet op alle evenementen (ongeacht aard en omvang) binnen de gemeente Maastricht.
-
De burgemeester kan categorieën van evenementen aanwijzen waarvoor het verbod als bedoeld in lid 1 niet geldt.
Als hier bedoelde categorieën worden aangemerkt:
a. een bepaald soort/bepaald type evenement, ongeacht de locatie waar de evenementen
van die soort/dat type worden gehouden
alle evenementen die op een bepaalde locatie worden gehouden, ongeacht de soort/het
type van die evenementen, en
een bepaald soort/bepaald type evenement in combinatie met een bepaalde locatie waar de evenementen van die soort/dat type worden gehouden
4. Het is verboden bij of tijdens een evenement de openbare orde te verstoren.
Artikel 9 Weigeringsgronden evenementenvergunning
1. Een vergunning voor het organiseren van een evenement kan door de Burgemeester worden geweigerd indien een of meerdere weigeringsgronden zich voordoen:
-
de vergunningaanvraag voor het organiseren van een evenement niet tijdig is gedaan;
-
in de door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde jaarprogramma evenementen reeds een plaatsing is opgenomen voor een ander evenement op de gevraagde locatie en datum;
-
gelet op de aard van het evenement en/of het aantal bezoekers onevenredig veel beslag wordt gelegd op de gemeentelijke en overige (hulp)diensten;
-
er gevaar bestaat voor ernstige verkeersbelemmeringen;
-
door het bevoegd gezag is geconstateerd dat de organisator van het evenement de in artikel 9 lid 7 opgenomen voorschriften en/of de eventueel aan de vergunning te verbinden nadere voorschriften één of meerdere keren heeft overtreden.
2. Een vergunning kan voorts worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de openbare veiligheid;
c. de volksgezondheid;
d. het beperken en voorkomen van overlast;
e. de bescherming van het milieu;
f. de verkeersveiligheid;
g. de veiligheid van personen of zaken.
3. Een evenementenvergunning kan voorts worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
4. Een aanvraag voor een evenementenvergunning wordt in ieder geval door de burgemeester geweigerd indien:
a. voor dezelfde locatie, datum en tijdstip al een vergunning is verleend;
b. de locatie is gelegen binnen deellocatie A en het evenement niet is geplaatst op het jaarprogramma evenementen;
c. de locatie is gelegen binnen deellocatie A en de dagenorm (zoals vermeld in artikel 7 lid 4) op deze locatie wordt overschreden. De burgemeester is in uitzonderlijke gevallen bevoegd om vergunning te verlenen ondanks dat daarmee de dagennorm wordt overschreden. De burgemeester is daartoe bevoegd indien sprake is van een voor de gemeente Maastricht en/of de regio uniek, eenmalig en beleids- en imagoversterkend evenement.
5. Een evenementenvergunning wordt verleend aan een organisator en bevat ten minste een beschrijving van het gebied waarbinnen het evenement plaatsvindt, het tijdstip en de duur van het evenement, alsmede een beschrijving van de activiteiten en handelingen die in het kader van het evenement mogen plaatsvinden.
6. Een evenementenvergunning kan alleen worden verleend aan de organisator op wiens verzoek het evenement op het jaarprogramma is geplaatst, dan wel een door die organisator aan te wijzen andere partij (lees: organisator).
7. Om de door evenementen veroorzaakte hinder/overlast voor de omgeving zoveel mogelijk te beperken en de openbare orde en veiligheid te waarborgen, kan de burgemeester aan een vergunning voorschriften verbinden, met betrekking tot -onder meer- de volgende onderdelen: begin- en eindtijden, openbare orde en veiligheid, geluid, parkeervoorzieningen, sanitaire voorzieningen, afval en afvalwater.
Geluidhinderverordening Maastricht 2016
Artikel 2 Regels omtrent geluidhinder in de openlucht, in feesttenten of panden waarop het Activiteitenbesluit milieubeheer van de Wet milieubeheer niet van toepassing is.
-
Het is verboden in de openlucht danwel in een feesttent of panden waarop het Activiteitenbesluit milieubeheer van de Wet milieubeheer niet van toepassing is een geluidsapparaat of een recreatietoestel in werking te hebben op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving, geluidhinder wordt veroorzaakt.
-
Het bevoegd gezag kan van het bepaalde in het vorige lid ontheffing verlenen.
3a. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor activiteiten die behoren tot een door het bevoegd gezag aangewezen categorie, waarvoor regels zijn vastgesteld.
3b. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor terreinen, pleinen, straten en wateren die door het bevoegd gezag zijn aangewezen en waarvoor algemene regels zijn vastgesteld.
4. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van activiteiten als bedoeld in artikel 2, lid 3, sub a en ten aanzien van de terreinen, pleinen, straten en wateren als bedoeld in artikel 2, lid 3, sub b.