[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. A.J.T.J. Meuwissen),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: [naam gemachtigde] .
Inleiding
Het UWV heeft met de beslissing van 22 juli 2022 de toegekende vergoeding van proceskosten van € 1.082,- verrekend met de openstaande vordering van € 9.748,81. Na verrekening resteert een vordering van € 8.666,81.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen deze beslissing op bezwaar van 18 augustus 2022 (het bestreden besluit).
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van eiseres. Het UWV was, met kennisgeving vooraf, afwezig.
Wat vindt de rechtbank
4. De vraag is of het UWV terecht de toegekende vergoeding van de kosten in bezwaar heeft verrekend met de openstaande vordering op eiseres. De rechtbank moet dit beoordelen aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht.
5. Het UWV heeft op grond van artikel 4:93 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikelen 14g en 20a van de Toeslagenwet de bevoegdheid om een aan eiseres toekomende vergoeding te verrekenen met een terugvordering van een onverschuldigde betaling.1
6. In de beslissing op bezwaar van 1 september 2022 (bestreden besluit in zaak ROE 22/2143) heeft het UWV bepaald dat eiseres geen aflossingscapaciteit heeft, waardoor zij momenteel niet hoeft te betalen. De rechtbank is, anders dan eiseres, van oordeel dat toepassing van de beslagvrije voet niet inhoudt dat de vergoeding voor de kosten in bezwaar niet verrekend had mogen worden. Uit artikel 475b, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt dat beslag op een periodieke betaling waaraan een beslagvrije voet is verbonden slechts geldig is voor zover een periodieke betaling de beslagvrije voet overtreft. De terugbetalingsverplichting is alleen geldig voor zover de periodieke betaling de beslagvrije voet overtreft. De vergoeding van kosten in bezwaar is geen periodieke betaling waar een beslagvrije voet aan is verbonden. De rechtbank vindt dan ook, anders dan eiseres, dat het UWV gebruik mocht maken van haar bevoegdheid om te verrekenen.
7. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel2 is ten eerste vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Eiseres heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Het enkele gegeven dat het UWV de toegekende toeslag met terugwerkende kracht heeft uitbetaald is geen gedraging waaruit eiseres kon en mocht afleiden dat het UWV voor wat betreft de vergoeding voor de kosten in bezwaar niet tot verrekening over zou gaan. De rechtbank acht daarbij van belang dat op grond van artikel 475c Rv een beslagvrije voet is verbonden aan de betaling van de toeslag. Dit geldt niet voor de vergoeding van kosten in bezwaar. Dat eiseres schade lijdt in verband met het betalen van de eigen bijdrage – wat daar ook van zij – maakt dit niet anders.
8. Uit rechtspraak3 van de CRvB volgt dat de verrekening tussen het bestuursorgaan en de betrokkene feitelijk voorgaat op de betaling aan een derde, te weten de rechtshulpverlener. Dat de gemachtigde van eiseres als gevolg van het verrekeningsbesluit toegekende vergoeding van de kosten in bezwaar misloopt, moet worden geacht te behoren tot zijn bedrijfsrisico. Dit doet er niet aan af dat de rechtsbijstand gesubsidieerd is via de Raad voor Rechtsbijstand. Gelet hierop acht de rechtbank verrekening van de vergoeding van de kosten in bezwaar met een openstaande vordering niet in strijd met artikel 6, derde lid, onder c, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
9. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er in haar geval bijzondere omstandigheden voordoen. De rechtbank acht het UWV dan ook niet gehouden om te motiveren waarom geen sprake is van bijzondere omstandigheden.
Conclusie en gevolgen
10. Het UWV heeft terecht de toegekende vergoeding van de kosten in bezwaar verrekend met de openstaande vordering.
11. Het beroep van eiseres is ongegrond. Dit betekent dat zij geen gelijk krijgt. Omdat eiseres in beroep geen gelijk krijgt, worden de door haar gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht niet vergoed.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 3 oktober 2023 door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier.
De uitspraak is verzonden op 3 oktober 2023.
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.