Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBLIM:2024:2002

Rechtbank Limburg
23-04-2024
24-04-2024
ROE 24/1804
Bestuursrecht
Voorlopige voorziening

Voorlopige voorziening; geen spoed. Pgb in het kader van de Wlz. Verzoekster mag de zorg niet meer inkopen bij haar dochter omdat deze gefraudeerd zou hebben. Geen spoed omdat de dochter toch de zorg blijft leveren, ook al ontvangt zij hiervoor geen vergoeding uit het pgb.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

zaaknummer: ROE 24/1804


uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 april 2024 in de zaak tussen


[naam] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M.H.J.M. Stassen),

en

CZ Zorgkantoor B.V., verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Hassel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen een besluit van 26 februari 2024 over de besteding van haar persoonsgebonden budget (pgb).

1.1.

Met het bestreden besluit van 26 februari 2024 heeft verweerder aan verzoekster meegedeeld dat zij vanaf 1 januari 2024 geen zorg meer mag inkopen bij haar dochter, [naam] . Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

1.2.

Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.

1.3.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster, mevrouw [naam] , de gemachtigde van verweerder en mevrouw [naam] van Bureau Bijzonder Onderzoek.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

3. Verzoekster ontvangt een pgb voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Haar dochter is zorgverlener en gewaarborgde hulp van verzoekster.

4. Verweerder is een fraudeonderzoek gestart naar de besteding van het pgb bij budgethouders waar de dochter gewaarborgde hulp of zorgverlener is (geweest).

Bij brief van 8 november 2023 is aan de dochter medegedeeld dat uit onderzoek is gebleken dat de twijfels over de geleverde zorg aan verzoekster zijn weggenomen. Over de zorg die in het verleden geleverd is aan mevrouw [naam] (derde) is geconcludeerd dat de dochter heeft gefraudeerd met de pgb-gelden. De ingediende declaraties komen niet overeen met haar verklaring dat zij enkel op woensdag zorg leverde. De geconstateerde fraude heeft, onder meer, tot gevolg dat verweerder de te veel verstrekte pgb-gelden van de dochter terugvordert, dat verweerder per 1 december 2023 de zorgovereenkomsten van de dochter als zorgverlener beëindigt en in de toekomst geen zorgovereenkomsten met haar meer goedkeurt. Dit betekent ook dat de dochter geen zorgverlener meer mag zijn voor verzoekster. Ook zal verweerder in de toekomst de rol van de dochter als gewaarborgde hulp niet meer goedkeuren.

Bij brief van 22 december 2023 is aan verzoekster meegedeeld dat haar dochter (gewaarborgde hulp) niet meer voldoet aan de voorwaarden, zij per datum brief niet langer verantwoordelijk is voor de verplichtingen van het pgb en zij niet langer verzoeksters contactpersoon is. Vervolgens is aan verzoekster een maand (januari) de tijd gegeven om een nieuwe gewaarborgde hulp aan te stellen. Later is deze termijn verlengd tot (uiteindelijk) half mei 2024.

5. Bij besluit van 26 februari 2024 heeft verweerder aan verzoekster meegedeeld dat zij, naar aanleiding van een uitgevoerd fraudeonderzoek, vanaf 1 december 2023 geen zorg meer mag inkopen bij haar dochter. De reden hiervoor is dat verweerder vanwege de geconstateerde fraude ervan uit moet gaan dat de dochter bij het verlenen van de zorg niet zal voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en – kort samengevat – aangevoerd dat haar dochter de in de brief van 8 november 2023 verweten feiten, fraude, niet heeft gepleegd. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter gevraagd te bepalen dat verzoekster volgens de door haar met haar dochter afgesloten zorgovereenkomst zorg mag blijven inkopen bij haar dochter uit haar persoonsgebonden budget.

6. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van

de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige

voorziening treffen als onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist.

7. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoekster heeft aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van omstandigheden die maken dat vanwege onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt. Ter zitting is herhaald dat verzoekster nog altijd door haar dochter wordt verzorgd, zij het zonder vergoeding vanuit het pgb. Uit het voorgaande blijkt dat verzoekster niet verstoken is van zorg en deze momenteel bovendien ontvangt van de door haar gewilde zorgverlener; haar dochter. Ter zitting heeft verzoekster aanvullend aangevoerd dat de dochter om inkomen te vergaren (nu ze geen inkomen heeft uit het pgb van verzoekster) ongeveer 20 uur per week werkt in de horeca en dat het zwaar is dat werk te combineren met de zorg voor verzoekster. De voorzieningenrechter kan zich voorstellen dat dat een zware combinatie is. Het doet echter niets af aan het feit dat verzoekster niet verstoken is van zorg en dat ze die bovendien ontvangt van haar dochter. Reeds daarom ontbreekt spoedeisend belang.

Evident onrechtmatig?

8. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan de door haar gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de nu overgelegde stukken niet evident is dat het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden. Daarvoor is het feitencomplex veel te omvangrijk en complex.

Belangenafweging

9. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen. Het verzoek wordt afgewezen.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. Schrammen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op

23 april 2024.

griffier

voorzieningenrechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 23 april 2024

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.