Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBLIM:2024:7921

Rechtbank Limburg
07-11-2024
15-11-2024
ROE 22/579, 22/762, 22/1785, 22/2409 en 23/1331
Bestuursrecht
Eerste aanleg - meervoudig

Samenvatting in de zaken ROE 22/579, 22/762, 22/1785, 22/2409 en 23/1331

Bijstand en online gokken. Beroepen gegrond. In afwijking van eerdere rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep benadert de rechtbank de beoordeling van het recht op bijstand bij online gokken op een manier die in lijn ligt met de nieuwe jurisprudentie van de CRvB over gokken bij een gokinstelling. De rechtbank acht namelijk de situatie waarbij bewijs wordt verlangd van iedere tussentijds uitgekeerde (maar mogelijk niet ook daadwerkelijk op de bankrekening uitbetaalde) winst in de online wallet niet langer realistisch. Concreet houdt dit in dat in het kader van de inlichtingenplicht van de betrokkene die online gokt mag worden verwacht dat hij het college op de hoogte stelt van de initieel ingelegde en uiteindelijk uitgekeerde bedragen en daarvan bewijs levert. Veelal kan voor dit bewijs worden volstaan met het geven van inzage in alle bankrekeningen van de betrokkene. Voor de vaststelling van het recht op bijstand kan dan van de ingelegde bedragen worden uitgegaan, met dien verstande dat in geval er door een online gokinstelling hogere gewonnen bedragen aan de betrokkene zijn overgemaakt, juist daarvan kan worden uitgegaan. Ieder van partijen kan vervolgens stellen en proberen aannemelijk te maken dat de betrokkene in het specifieke, individuele geval meer of juist minder dan 100% van de ingelegde bedragen heeft ontvangen uit de gokactiviteiten en daarmee de vooronderstelling in dat geval weerleggen.

Rechtspraak.nl
NBR-Pw/2025/002 met annotatie van Mara Schreven

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Bestuursrecht

zaaknummers: ROE 22/579, 22/762, 22/1785, 22/2409 en 23/1331


uitspraak van de meervoudige kamer van 7 november 2024 in de zaak tussen


[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.C. Walker),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade, het college

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen (i) de opschorting, intrekking en terugvordering van zijn uitkering ingevolge de Participatiewet (PW), (ii) de buiten behandeling stelling van zijn aanvraag om bijstand, (iii) de afwijzing van zijn aanvraag om algemene bijstand (twee keer) en (iv) de afwijzing van zijn aanvragen om bijzondere bijstand voor de kosten van a) rechtsbijstand (twee keer), b) een wasmachine en c) woonkostentoeslag.

1.1.

De rechtbank heeft de beroepen op 11 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

1.2.

Het onderzoek is vervolgens – na een eerste verlenging van de uitspraakdatum –heropend. De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. Partijen hadden tijdens de zitting desgevraagd al laten weten dat zij geen gebruik willen maken van het recht om nog eens op een zitting te worden gehoord, in het geval de zaken zouden worden heropend en naar de meervoudige kamer zouden worden verwezen. De rechtbank heeft daarom met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank sluit middels deze uitspraak het onderzoek en bepaalt de uitspraak op heden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college de besluiten die hebben geleid tot de intrekking en terugvordering van de bijstand van eiser, alsmede de besluiten waarbij zijn aanvragen om (bijzondere en algemene) bijstand buiten behandeling zijn gesteld respectievelijk zijn afgewezen, terecht zijn genomen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

3. De rechtbank komt tot de conclusie dat de beroepen van eiser gegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Relevante feiten en omstandigheden

4. De rechtbank gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.

4.1.

Eiser ontving vanaf 27 juni 2020 bijstand van het college naar de norm voor een alleenstaande.

4.2.

In november 2020 diende eiser een aanvraag in voor de individuele inkomenstoeslag 2020. Op de in dit kader overgelegde bankafschriften van de Regiobank constateerde het college diverse bijschrijvingen aan online gokinstellingen. In april 2021 heeft het college vervolgens een onderzoek opgestart. In dat kader is eiser verzocht bankafschriften over te leggen en zijn gokactiviteiten inzichtelijk te maken. Op 26 mei 2021 heeft het college informatie ontvangen van de Belastingdienst dat eiser op 31 december 2020 over vijf bankrekeningen beschikte.1 Ook volgde uit de overgelegde bankafschriften van de Regiobank dat er een afschrijving heeft plaatsgevonden naar een Duits bankrekeningnummer.2 Het college heeft vervolgens informatie over deze bankrekeningen opgevraagd. Omdat eiser hierop niet reageerde, heeft het college bij besluit van 11 juni 2021 de bijstandsuitkering van eiser opgeschort met ingang van 10 juni 2021. Het bezwaar dat eiser hiertegen op 13 augustus 2021 heeft ingediend heeft het college bij het besluit op bezwaar van 2 februari 2022 (bestreden besluit 1) niet-ontvankelijk verklaard, omdat er volgens het college sprake is van een onverschoonbare termijnoverschrijding.

4.3.

Op 6 juli 2021 vond een eerste rechtmatigheidsgesprek plaats, waarbij eiser verklaarde vanaf zijn 16e (online) te gokken en dat hij hiervoor meerdere accounts met online wallets gebruikte. Ook gaf hij aan wel eens bij Fair Play (een gokinstelling) te komen. Eiser verklaarde verder dat hij geen administratie dan wel boekhouding van zijn gokactiviteiten kon overleggen en dat hij dit ook niet kon reconstrueren. Op 4 augustus 2021 vond vervolgens een tweede rechtmatigheidsgesprek plaats. In de uitnodiging voor dit gesprek schreef het college “Om meer duidelijkheid te krijgen in uw online gokactiviteiten vanaf 27 juni 2020 dient u tijdens het gesprek in te loggen op al uw gok- en betaalaccounts (Skrill.com, Lux entertainment, lcepay, lnteractive Ltd.JPPRO Financial Ltd., PPRO Payment Services, Cammix Ltd., Trustly group, Lateral). We verzoeken u derhalve alle inloggegevens mee te nemen.” Eiser is tijdens dit rechtmatigheidsgesprek de mogelijkheid geboden in te loggen op de goksites om zo zijn gokactiviteiten inzichtelijk te maken. Eiser heeft hier niet aan meegewerkt. Wel heeft eiser direct na dit gesprek per e-mail een aantal schermafdrukken gestuurd van internetpagina’s van online gokinstellingen waarop hij heeft ingelogd (althans dat heeft geprobeerd)3 en waarop vervolgens een saldo (van telkens bijna € 0,00) zichtbaar was.

4.4.

Bij besluit van 13 augustus 2021, gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 2 februari 2022 (bestreden besluit 1), heeft het college de bijstand van eiser ingetrokken met ingang van 27 juni 2020. Bij besluit van 8 september 2021, eveneens gehandhaafd bij het bestreden besluit 1, heeft het college over de periode van 27 juni 2020 tot en met 9 juni 2022 het te veel aan bijstand betaalde bedrag van eiser teruggevorderd. Het betreft een bedrag van € 13.818,82. Aan deze intrekking en terugvordering heeft het college ten grondslag gelegd dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden, door geen melding te maken van het ontvangen van inkomen uit gokactiviteiten. Eiser heeft ten aanzien hiervan geen administratie overgelegd en tijdens het tweede rechtmatigheidsgesprek heeft hij de mogelijkheid geweigerd om in te loggen op zijn gokaccounts, waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen. Daarnaast heeft eiser volgens het college nagelaten te melden dat hij een Duitse bankrekening en een bankrekening bij Aegon heeft.

4.5.

Op 19 augustus 2021 heeft eiser zich opnieuw gemeld voor bijstand. Op 31 augustus 2021 heeft een telefonisch dienstverleningsgesprek plaatsgevonden. Vervolgens is eiser bij aangetekende brief van 3 september 2021 verzocht om uiterlijk 10 september 2021 alle gevraagde gegevens in te leveren. Eiser heeft binnen deze termijn niet volledig aan dit verzoek voldaan. Bij aangetekende brief van 17 september 2021 is aan eiser een hersteltermijn geboden om alsnog de ontbrekende gegevens in te leveren op uiterlijk 23 september 2021. Vervolgens is bij aangetekende brief van 30 september 2021 een laatste termijn aan eiser verleend en is eiser verzocht om uiterlijk 7 oktober 2021 de gevraagde gegevens in te leveren. Eiser heeft daarop niet alle gegevens waarom was verzocht ingeleverd.

4.6.

Bij besluit van 11 oktober 2021 heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiser niet heeft ingeleverd:

  • -

    Afschriften van rekeningnummer [rekeningnummer 1] , periode 27 juli 2021 tot 10 september 2021;

  • -

    Afschriften van rekeningnummer [rekeningnummer 2] , periode 19 juli 2021 tot 11 augustus 2021 én 13 augustus 2021 tot 10 september 2021;

  • -

    Afschriften van rekeningnummer [rekeningnummer 3] , periode 19 juli 2021 tot 11 augustus 2021 én 13 augustus 2021 tot 10 september 2021.

Bij het besluit op bezwaar van 16 februari 2022 (het bestreden besluit 2) heeft het college dit besluit gehandhaafd. Hieraan heeft het college onder meer ten grondslag gelegd dat eiser niet, althans niet tijdig, 1) de in het besluit van 11 oktober 2021 opgesomde bankafschriften heeft ingediend. Daarnaast heeft eiser 2) blijkens het onderliggende procesdossier niet aangetoond op welke wijze hij vanaf 10 juni 2021 tot en met heden in zijn levensonderhoud heeft voorzien en 3) nagelaten de gokactiviteiten inzichtelijk te maken.

4.7.

Op 29 september 2021 heeft eiser verzocht bijzondere bijstand toe te kennen voor de kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand (tweemaal) ter hoogte van in totaal € 304,00. Op 27 oktober 2021 heeft eiser zich opnieuw gemeld voor algemene bijstand en nadien een aanvraag gedaan. De aanvraag bijzondere bijstand is gelijktijdig behandeld met de aanvraag voor de kosten van het levensonderhoud. In het kader van deze aanvragen zijn opnieuw gegevens opgevraagd en heeft er op 15 december 2021 een rechtmatigheidsgesprek plaatsgevonden. Eiser heeft diverse gegevens ingeleverd en tijdens het gesprek heeft eiser bij één gokaccount – Fruits4real – ingelogd en uit de transactiegeschiedenis volgde dat deze geschiedenis terugging tot 1 mei 2021. Na het gesprek is opnieuw om gegevens verzocht, waaronder bewijs dat de Duitse bankrekening van eiser is opgeheven en nadere gegevens over de gokactiviteiten van eiser. Hierop heeft eiser niet gereageerd.

4.8.

Bij afzonderlijke besluiten van 30 december 2021, gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 13 juli 2022 (het bestreden besluit 3), heeft het college de aanvragen van eiser om bijzondere en algemene bijstand afgewezen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser niet alle essentiële gegevens binnen de geboden termijn heeft ingeleverd. Zo heeft eiser nagelaten officieel bewijs van de bank in te leveren waaruit blijkt dat de Duitse bankrekening met het nummer [rekeningnummer 4] is opgeheven. Daarnaast heeft eiser, naar het oordeel van het college, zijn gokactiviteiten onvoldoende inzichtelijk gemaakt. Eiser had namelijk aangegeven dat hij alleen gokte op de website ‘Fruits4Real’ en heeft op 15 december 2021 zijn transactiegeschiedenis getoond, maar daaruit bleek dat de laatste transactie in mei 2021 was, terwijl op de bankafschriften nadien nog tientallen transacties zichtbaar waren via Stichting Escrow Icepay met kenmerk ‘Omnislots’. Eiser heeft geen deugdelijke administratie of boekhouding overgelegd van deze gokactiviteiten, waardoor het volgens het college mogelijk is dat eiser met deze gokactiviteiten winsten heeft behaald die thans niet inzichtelijk zijn. Het college concludeert dan ook dat door het ontbreken van deze gegevens geheel onduidelijk is of eiser in de van belang zijnde periode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.

4.9.

Op 12 januari 2022 heeft eiser zich opnieuw gemeld voor algemene bijstand en nadien een aanvraag gedaan. Op 18 januari 2022 vond er een dienstverleningsgesprek plaats. Bij eiser zijn meermaals gegevens opgevraagd, waaronder een bijgehouden, objectieve en controleerbare administratie/boekhouding betreffende zijn gokactiviteiten. Eiser heeft diverse stukken ingeleverd, waaronder bankafschriften, verklaringen over hoe hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien en een transactiegeschiedenis van Fruits4Real.

4.10.

Bij besluit van 21 maart 2022, gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 14 september 2022 (het bestreden besluit 4) heeft het college de aanvraag om algemene bijstand afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat eiser heeft gegokt en geen deugdelijk inzicht heeft gegeven in hoeveel hij daarmee heeft verdiend. Hierdoor is volgens het college het recht op bijstand niet vast te stellen. Met betrekking tot de door eisers gemachtigde op 18 augustus 2022 ingediende stukken over Fruits4Real, concludeert het college meer specifiek dat de tabellen ‘deposits’ en ‘withdrawals’ geen, althans onvoldoende, inzicht in de (tussentijds) behaalde winsten geven. De tabellen zien bovendien enkel op de maand februari. Daarnaast zouden volgens deze tabellen de ‘withdrawals’ ‘gecanceld’ zijn. Voorts kunnen geen eenduidige conclusies getrokken worden uit de tabel ‘win/loss’.

4.11.

Per 25 maart 2022 heeft het college aan eiser algemene bijstand verleend, omdat er per die datum geen gokactiviteiten meer op te merken waren op de bankafschriften en de gokaccounts definitief gesloten waren.

4.12.

Op 6 juli 2022 heeft eiser, voor zover in beroep nog relevant, bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een wasmachine (ad € 768,00) en voor een woonkostentoeslag (ter hoogte van € 6.000,00). Deze woonkostentoeslag betreft feitelijk de huurachterstand die is ontstaan over de periode vanaf juli 2021, toen eiser geen bijstand meer ontving.

4.13.

Bij besluit van 1 november 2022, gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 10 mei 2023 (bestreden besluit 5), heeft het college deze aanvragen afgewezen. De aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van de wasmachine is afgewezen, omdat een wasmachine een duurzaam gebruiksgoed betreft die tot de incidentele voorkomende algemene noodzakelijke kosten van het bestaan behoren. Het ontbreken van (voldoende) reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen, is niet aan te merken als een bijzondere omstandigheid die in het individuele geval leidt tot noodzakelijke kosten. De aanvraag voor bijzondere bijstand voor de verzochte woonkostentoeslag is afgewezen, omdat er sprake is van een voorliggende voorziening. De huurtoeslag is in beginsel een toereikende en passende voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de PW. Het college heeft daarnaast beleid4 waarin in artikel 9 lid 2 wordt aangegeven dat de wet op de huurtoeslag als voorliggende voorziening dient te worden aangemerkt. Daarnaast acht het college van belang dat eiser in principe bijzondere bijstand voor schulden aanvraagt.

5. Eiser heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de verschillende beslissingen op bezwaar gekeerd.

6. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.

22/579: de opschorting, intrekking en terugvordering

De opschorting

6.1.

Eiser stelt dat zijn bezwaar zich niet richtte tegen het besluit van 11 juni 2022 waarbij zijn bijstand werd opgeschort, maar tegen het onrechtmatig voortduren daarvan. In zoverre berust de niet-ontvankelijkverklaring dus op een onjuiste juridische grondslag.

6.2.

Ter zitting heeft eiser desverzocht erkend dat zijn procesbelang enkel is gelegen in de proceskosten in bezwaar. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn uitspraak van 2 april 20245 bepaald dat dit geen zelfstandig procesbelang oplevert. De rechtbank verklaart het beroep daarom in zoverre niet-ontvankelijk.

De intrekking en terugvordering

6.3.

De hier te beoordelen periode loopt van 27 juni 2020 tot en met 13 augustus 2021.

6.4.

Ter zitting heeft het college desverzocht de grondslag dat eiser heeft nagelaten te melden dat hij over meer bankafrekeningen beschikt en om daarvan de afschriften te overleggen onder verwijzing naar de gewijzigde rechtspraak van de CRvB 6 laten vallen. Hierdoor resteert enkel nog de grondslag dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van zijn online gokactiviteiten en de daaruit ontvangen gokwinsten.

- Gokinkomsten

Maatschappelijke ontwikkelingen

6.5.

Sinds enkele jaren is een ontwikkeling gaande waarbij anders tegen de relatie tussen uitvoeringsinstanties en kwetsbare of gedupeerde burgers wordt aangekeken. Een overheid die de menselijke maat toepast en uitgaat van realistische aannames over de werkelijkheid en het doenvermogen van burgers zijn in dat verband veel gehoorde termen. Deze veranderde houding van de overheid is naar het oordeel van de rechtbank temeer noodzakelijk in situaties waarin burgers (langdurig) aangewezen zijn op een inkomen op het sociaal minimum. Anders dan in het verleden wordt nu van de overheid verwacht om bij het voorkomen en bestrijden van fraude en misbruik van toeslagen of uitkeringen nadrukkelijk rekening te houden met de positie van de betrokken burger en minder rigide te zijn in de maatregelen die zien op herziening, terugvordering en boeteoplegging.7 Dit geldt ook bij de toekenning van zo’n uitkering of toeslag. De rechtbank beziet de beroepen van eiser tegen de achtergrond van deze ontwikkelingen.

Online gokken

6.5.1.

Niet in geschil is dat eiser in de te beoordelen periode online gokactiviteiten heeft verricht, dat hij hiervan geen mededeling heeft gedaan bij het college en dat hij nadien ook geen overzicht van de opbrengsten daarvan (door een volledige gokadministratie of door reconstructie op andere wijze) heeft aangeleverd. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB, die de rechtbank onderschrijft, is gokken op zichzelf een bezigheid die gemeld moet worden.8 Hiervoor is van belang dat uit de aard van gokken voortvloeit dat er inkomsten mee kunnen worden verworven. Dit maakt dat gokken van invloed kan zijn op het recht op bijstand. Dat eiser in dit geval de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van zijn online gokactiviteiten is tussen partijen ook niet in geschil.

6.5.2.

Eiser betoogt dat het recht op bijstand wat betreft de gokactiviteiten ondanks de schending van de inlichtingenverplichting wel kan worden vastgesteld. Hij doet daarbij een beroep op de uitspraken van de CRvB van 4 april 2023.9 De rechtbank volgt eiser in dit betoog. Dit heeft de volgende reden.

6.5.3.

De CRvB heeft in de uitspraken van 4 april 2023 – ongetwijfeld met de hiervoor genoemde maatschappelijke ontwikkelingen in het achterhoofd – geoordeeld dat een bijstandsgerechtigde met pinopnames in een gokinstelling gokinkomsten aannemelijk kan maken. De CRvB is tot dit oordeel gekomen omdat het bij gokactiviteiten in een gokinstelling zo goed als onmogelijk is om met een verifieerbare administratie of boekhouding te komen waarin is opgenomen welke bedragen bij welk gokspel zijn ingezet, welk bedrag per speelbeurt is gewonnen of verloren en of en, zo ja, in hoeverre bij welk gokspel ontvangen bedragen eventueel weer opnieuw zijn ingezet. Daardoor kunnen de inkomsten uit gokken niet (schattenderwijs) worden vastgesteld en kan dus ook het recht op bijstand in de desbetreffende maanden niet worden vastgesteld. Bij gokactiviteiten in een gokinstelling kan niettemin worden uitgegaan van de vooronderstelling dat de inkomsten uit gokactiviteiten – ongeacht welk gokspel is gespeeld – gelijk zijn aan de ingelegde bedragen. De CRvB verwijst daarbij naar de Marktscan kansspelen van 2022 zoals gepubliceerd door de Kansspelautoriteit, waaruit volgt dat de met gokken in een gokinstelling ontvangen bedragen gemiddeld genomen niet hoger zijn dan 100% van de ingelegde bedragen. Daarbij mag volgens de CRvB als uitgangspunt worden genomen dat een betrokkene alle bedragen die hij contant in een gokinstelling heeft opgenomen en de bedragen die hij daar heeft besteed aan gokproducten, zoals fiches, heeft ingelegd om te gokken. Partijen kunnen vervolgens stellen en aannemelijk maken dat een betrokkene in het specifieke, individuele geval meer of juist minder dan de ingelegde bedragen heeft ontvangen uit de gokactiviteiten en deze vooronderstelling in dat geval weerleggen. Ook kunnen partijen proberen aannemelijk te maken dat in het specifieke, individuele geval de betrokkene meer of minder heeft ingelegd om te gokken dan de in de gokinstelling opgenomen en aan gokproducten bestede bedragen, aldus de nieuwe jurisprudentielijn van de CRvB.

6.5.4.

In het geval van eiser gaat het echter niet om gokactiviteiten in een gokinstelling, maar om online gokactiviteiten. Op die activiteiten heeft de nieuwe lijn van de CRvB dus geen betrekking. Met het college is de rechtbank van oordeel dat het bij online gokactiviteiten niet op voorhand onmogelijk is om een verifieerbare administratie, in de zin van een speel- en transactiehistorie, bij goksites op te vragen en over te leggen. De bewijspositie is dus anders dan in de gevallen waarover de uitspraken van de CRvB van 4 april 2023 gingen. Voor andere rechtbanken10 is dit aanleiding geweest om te oordelen dat de oude rechtspraak van de CRvB11 over online gokken ook na 4 april 2023 nog steeds geldt. Deze vaste rechtspraak van de CRvB bij online gokken hield in dat het alleen aantonen van gokinkomsten door bijschrijvingen op bankrekeningen onvoldoende is om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Volgens deze rechtspraak geven deze bijschrijvingen namelijk wel een indicatie van de inkomsten uit gokken, maar geen compleet beeld. Vaststaat namelijk dat winsten niet uitbetaald hoeven te worden op de persoonlijke bankrekeningen. Die kunnen ook geheel of gedeeltelijk op een of meer online accounts als tegoed blijven staan, al dan niet in de vorm van voor geld inwisselbare spaarpunten. Dit wordt van belang geacht, omdat voor de vraag of sprake is van inkomen in de zin van de PW alle bedragen die de betrokkene wint met gokspellen en die hij vrij kan besteden van belang zijn. Dat de betrokkene ervoor kiest deze bedragen niet uit te laten betalen, maar opnieuw inzet om verder te gokken, maakt volgens deze vaste rechtspraak niet dat deze ontvangen bedragen niet als inkomsten zijn aan te merken.

6.5.5.

De rechtbank onderkent dat bij online gokken gemakkelijk(er) bewijs kan worden geleverd, maar vindt dat gelet op wat zij hierna vanaf 6.5.6. overweegt niet van doorslaggevend belang. Uiteraard rees ook bij de rechtbank de vraag wat maakt dat eiser vooral in het begin iedere inzage in zijn wallets heeft geweigerd. De gedachte dat er flinke bedragen zijn gewonnen komt dan op. De rechtbank leidt echter ook uit het dossier af dat eiser op enig moment (met tussenkomst van zijn advocaat) wel moeite is gaan doen om de gewenste inzage te verstrekken, wat nog een moeilijke exercitie bleek. Ook heeft eiser daags na het tweede rechtmatigheidsgesprek schermafdrukken van zijn saldi overgelegd, waaruit volgde dat er op dat moment niets in zijn wallet zat.12 Dat eiser geen flinke bedragen in zijn wallets had zitten, past naar het oordeel van de rechtbank bij het beeld dat eiser steeds geld blijft overmaken naar de gokinstellingen; als er immers al (of nog) geld in de wallets had gezeten, is het redelijk te veronderstellen dat eiser dat niet had hoeven doen. Dit, in combinatie met het feit dat uit het dossier volgt dat zodra eiser geen bijstand meer ontving hij direct schulden kreeg (waaronder de volledige huur die maandelijks onbetaald bleef), maakt dat de rechtbank niet aannemelijk acht dat eiser wel flink wat geld in zijn wallets had zitten. De rechtbank begrijpt dat het college eiser heeft tegengeworpen dat hij inzage had moeten verlenen, maar het gaat de rechtbank te ver om hieraan de conclusie te blijven verbinden dat hierdoor het recht op bijstand in het geheel niet is vast te stellen. Te meer omdat uiteindelijk alle bankafschriften zijn overgelegd en er dan naar het oordeel van de rechtbank een werkbaar, passend en redelijk alternatief voor handen is, te weten de nieuwe jurisprudentie over gokken bij een gokinstelling. De rechtbank licht dit toe.

6.5.6.

Allereerst komt het hiervoor onder rechtsoverweging 6.5.4. beschreven uitgangspunt die aan de oude rechtspraak van de CRvB ten grondslag ligt,13 de rechtbank dermate theoretisch en in strijd met de werkelijkheid voor, dat zij dit uitgangspunt niet langer realistisch acht. De rechtbank illustreert dit aan de hand van een voorbeeld. Stel, eiser legt € 100,00 in en wint € 90,00. Diezelfde € 90,00 legt hij in en hij wint € 80,00. Dit gaat zo door tot eiser uiteindelijk alles heeft verloren. Het uitgangspunt volgend, zou dit leiden tot het oordeel dat eiser in totaal € 90,00 + € 80,00 + € 70,00 + € 60,00 + € 50,00 + € 40,00 + € 30,00 + € 20,00 + € 10,00 = € 450,00 aan op zijn bijstandsuitkering te korten inkomen heeft verdiend, terwijl in werkelijkheid telkens enkel een steeds kleiner deel van de initiële inzet is terugverdiend (en in dit voorbeeld de initiële inzet in feite uiteindelijk zelfs juist volledig is verloren en bovendien veel meer zou worden gekort dan initieel is ingezet). Het (laten) reconstrueren van de betaalgeschiedenis van ieder gebruikt account bij een online gokinstelling heeft bovendien voor mensen met een gokverslaving en anderen die, ondanks een beperkt inkomen, veelvuldig en bij een groot aantal online instellingen gokken ook om een andere reden een in hoge mate theoretisch karakter. Het gaat immers veelal om mensen met geringe administratieve vaardigheden en weinig grip op hun financiële huishouding, zodat het krijgen van een betrouwbaar beeld meestal illusoir is. Het desondanks opvragen van de volledige betaalgeschiedenis om zo een compleet beeld te verwerven van vooral de tussentijds ontvangen winsten, acht de rechtbank dan ook niet langer verenigbaar met het hiervoor genoemde uitgangspunt waarin een overheid wordt verlangd die de menselijke maat toepast en uitgaat van realistische aannames over de werkelijkheid en het doenvermogen van burgers. De rechtbank kiest er dan ook voor om online gokken te benaderen op een manier die in lijn ligt met de nieuwe jurisprudentie over gokken bij een gokinstelling. In dat kader is het volgende van belang.

6.5.7.

Uit de Marktscan kansspelen 2023,14 volgt dat de percentages voor online gokken niet heel veel afwijken van de percentages van gokken in een gokinstelling. Zo ligt het uitkeringspercentage voor online casinopelen tussen de 95% - 99% en voor online sportweddenschappen tussen de 92% - 96%.15 Op basis van deze cijfers past de vooronderstelling die de CRvB heeft gehanteerd bij gokinstellingen, namelijk dat in het individuele geval de inkomsten uit gokactiviteiten gelijk zijn aan de ingelegde bedragen, ook bij online gokken. Ook bij online gokken geldt immers dat de ontvangen bedragen gemiddeld genomen niet hoger zijn dan 100% van de ingelegde bedragen. Genoemde vooronderstelling doet naar het oordeel van de rechtbank dan ook veel meer recht aan de realiteit, zoals die ook volgt uit de Marktscan kansspelen 2023 en thans algemeen geaccepteerd is bij gokken bij een gokinstelling, dan het uitgangspunt uit de oude rechtspraak van online gokken.

6.5.7.1. Het uitgangspunt dat bij online gokken de winst op een account kan worden gezet om later opnieuw te worden ingezet, zonder dat deze winst eerst op de bankrekening van een belanghebbende wordt gezet, is bij een gokinstelling overigens niet anders. Wat een betrokkene tijdens zijn bezoek aan de gokinstelling tussentijds wint en weer inzet valt immers nadrukkelijk buiten de vooronderstelling, die enkel uitgaat van de initiële inzet. En de uiteindelijk contante bedragen die iemand na zijn bezoek mee naar huis neemt, kunnen ook bij een volgend bezoek aan de gokinstelling opnieuw worden ingezet. Deze bedragen (die in theorie even groot kunnen zijn als de saldi in de online wallets) vallen ook buiten de vooronderstelling bij gokken bij een gokinstelling, aangezien daar alleen wordt gekeken naar de in de gokinstelling gepinde bedragen.16

6.5.8.

De rechtbank sluit voor online gokken gelet op het voorgaande als gezegd aan bij de rechtspraak van de CRvB over gokken bij een gokinstelling. Concreet houdt dit bij online gokken in dat in het kader van de inlichtingenplicht van de betrokkene mag worden verwacht dat hij het college op de hoogte stelt van de initieel ingelegde en uiteindelijk uitgekeerde bedragen17 en dáárvan bewijs levert. De vraag is dan hoe dit bewijs feitelijk kan worden geleverd. De CRvB heeft voor gokken in een gokinstelling geaccepteerd dat bij gebreke van andere bewijsmiddelen kan worden volstaan met het overleggen van bankafschriften waaruit blijkt welke bedragen de betrokkene aldaar heeft opgenomen. Bij online gokken werkt dat anders. Het bewijs kan in dat geval nog steeds worden geleverd via volledige inzage in de online wallets, maar dit is niet in alle gevallen een vereiste. Bij online gokken geldt namelijk dat de gokaccounts in de regel zijn gekoppeld aan wallets, die op hun beurt weer zijn gekoppeld aan bankrekeningen van de betrokkenen. Veelal18 kan dan ook worden volstaan met het geven van inzage in alle bankrekeningen van de betrokkene, omdat er in de regel van kan worden uitgegaan dat het (initieel) inleggen van bedragen bij een online gokinstelling steeds gebeurt door afschrijving van een bankrekening en dus op die manier zichtbaar is. Hetzelfde geldt voor bedragen die, in geval zij niet opnieuw worden ingezet, aan de betrokkene worden uitgekeerd. Voor de vaststelling van het recht op bijstand kan dan van die ingelegde bedragen worden uitgegaan, met dien verstande dat in geval er door een online gokinstelling hogere gewonnen bedragen aan de betrokkene zijn overgemaakt, juist daarvan kan worden uitgegaan. Ieder van partijen kan vervolgens stellen en proberen aannemelijk te maken dat de betrokkene in het specifieke, individuele geval meer of juist minder dan 100% van de ingelegde bedragen heeft ontvangen uit de gokactiviteiten en daarmee de vooronderstelling in dat geval weerleggen.

6.5.9.

In het geval van eiser zijn alle bankafschriften met daarop alle bij- en afschrijvingen naar en van de online gokinstellingen beschikbaar, waardoor het recht op bijstand op de hiervoor genoemde manier kan worden vastgesteld.

- Conclusie

6.6.

Uit het voorgaande volgt dat het onderzoek van het college naar de gokactiviteiten van eiser berust op een te strikte, en daarom onjuiste, uitleg van de desbetreffende bepalingen van de PW. Het bestreden besluit 1 is dan ook niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. Het beroep in de zaak 22/579 is daarom gegrond. Het bestreden besluit 1 dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Aan de bespreking van de overige beroepsgronden, komt de rechtbank, gelet op het voorgaande niet toe. Dit geldt ook voor de beroepsgrond waarin eiser verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 1 maart 2024,19 die eiser subsidiair naar voren had gebracht. De rechtbank ziet, anders dan de rechtbank Noord-Nederland, geen aanleiding van de vaste rechtspraak van de CRvB20 over verwervingskosten af te wijken. Dat zou zich ook niet goed verhouden tot de hiervoor genoemde uitgangspunten die nu bij gokken bij een gokinstelling worden gehanteerd en die de rechtbank als gezegd werkbaar, passend én redelijk acht.

6.6.1.

De rechtbank ziet geen aanleiding om het geschil finaal te beslechten. Het college zal namelijk in overeenstemming met voormelde overwegingen moeten beoordelen of en, zo ja, in welke mate de gokactiviteiten van eiser leiden tot intrekking/herziening (dit moet per maand afzonderlijk worden beoordeeld) en terugvordering van de bijstandsuitkering. Gelet op de omvang van de door het college uit te voeren beoordeling acht de rechtbank het toepassen van een bestuurlijke lus geen efficiënte manier om deze zaak af te doen. Het college moet daarom een nieuw besluit op het bezwaar nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt voor het nemen van een nieuw besluit op het bezwaar een termijn van acht weken.

22/1785 en 22/2409: de aanvragen om bijzondere en algemene bijstand

6.7.

Het college heeft de aanvragen van eiser om algemene bijstand over 1) de periode 27 oktober 2021 – 30 december 2021 en over 2) de periode 12 januari 2022 tot en met 21 maart 2022 alsmede 3) de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand van 29 september 2021 afgewezen op de grond dat eiser in die perioden heeft gegokt en hiervan geen volledige administratie heeft overgelegd. Aan de afwijzingen onder 1) en 3) heeft het college bovendien ten grondslag gelegd dat eiser heeft nagelaten officieel bewijs te overleggen van de bank waaruit blijkt dat de Duitse rekening met het nummer [rekeningnummer 4] is opgeheven.

6.8.

Uitgangspunt bij een aanvraagsituatie is dat degene die bijstand aanvraagt, aannemelijk moet maken dat hij recht heeft op bijstand. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie en over zijn financiële situatie. Daarna moet de bijstandverlenende instantie in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. Indien een aanvrager niet aan de inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.

- De Duitse bankrekening

6.8.1.

Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij alles heeft overgelegd wat hij aangaande de Duitse rekening had en dat het college niet heeft gemotiveerd waarom de gegevens die met betrekking tot rekeningnummer [rekeningnummer 4] zijn ingeleverd bij het college uiteindelijk wel volstonden om het recht op uitkering per 25 maart 2022 vast te kunnen stellen, maar onvoldoende zijn om het recht op uitkering te kunnen vaststellen per 27 oktober 2021. Deze grond slaagt. Daarbij is het volgende van betekenis.

6.8.2.

Bewijsstukken zoals bankafschriften zijn als zodanig niet van invloed op het recht op bijstand zelf. Bewijsstukken zijn in principe alleen van belang bij de controle van het recht op bijstand en bij de aanvraag om het recht op bijstand vast te kunnen stellen. Als een bijstandsgerechtigde geen bankafschriften inlevert als het college daarom vraagt, schendt deze persoon de medewerkingsplicht. Dit heeft de CRvB in juli 2022 gezegd en de rechtbank onderschrijft dat.21 De vraag is of eiser hier ten aanzien van deze Duitse bankrekening de medewerkingsplicht heeft geschonden. De rechtbank vindt van niet en licht dit toe als volgt.

6.8.3.

De rechtbank stelt vast dat uit de overgelegde bankafschriften van de Regiobank volgt dat er op 22 maart 2021 een afschrijving ter hoogte van € 59,70 met de omschrijving ‘vervanging creditcard’ naar een Duits rekeningnummer [rekeningnummer 4] ter name van “VIABUY” plaatsvindt:

Op 20 april 2021 vindt er een afschrijving ter hoogte van € 103,00 met de omschrijving ‘1e betaling’ naar hetzelfde Duitse rekeningnummer plaats. Uit deze laatste overschrijving volgt dat deze rekening op naam van eiser staat.

6.8.4.

Het college heeft eiser diverse malen over deze Duitse bankrekening bevraagd. Eiser heeft ter zitting gesteld dat het gaat om een prepaid creditcard om online aankopen te doen. Eiser moest hier eerst zelf geld op zetten om hem te kunnen gebruiken. Geld kan alleen van zijn rekening zijn en niet van iemand anders. Volgens eiser is de rekening opgeheven en niet meer geldig. Ter onderbouwing daarvan heeft eiser verwezen naar een e-mail van 4 januari 2022 van [naam] van Viabuy alsmede naar een verklaring van 26 januari 2022, genaamd “Viabuy Verification Letter.” Dit laatste document is aan eiser verstrekt naar aanleiding van een verzoek van eisers advocaat om een officieel bewijs van de handelsbank dat de rekening is opgeheven, inclusief een eindsaldo en de afschriften over de laatste 3 maanden voor de opheffing. Uit de e-mail van 4 januari 2022 volgt dat het virtuele IBAN-nummer [rekeningnummer 4] is gesloten en niet meer geldig is. Uit de verklaring van 26 januari 2022 leidt de rechtbank af dat het genoemde IBAN-nummer sinds juni 2020 is overgegaan naar een Luxemburgs nummer. In de bankafschriften van eiser ziet de rechtbank voorts de volgende transactie:

Dit duidt erop dat de rekening in ieder geval op 25 november 2021 was opgeheven.

6.8.5.

Ter zitting gaf het college aan dat de Duitse rekening bij de uiteindelijke toekenning per 25 maart 2022 geen reden meer tot afwijzing was, omdat er op dat moment transactieoverzichten waren en duidelijk was dat rekening was overgegaan naar een Luxemburgse bank. De rechtbank constateert dat de Duitse rekening ook niet meer aan het bestreden besluit 4 ten grondslag lag. Het is de rechtbank onduidelijk waarom het college deze grondslag desondanks wel handhaaft bij bestreden besluit 3, aangezien beide omstandigheden (transactieoverzichten en het overgaan naar de Luxemburgse bank) ook al volgden uit de email van 4 januari 2022 en de verklaring van 26 januari 2022, die in bezwaar ook aan het college zijn verstrekt. Uit niets volgt dat het college eiser het bestaan van een Luxemburgse rekening vervolgens tegenwerpt. In bezwaar heeft eiser bovendien ook nog aangeboden de inloggegevens voor de Duitse handelsbank te verstrekken, zodat de bezwaarschriftencommissie zelf daarmee kon inloggen, omdat eiser naar eigen zeggen ten einde raad was en niet wist wat hij nog meer moest verschaffen om zijn stellingen aannemelijk te maken.

6.8.6.

Onder deze omstandigheden kan de rechtbank - zonder nadere motivering, die ontbreekt - de conclusie dat eiser zijn medewerkingsplicht dienaangaande heeft geschonden door na te laten officieel bewijs van de bank te overleggen betreffende opheffing van de rekening22 niet volgen. De rechtbank acht het bestreden besluit 3 op dit punt dan ook gebrekkig gemotiveerd.

- Gokadministratie online gokken

6.8.7.

Ten aanzien van de aanvragen geldt voorts dat niet in geschil is dat eiser in de te beoordelen perioden online heeft gegokt en geen volledige inzage heeft gegeven in zijn online wallets. Volgens het college dient dit te leiden tot het oordeel dat het (aanvullende) recht op bijstand van eiser niet kan worden vastgesteld, zodat zijn aanvragen ook om die reden (naast de onduidelijkheid over de Duitse rekening) dienden te worden afgewezen. Eiser betoogt dat het recht op bijstand ondanks dat hij geen volledige inzage in zijn wallets heeft gegeven, wel schattenderwijs kan worden vastgesteld. De rechtbank volgt eiser hierin en verwijst naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen ten aanzien van online gokken. Naar het oordeel van de rechtbank kon het college het recht op bijstand in de perioden van 27 oktober 2021 – 30 december 2021 en 12 januari 2022 tot en met 21 maart 2022 schattenderwijs vaststellen door gebruik te maken van de vooronderstelling dat de inkomsten uit gokactiviteiten in een online gokinstelling ook gelijk zijn aan de ingelegde bedragen, waarbij enkel de initiële inzet (zichtbaar vanaf een bankrekening) dan wel de uitgekeerde winst (indien die hoger is dan de inzet) mee telt en zo het aanvullende recht op bijstand vast te stellen. Ook hier geldt dat beide partijen kunnen stellen en proberen aannemelijk te maken dat de betrokkene in het specifieke, individuele geval meer of juist minder dan 100% van de ingelegde bedragen heeft ontvangen uit de gokactiviteiten en daarmee de vooronderstelling in dat geval weerleggen.

6.8.8.

Ook hier geldt aldus dat het onderzoek van het college naar de gokactiviteiten van eiser niet zorgvuldig is geweest. De bestreden besluiten 3 en 4 zijn dan ook niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. De beroepen in de zaken 22/1785 en 22/2409 zijn daarom gegrond. De besluiten van 13 juli 2022 (bestreden besluit 3) en 14 september 2022 (bestreden besluit 4) dienen te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb.

6.8.9.

De rechtbank ziet geen aanleiding om het geschil finaal te beslechten. Het college zal namelijk in overeenstemming met voormelde overwegingen moeten beoordelen of en, zo ja, in welke mate sprake is van schending van de medewerkingsplicht met betrekking tot de Duitse rekening (indien zij dit beter kan motiveren en nog steeds aan het bestreden besluit 3 ten grondslag wenst te leggen) en de gokactiviteiten van eiser leiden tot recht op een (aanvullende) bijstandsuitkering. Gelet op de omvang van de door het college uit te voeren beoordeling acht de rechtbank het toepassen van een bestuurlijke lus geen efficiënte manier om deze zaak af te doen. Het college moet daarom een nieuw besluit op het bezwaar nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt voor het nemen van de nieuwe besluiten op het bezwaar een termijn van acht weken.

22/762: de buiten behandeling stelling

6.9.

De rechtbank beoordeelt of het college in het bestreden besluit 2 het besluit om de aanvraag van eiser van 10 september 2021 buiten behandeling te stellen, in stand heeft mogen laten en overweegt daarover het volgende.

6.9.1.

Het college kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien de aanvrager onvoldoende gegevens of bescheiden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Het gaat daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

6.9.2.

Eiser betwist in beroep niet (meer) dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen, maar voert in beroep wel aan dat de buitenbehandelingstelling onevenredig en disproportioneel is. Daartoe stelt eiser dat het college de nadere overgelegde gegevens bij het bestreden besluit 2 had moeten betrekken bij zijn oordeel. Dit betoog slaagt.

6.9.3.

Wat eiser aanvoert, komt hierop neer dat het college redelijkerwijs geen gebruik kon maken van zijn bevoegdheid de buitenbehandelingstelling van de aanvraag na bezwaar te handhaven, omdat het college inmiddels beschikte over alle gegevens die voor een beslissing op de aanvraag nodig waren. De CRvB heeft zijn rechtspraak op dit punt gewijzigd.23

6.9.4.

Het buiten behandeling stellen van een aanvraag berust op een discretionaire bevoegdheid. Het college zal daarbij een belangenafweging moeten maken. Op grond van het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel mogen de voor de aanvrager nadelige gevolgen van de buitenbehandelingstelling niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. In zijn uitspraak van 13 december 202224 heeft de CRvB overwogen dat een aanvrager – als die in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert – een zwaarwegend belang heeft bij het alsnog in behandeling nemen van de aanvraag om bijstand. Bij een buitenbehandelingstelling van een bijstandsaanvraag zal de aanvrager namelijk een nieuwe aanvraag om bijstand moeten doen, wordt de bijstand in beginsel niet toegekend met terugwerkende kracht en zal bij toekenning van bijstand op de nieuwe aanvraag deze daarom in beginsel niet eerder ingaan dan op de datum van de melding voor die nieuwe aanvraag. Als op basis van de alsnog overgelegde gegevens komt vast te staan dat de aanvrager ook al recht op bijstand had met ingang van de datum van de aanvraag die buiten behandeling is gesteld, heeft de aanvrager dus een zwaarwegend belang bij het alsnog in behandeling nemen van die aanvraag. Immers de aanvrager kan over die periode geen bijstand meer krijgen, terwijl hij wel in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. In algemene zin kan daartegenover aan de zijde van de bijstandverlenende instantie bijvoorbeeld een belang bestaan om de buitenbehandelingstelling in bezwaar te handhaven, gezien de bestuurslast die gepaard kan gaan met het nemen van een inhoudelijke beslissing.

6.9.5.

Ten tijde van het bestreden besluit 2 (16 februari 2022) was de aanvraag die eiser daarna had ingediend al inhoudelijk beoordeeld en afgewezen (bij besluit van 30 december 2021). In het kader van die aanvraag had eiser – zo valt te lezen in het rapport dat in die zaak aan de afwijzing ten grondslag ligt – de missende gegevens die tot de buiten behandeling stelling hadden geleid (zie rechtsoverweging 4.6. hiervoor) alsnog overgelegd op 12 en 13 november 2021 en compleet gemaakt op 23 november 2021. Het gaat daarbij om de verzochte bankafschriften, de verklaring waarvan eiser heeft geleefd en dat hij geen overzicht heeft van zijn gokinkomsten. Uit de hiervoor bedoelde rechtspraak volgt dat het college dan een belangenafweging moet uitvoeren. Deze belangenafweging ontbreekt in het bestreden besluit 2. Dit betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit 2 om die reden moet worden vernietigd.

6.9.6.

Ook hier ziet de rechtbank geen aanleiding om het geschil finaal te beslechten. Het college zal alsnog een belangenafweging moeten maken en – in voorkomend geval zij tot de conclusie zou komen dat het belang van eiser bij een inhoudelijke beoordeling zwaarder weegt dan haar belang bestaande uit de bestuurslast die gepaard kan gaan met het nemen van een inhoudelijke beslissing – alsnog tot een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag moeten overgaan. De rechtbank acht het toepassen van een bestuurlijke lus daarbij geen efficiënte manier om deze zaak af te doen, omdat de rechtbank het niet wenselijk acht om deze enkel in deze beroepszaak toe te passen. Het college moet daarom een nieuw besluit op het bezwaar nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt voor het nemen van een nieuw besluit op het bezwaar een termijn van acht weken.

23/1331: bijzondere bijstand voor woonkostentoeslag en een wasmachine

6.10.

De rechtbank overweegt dat bij een aanvraag om bijzondere bijstand het college eerst beoordeelt of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen.25Vervolgens beoordeelt het college of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient het college de vraag te beantwoorden of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen, voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.26

Woonkostentoeslag

6.10.1.

Eiser voert aan dat hij geen andere mogelijkheid heeft om zijn huurachterstand te betalen dan via bijzondere bijstand om niet of bijstand in de vorm van een geldlening. Eiser kan immers gezien zijn schuld aan het college geen lening krijgen bij de gemeentelijke kredietbank. Deze beroepsgrond slaagt niet.

6.10.2.

Op grond van artikel 15, eerste lid, van de PW bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening, die gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk zijn aangemerkt. Indien binnen de voorliggende voorziening een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van deze kosten, kan het bijstandverlenend orgaan daarvoor in beginsel geen bijzondere bijstand toekennen.

6.10.3.

Voor woonkosten is de huurtoeslag een toereikende en passende voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de PW. Dit is vaste rechtspraak van de CRvB,27 die de rechtbank onderschrijft. Omdat eiser huurtoeslag ontving, is bijstand op grond van artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de PW dan ook niet mogelijk.

6.10.4.

Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de PW kan toch bijstand worden verleend, indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Zeer dringende redenen doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Het begrip ‘acute noodsituatie’ is niet beperkt tot een situatie die levensbedreigend is of als blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn.28 Een dergelijke situatie kan ook bestaan in andere gevallen. Maar nog steeds is bij die beoordeling van belang dat de wetgever bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ heeft gedacht aan een extreme situatie en nadrukkelijk niet heeft beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. De rechtbank is met het college eens dat in het geval van eiser van zeer dringende redenen geen sprake is. De verhuurder toonde zich gelukkig geduldig, waardoor er – ook nu nog – van een dreigende uithuiszetting geen sprake is en evenmin is geweest. Daarbij komt dat deze uitspraak ertoe zal leiden dat eisers (aanvullende) recht op bijstand alsnog met terugwerkende kracht wordt vastgesteld en – indien de conclusie luidt dat er een aanvullend recht bestaat – uitgekeerd. Eiser zal zijn huurachterstand dan alsnog kunnen voldoen.

Wasmachine

6.11.

Niet in geschil is dat de kosten van een wasmachine zich in het geval van eiser voordoen, omdat hij niet over een wasmachine beschikt. Evenmin in geschil is dat de kosten als noodzakelijk worden gezien. Het college is echter van mening dat het hier gaat om een duurzaam gebruiksgoed, die tot de incidentele voorkomende algemene noodzakelijke kosten van het bestaan behoren. Volgens het college dienen dit soort kosten in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau te worden voldaan, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Naar het oordeel van het college heeft eiser onvoldoende onderbouwd dat dit in zijn geval niet kon. Het enkele gegeven dat in het verleden eisers aanvragen voor een bijstandsuitkering zijn afgewezen, maakt volgens het college niet dat hij reeds daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is geweest om te reserveren of een lening af te sluiten voor de onderhavige kosten.

6.11.1.

Eiser voert aan dat het college ervan op de hoogte is - en er dus ook voldoende onderbouwing is - dat eiser over de periode van 10 juni 2021 tot 25 maart 2022 geen bijstand heeft ontvangen en dat er een bedrag van € 13.818,82 is teruggevorderd waardoor eiser geen inkomen had wat hij had kunnen reserveren, ook niet vanwege het gokken. Verder meent eiser dat er sprake is van bijzondere omstandigheden omdat hij bij het college heeft aangetoond dat hij geen inkomsten had uit het gokken. De rechtbank overweegt als volgt.

6.11.2.

Inrichtingskosten zijn incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Uitgangspunt van de wetgever is dat een inkomen op bijstandsniveau voorziet in alle (periodiek en incidenteel) voorkomende algemeen noodzakelijke bestaanskosten, dat wil zeggen: de bestaanskosten die kunnen worden gerekend tot het op minimumniveau algemeen gangbare bestedingspatroon. Alleen in bijzondere omstandigheden is aanvullend bijzondere bijstand nodig. Daarom kan op grond van artikel 35, eerste lid, van de PW alleen recht op bijzondere bijstand bestaan voor zover de betrokkene door bijzondere omstandigheden wordt geconfronteerd met kosten waarin de algemene bijstandsnorm niet voorziet of met kosten waarin de norm wel voorziet maar die hij door bijzondere omstandigheden niet uit de norm kan betalen. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten, is een aspect dat in laatst genoemd kader moet worden beoordeeld.29

6.11.3.

De rechtbank dient ‘ex tunc’ de rechtmatigheid van het bestreden besluit 5 te toetsen, wat dus betekent dat de rechtbank toetst of de destijds geldende feiten het bestreden besluit kunnen dragen. Daarvan uitgaande, kan de rechtbank de motivering van het college dat eiser de kosten uit zijn inkomen op bijstandsniveau had moeten reserveren niet volgen. Vast staat immers dat eiser over de periode 10 juni 2021 tot 25 maart 2022 geen bijstand heeft ontvangen, omdat het recht daarop niet kon worden vastgesteld vanwege onduidelijkheid in de hoogte van zijn gokinkomsten. Uit de gedingstukken volgt verder dat eiser na het stoppen van zijn bijstand direct een huurachterstand opbouwde, wat een indicatie opleverde dat zijn inkomsten uit gokken niet dermate hoog waren dat hij daarmee een inkomen op bijstandniveau had. De motivering dat eiser desondanks wel geacht wordt uit dit (gok)inkomen te reserveren, acht de rechtbank dan ook onbegrijpelijk en gebrekkig. Hetzelfde geldt voor de stelling dat eiser mogelijk een lening kon afsluiten bij de gemeentelijke kredietbank, omdat één van de voorwaarden daarvoor is dat de betrokkene over een inkomen beschikt. Dat eiser over meer dan zijn gokinkomsten beschikte, is gesteld, noch gebleken. De rechtbank zal het bestreden besluit 5 vanwege deze gebrekkige motivering vernietigen.

6.11.4.

Inmiddels liggen de feiten anders door wat de rechtbank hiervoor over de afgewezen bijstandsaanvragen en ook over de intrekking en terugvordering heeft geoordeeld. Het college moet immers alsnog over een periode in het verleden het aanvullende recht op bijstand op basis van de ingelegde bedragen schattend gaan vaststellen, wat dus betekent dat eiser wordt geacht over die periode – per saldo30 – alsnog op een inkomen op bijstandsniveau te beschikken. Ter zitting heeft de rechtbank al besproken dat eiser dan wel geacht mag worden hieruit ook een wasmachine te kunnen betalen, hetgeen eiser erkende. Dit maakt dat de rechtbank het rechtsgevolg van het bestreden besluit 5 in stand zal laten.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank komt tot de conclusie dat alle vijf de beroepen gegrond zijn en dat de bestreden besluiten waarop deze beroepen zagen dienen te worden vernietigd. Enkel in de laatste zaak (23/1331) laat de rechtbank het rechtsgevolg van het bestreden besluit in stand, in de overige zaken draagt de rechtbank het college op om binnen acht weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

7.1.

Omdat de beroepen slagen, krijgt eiser een vergoeding voor zijn kosten. Het gaat daarbij om de kosten in beroep, omdat de rechtbank de primaire besluiten in deze uitspraak niet heeft herroepen.31 Het totaalbedrag dat het college moet betalen is € 5.250,-. Het gaat dan om de kosten voor het indienen van vijf afzonderlijke beroepschriften en het verschijnen ter zitting (6 x € 875,00).

7.2.

Eiser heeft verder recht op een vergoeding van het in de beroepen betaalde griffierecht, wat neerkomt op € 250,00.

Beslissing

De rechtbank:

  • -

    verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring in het besluit van 2 februari 2022 (het bestreden besluit 1) niet-ontvankelijk;

  • -

    verklaart de beroepen in de zaken 22/579 - voor zover het is gericht tegen de ongegrondverklaringen in het besluit van 2 februari 2022 -, 22/762, 22/1785, 22/2409 en 23/1331 gegrond;

  • -

    vernietigt de besluiten van:

- 2 februari 2022 (het bestreden besluit 1), voor zover het gaat over de intrekking en terugvordering,

- 16 februari 2022 (het bestreden besluit 2),

- 13 juli 2022 (het bestreden besluit 3),

- 14 september 2022 (het bestreden besluit 4), en

- 10 mei 2023 (het bestreden besluit 5);

  • -

    bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit 5 in stand blijven;

  • -

    draagt het college op binnen 8 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eiser in de zaken 22/579, 22/762, 22/1785, 22/2409 met inachtneming van deze uitspraak;

  • -

    bepaalt dat het college het griffierecht van € 250,- aan eiser moet vergoeden;

  • -

    veroordeelt het college tot betaling van € 5.250,- aan proceskosten aan eiser.

Deze uitspraak is gedaan door mr. I.C.A. Wilschut, voorzitter, mr. T.M. Schelfhout en mr. P.H. Broier, leden, in aanwezigheid van mr. T.M. Horsten-Kuijpers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2024

griffier

voorzitter

De griffier is buiten staat om deze uitspraak te tekenen

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 7 november 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

1 [rekeningnummer 5] (Regiobank), [rekeningnummer 6] (Aegon), [rekeningnummer 1] (ING), [rekeningnummer 2] (SNS), [rekeningnummer 3] (SNS).

2 [rekeningnummer 4]

3 Op een schermafdruk stond dat eiser vanwege teveel mislukte pogingen niet kon inloggen.

4 Beleidsregel bijzondere bijstand Kerkrade 2021.

5 ECLI:NL:CRVB:2024:635

6 CRvB 12 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1395 (https://participatiewet.schulinck.nl/jurisprudentie/uitspraak/105801)

7 De rechtbank sluit zich wat deze uitgangspunten betreft aan bij de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 1 maart 2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:711.

8 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 23 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:483.

9 Zoals ECLI:NL:CRVB:2023:482.

10 O.a. de Rechtbank Den Haag van 28 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:21106 (https://participatiewet.schulinck.nl/jurisprudentie/uitspraak-ongekoppeld/364412), Rechtbank Oost-Brabant 24 januari 2024, ECLI:NL:RBOBR:2024:232 (https://participatiewet.schulinck.nl/jurisprudentie/uitspraak-ongekoppeld/371092), Rechtbank Overijssel 5 juli 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:3571 (https://participatiewet.schulinck.nl/jurisprudentie/uitspraak-ongekoppeld/397139). De rechtbank heeft ook kennis genomen van de uitspraak van de CRvB van 14 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:938.

11 CRvB 17 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:86 (https://participatiewet.schulinck.nl/jurisprudentie/uitspraak-ongekoppeld/311716), CRvB 20 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:932 (https://participatiewet.schulinck.nl/jurisprudentie/uitspraak-ongekoppeld/231438), CRvB 1 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3124 (https://participatiewet.schulinck.nl/jurisprudentie/uitspraak-ongekoppeld/174606).

12 En rond die datum waren er evenmin bijschrijvingen vanuit die wallets op zijn bankrekeningen van de Regiobank en ING zichtbaar.

13 Inhoudende dat bij online gokken ieder tussentijds gewonnen bedrag als inkomen wordt gezien, ook als het op een account blijft staan en later opnieuw wordt ingezet, zonder dat deze winst eerst op de bankrekening van een belanghebbende wordt gezet.

14 In de Marktscan kansspelen van 2022 is met online gokken nog geen rekening gehouden. Op pagina 4 staat letterlijk: “Vanaf 1 oktober 2021 mogen elf bedrijven online kansspelen aanbieden; zij slaagden erin een vergunning te bemachtigen. In de toekomst zullen er meer vergunninghouders bij komen. In volgende marktscans wordt het daarom mogelijk om te kijken wat de effecten zijn van het legaliseren en reguleren van online kansspelen. In deze marktscan is met het online aanbod dat per 1 oktober 2021 mogelijk is, nog geen rekening gehouden.”

15 Zie tabel 2.2. op pagina 15 van de Marktscan kansspelen 2023 zoals gepubliceerd door de Kansspelautoriteit (te vinden via Google).

16 En nadrukkelijk niet naar elders gepinde bedragen, die daarmee enkel aandacht krijgen bij de weerlegging van de vooronderstelling, wanneer een college probeert aannemelijk dat er meer is ingezet dan wel gewonnen.

17 Is de inleg hoger, dan geldt de inleg. Is het totaal uitgekeerde bedrag hoger, dan dient daarvan te worden uitgegaan.

18 Indien er aanwijzingen zijn dat er op een andere manier online is gegokt, zou volledige inzage in de online wallets wel vereist kunnen zijn. In het geval van eiser doet zich dat echter niet voor.

19 ECLI:NL:RBNNE:2024:711

20 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1798 (https://participatiewet.schulinck.nl/jurisprudentie/uitspraak-ongekoppeld/349484).

21 ECLI:NL:CRVB:2022:1395

22 De rechtbank heeft geconstateerd dat in het bestreden besluit van 13 juli 2022 een onjuist rekeningnummer is genoemd, te weten [rekeningnummer 4] , in plaats van [rekeningnummer 4]

23 Zie de uitspraak van de CRvB van 13 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2793

24 ECLI:NL:CRVB:2022:2793

25 Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet.

26 Zie o.m. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1437.

27 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:874

28 Zie de uitspraak van de CRvB van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985

29 CRVB 19 december 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2508

30 De gokopbrengsten + het aanvullende recht op bijstand

31 Dit is een voorwaarde voor een vergoeding van de proceskosten in bezwaar (artikel 7:15 van de Awb).

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.