RECHTBANK
LIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11235934 \ CV EXPL 24-3768
Vonnis in kort geding van 16 januari 2025
[eiseres]
,
te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. F.A.J.H. de Lugt,
[gedaagde]
,
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J. Leliveld.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.
2 De feiten
2.1.
[gedaagde] huurt van [eiseres] de woning aan de [adres] in [woonplaats] (hierna: het gehuurde). Tussen partijen speelt een geschil over, onder andere, de verwarming in het gehuurde. In het kader van dat geschil heeft [gedaagde] [eiseres] op 23 maart 2023 gedagvaard om te verschijnen voor de voorzieningenrechter van deze rechtbank.
2.2.
Bij vonnis van 6 juni 2023 heeft de voorzieningenrechter [eiseres] onder meer veroordeeld om binnen één maand na de datum van dat vonnis maatregelen te treffen die ervoor zorgen dat bij een buitentemperatuur tussen 18C en -10C, in de woonkamer/slaapkamer van het gehuurde een temperatuur van minimaal 20C en in de keuken/badkamer van het gehuurde een temperatuur van minimaal 22C kan worden gehaald en gehandhaafd. Aan deze veroordeling heeft de voorzieningenrechter een dwangsom verbonden van € 250,00 per dag of gedeelte daarvan dat [eiseres] niet aan deze veroordeling zou voldoen, met een maximum van € 10.000,00.
2.3.
Bij deurwaardersexploot van 17 april 2024 is het vonnis aan [eiseres] betekend.
2.4.
Bij deurwaardersexploot van 21 juni 2024 zijn de – volgens [gedaagde] – verbeurde dwangsommen opgeëist bij [eiseres] . Vervolgens heeft de deurwaarder op 16 juli 2024 executoriaal beslag gelegd onder de Coöperatieve Rabobank U.A. De Rabobank heeft daarop verklaard dat dit beslag geen doel heeft getroffen.
2.5.
Op 3 oktober 2024 heeft de deurwaarder op verzoek van [gedaagde] opnieuw executoriaal beslag gelegd onder de Rabobank. De Rabobank heeft per brief van 28 oktober 2024 verklaard dat dit beslag voor een bedrag van € 3.169,06 doel had getroffen, rekening houdend met het voor [eiseres] van toepassing zijnde beslagvrije bedrag.
3 Het geschil
3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- de executie van de op 8 juli en 3 oktober 2024 gelegde derdenbeslagen aangaande de aangezegde dwangsommen te verbieden, dan wel te schorsen;
- de op 8 juli en 3 oktober 2024 gelegde derdenbeslagen op te heffen;
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van de met de op 8 juli en
3 oktober 2024 gelegde derdenbeslagen gepaard gaande kosten, waaronder doch niet beperkt tot de kosten van de deurwaarder en de kosten van de derde beslagene;
- [gedaagde] te veroordelen tot terugbetaling van de onder het op 3 oktober 2024 gelegde derdenbeslag uitgekeerde bedragen althans tot terugbetaling van € 3.169,06 aan onverschuldigd betaalde dwangsommen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de dwangsommen door de deurwaarder zijn geïncasseerd, althans een zodanig bedrag door de kantonrechter te bepalen;
- [gedaagde] te verbieden om op grond van het vonnis van 6 juni 2023 ten laste van [eiseres] verdere (derden)beslagen te leggen;
- [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de volledige proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij de veroordelingen uit het vonnis van 6 juni 2023 is nagekomen en dat dus geen dwangsommen zijn verbeurd. [gedaagde] heeft misbruik van zijn bevoegdheid uit artikel 3:13 BW gemaakt, door het vonnis onrechtmatig en ongefundeerd ten uitvoer te leggen, aldus [eiseres] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagde] voert daartoe aan dat [eiseres] de veroordelingen uit het vonnis niet is nagekomen omdat de daarin bepaalde temperaturen nog steeds niet gehaald worden in de badkamer van het gehuurde. Daarom zijn er dwangsommen verbeurd en is het vonnis terecht tenuitvoergelegd.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
In dit kort geding draait het om de vraag of [eiseres] dwangsommen heeft verbeurd omdat zij de veroordelingen uit het vonnis van 6 juni 2023 niet, of onvoldoende, is nagekomen. Het spoedeisend belang volgt naar het oordeel van de kantonrechter voldoende uit de aard van de vordering, een executiegeschil in de zin van artikel 438 Rv.
4.2.
In een executiegeschil waarbij het erom gaat of dwangsommen zijn verbeurd omdat een bevel tot nakoming niet of onvoldoende is nageleefd, beperkt de rechter zich ertoe de ter uitvoering van de veroordelende beslissing verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient de rechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. De rechter kan geen eigen oordeel geven over de juistheid van de rechterlijke beslissing die ten uitvoer wordt gelegd of van de onderliggende rechtsoverwegingen. De onderliggende rechtsverhouding ligt immers niet (opnieuw) ter beoordeling voor.
4.3.
De vordering tot schorsing van de executie is (in beginsel) toewijsbaar wanneer niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de geëxecuteerde inderdaad niet (volledig) aan de hoofdveroordeling heeft voldaan. De stelplicht en bewijslast dat dwangsommen zijn verbeurd, rusten – volgens vaste rechtspraak en anders dan [gedaagde] meent – in de executiefase op de executerende partij, in dit geval dus op [gedaagde] . Het is dus [gedaagde] die in deze procedure aannemelijk moet maken dat de dwangsommen zijn verbeurd.
4.4.
Doel en strekking van de in het vonnis van 6 juni 2023 opgenomen veroordeling waren – voor zover relevant – dat [eiseres] een voorziening zou treffen waardoor de minimumtemperatuur van 22C in de badkamer van het gehuurde behaald en gehandhaafd zou kunnen worden. [eiseres] heeft daartoe aangevoerd dat een warmtemeter is aangebracht in de huurwoning, dat dubbel glas in de ramen is geplaatst, dat een warmtewisselaar is geplaatst zodat de warmte direct de huurwoning ingeleid wordt zonder dat deze verloren gaat in de woning van [eiseres] , dat de tijdregulatie van de cv-ketel is uitgeschakeld en dat een extra elektrische kachel aan [gedaagde] is verstrekt. [gedaagde] heeft daartegenover gesteld dat [eiseres] , ondanks deze maatregelen, niet aan de veroordeling heeft voldaan omdat de door de voorzieningenrechter voorgeschreven minimumtemperatuur in de badkamer van het gehuurde bij herhaling niet wordt gehaald. Hierdoor heeft [eiseres] dwangsommen verbeurd, aldus [gedaagde] .
4.5.
Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft [gedaagde] een lijst met meetresultaten overgelegd waaruit zou moeten blijken dat de minimumtemperatuur in de badkamer gedurende langere periode herhaaldelijk niet is gehaald. Deze meetresultaten vloeien voort uit een door [gedaagde] zelf geïnstalleerd en gehanteerd meetapparaat. De kantonrechter is echter van oordeel dat onvoldoende is gebleken onder welke omstandigheden en op welke manier deze metingen zijn uitgevoerd. [gedaagde] heeft geen nadere toelichting gegeven over het gebruik of de werking van het meetapparaat. Evenmin is gebleken of [gedaagde] ten tijde van de metingen gebruik heeft gemaakt van de elektrische kachel die [eiseres] , als uitvloeisel van het eerdere vonnis, aan hem heeft verstrekt. De verklaringen van mevrouw [naam] , de vriendin van [gedaagde] , voegen hier evenmin iets aan toe aangezien niet is gebleken dat zij deskundig is om iets te kunnen zeggen over de juistheid van de metingen. Kort gezegd is de juistheid van de metingen van [gedaagde] op geen enkele manier verifieerbaar, zodat niet aannemelijk is dat [eiseres] niet aan de veroordeling uit het vonnis van 6 juni 2023 heeft voldaan. Om te kunnen beoordelen of de temperaturen in het gehuurde daadwerkelijk niet worden behaald is andere bewijslevering nodig, mogelijk door een onderzoek van een onafhankelijke deskundige, waar deze procedure in kort geding zich in elk geval niet voor leent.
4.6.
Nu in dit kort geding niet aannemelijk is geworden dat [eiseres] niet heeft voldaan aan de veroordeling uit onderdeel 7.1 van het vonnis van 6 juni 2023 moet voorshands worden vastgesteld dat [eiseres] vooralsnog geen dwangsommen heeft verbeurd. De vordering tot schorsing van de executie van dit vonnis zal daarom worden toegewezen, voor zover deze ziet op het incasseren van de reeds aangezegde dwangsommen.
4.7.
Nu niet aannemelijk is geworden dat de dwangsommen zijn verbeurd, zal ook de vordering tot terugbetaling van de onder het beslag van 3 oktober 2024 geïncasseerde bedrag, evenals de vordering tot terugbetaling van de met de beslagen van 8 juli en
3 oktober 2024 gepaard gaande kosten van de deurwaarder en van de derde beslagene, worden toegewezen nu voor de invordering daarvan geen grondslag bestond en deze bedragen dus als ten onrechte geïncasseerd moeten worden beschouwd. De gevorderde wettelijke rente over het bedrag van € 3.169,06 zal eveneens worden toegewezen vanaf het moment dat de deurwaarder dit bedrag heeft geïncasseerd.
4.8.
De gevorderde opheffing van de beslagen van 8 juli en 3 oktober 2024 zal worden afgewezen nu deze beslagen zijn uitgewerkt en [eiseres] bij de vordering tot opheffing daarvan dus geen belang meer heeft. Een executoriaal bankbeslag is immers slechts een momentopname, het is geen periodiek beslag dat bijvoorbeeld wekelijks of maandelijks blijft voortduren. Het beslag van 8 juli 2024 is uitgewerkt omdat dit geen doel heeft getroffen en het beslag van 3 oktober 2024 is uitgewerkt omdat het door het beslag getroffen saldo al is uitbetaald.
4.9.
[gedaagde] wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
|
€
|
135,97
|
|
- griffierecht
|
€
|
248,00
|
|
- salaris gemachtigde
|
€
|
814,00
|
|
- nakosten
|
€
|
135,00
|
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
|
Totaal
|
€
|
1.332,97
|
|
4.10.
De kantonrechter ziet in de omstandigheden van dit geval geen aanleiding om [gedaagde] in de volledige proceskosten van [eiseres] te veroordelen.
4.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5 De beslissing
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het tussen partijen gewezen vonnis van deze rechtbank van 6 juni 2023 en verbiedt [gedaagde] om op grond van dit vonnis verdere (derden)beslagen te leggen voor zover deze zien op het incasseren van de reeds aangezegde dwangsommen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot terugbetaling van het onder het op 3 oktober 2024 gelegde derdenbeslag uitgekeerde bedrag van € 3.169,06, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat dit bedrag door de deurwaarder is geïncasseerd en te vermeerderen met de op 8 juli en 3 oktober 2024 gelegde beslagen gepaard gaande kosten, waaronder – maar niet beperkt tot – de kosten van de deurwaarder en de kosten van de derde beslagene,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten van € 1.332,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de wettelijke rente als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en met de kosten van betekening als het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op
16 januari 2025.