1
[gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
2. de besloten vennootschap
[gedaagde sub 2]
,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
3. de besloten vennootschap
[gedaagde sub 3]
,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
gedaagden,
advocaat aanvankelijk mr. M.C. Vermeul, onttrokken.
Partijen zullen hierna Canna en [gedaagden] c.s., afzonderlijk [gedaagden], AND en ANH, genoemd worden.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
het tussenvonnis van 15 oktober 2008;
-
het proces-verbaal van comparitie van 18 februari 2009, met aangehechte producties van de zijde van [gedaagden] c.s.;
-
de akte houdende overlegging aanvullende productie, genummerd 13, van de zijde van Canna;
-
e akte houdende overlegging producties van de zijde van Canna.
1.2.
Canna heeft de rechtbank vervolgens verzocht om vonnis te wijzen. Ten slotte is vonnis bepaald. Nadien heeft de advocaat van [gedaagden] c.s. zich onttrokken aan de zaak en heeft zich, nadat [gedaagden] c.s. daartoe in de gelegenheid was gesteld, geen andere advocaat gesteld.
2. De feiten
2.1.
Vanaf 1993 is Canna actief onder de handelsnaam Canna. In het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel staat als bedrijfsomschrijving vermeld: groothandel in land- en tuinbouwproducten. Canna richt zich onder meer op de verkoop van meststoffen, substraat en cannabinoide analyses (analyse van de mate waarin werkzame stoffen in de hennepplant aanwezig zijn).
2.2.
Canna is houder van de volgende Benelux beeld- en woordmerken:
- CANNA woordmerk nr. 0680486 (klasse: 1, depot: 30.05.00)
- Canna beeldmerk nr. 0580375 (klasse: 1, depot 31.07.95)
- CANNA woordmerk nr. 0766392 (klassen: 1, 5, 7, 8, 11, 16, 17, 21, 31, 34, 41, depot: 10.12.04)
2.3.
[gedaagden] is, tezamen met de heer[A], bestuurder van ANH. ANH is enig aandeelhouder en bestuurder van AND. In het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel staat als bedrijfsomschrijving van AND: het verrichten van onderzoek naar gehaltes werkzame stoffen in planten of (onder)delen daarvan. [gedaagden] heeft een testkit ontwikkeld waarmee analyses kunnen worden uitgevoerd naar de werkzame stoffen in Cannabis.
2.4.
De heer [B] (hierna te noemen: [B]) heeft het merk Cannalyse ingeschreven in het Benelux Merkenregister. Op 14 juli 2005 heeft [B] op verzoek van Canna een onthoudingsverklaring getekend met betrekking tot het depot en gebruik van de merknaam Cannalyse (gedeponeerd op 19 april 2005, inschrijvingsnummer 0778865). In dat kader heeft hij als merkhouder het depot- of inschrijvingsnummer 1075821 van het merk Cannalyse laten doorhalen. Bij akte van overdracht van 29 november 2005 heeft [B] het merk overgedragen aan Canna.
2.5.
In het Benelux Merkenregister (inschrijfnummer 0778865) is opgenomen dat het woordmerk Cannalyse is gedeponeerd op 19 april 2005 voor de klassen: 1, 9, 42, 44. De naam van de houder is Jemie B.V.
2.6.
In het Benelux Merkenregister (inschrijfnummer 0793479) is opgenomen dat het woordmerk Cannalyse is gedeponeerd op 28 september 2005 voor de klassen: 1, 9, 42, 44. De naam van de houder is [gedaagden] h.o.d.n. [gedaagde sub 2].
2.7.
Canna heeft in 2005 bij de rechtbank ‘s-Gravenhage een kortgedingprocedure jegens [gedaagden] aanhangig gemaakt. Zij heeft - onder meer - gevorderd dat [gedaagden] zal worden bevolen ieder gebruik van het teken Cannalyse te staken en gestaakt te houden, omdat dit inbreuk maakt op haar rechten ten aanzien van het woord- en beeldmerk en de handelsnaam “CANNA”. Bij vonnis in kort geding van 5 oktober 2005 (hierna te noemen: het vonnis) heeft de voorzieningenrechter - onder meer en verkort weergegeven - overwogen dat het woordelement Canna van huis uit nauwelijks onderscheidend vermogen toekomt. Wel heeft het woordelement Canna in de betreffende branche een zekere bekendheid als merk meegekregen. Door inburgering, zo overweegt de voorzieningenrechter, is een zeker, zij het gering, onderscheidend vermogen ontstaan. Gelet daarop kan volgens de voorzieningenrechter niet worden gezegd dat het door [gedaagden] gebruikte teken Cannalyse overeenstemt met één van de merken waarop Canna zich heeft beroepen in die procedure. De totaalindruk van het teken en merk (Canna en Cannalyse) verschilt zodanig dat verwarringsgevaar naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op voorhand aannemelijk is. De gevraagde voorziening is geweigerd. Op het moment van het wijzen van het vonnis was het merk Cannalyse nog niet overgedragen aan Canna.
2.8.
Bij arrest van 29 november 2007 van het gerechtshof te ’s-Gravenhage (hierna te noemen: het arrest) is het vonnis bekrachtigd voor zover Canna daarbij is veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg en is het vonnis vernietigd voor het overige. Het gerechtshof heeft - met inachtneming van de vermeerderde eis van Canna - opnieuw recht gedaan. Het gerechtshof heeft daarbij - onder meer - [gedaagden] bevolen in de Benelux te staken en gestaakt te houden ieder gebruik van het teken Cannalyse en daarmee overeenstemmende tekens voor de waren en diensten waarvoor het ten name van Canna ingeschreven merk Cannalyse is ingeschreven. Voorts is in het arrest bepaald dat Canna de eis in de hoofdzaak diende in te stellen binnen drie maanden na betekening van het arrest. Op 7 maart 2008 is het arrest betekend aan [gedaagden].
2.9.
In rechtsoverweging 8 van het arrest heeft het gerechtshof, voor zover relevant, als volgt overwogen:
“Op grond van het bovenstaande gaat het Hof er voorshands van uit dat op 29 november 2005 de rechten met betrekking tot het merk CANNALYSE door [B] rechtsgeldig aan Canna zijn overgedragen. Het Hof acht aannemelijk dat door het gebruik van het teken CANNALYSE door [gedaagden] inbreuk in de zin van artikel 2.20, lid 1, sub a, BVIE wordt gemaakt op de rechten van Canna met betrekking tot haar merk CANNALYSE. Het door [gedaagden] gebruikte teken CANNALYSE is immers gelijk aan het merk en wordt gebruikt voor een testkit waarmee de werkzame stoffen in cannabis kunnen worden geanalyseerd, derhalve waren waarvoor het merk is gedeponeerd. Niet gesteld of aannemelijk is geworden is dat het merk CANNALYSE ieder onderscheidend vermogen mist.”
2.10.
Bij brief van 9 juni 2008 heeft Canna [gedaagden] c.s. gesommeerd te verklaren dat [gedaagden] c.s. met onmiddellijke ingang ieder gebruik door ANH en AND van de tekens Cannalyse, Cannalytics en daarmee overeenstemmende aanduidingen voor de waren waarvoor Canna het merk Cannalyse heeft ingeschreven, staakt en gestaakt houdt.
2.11.
Op 31 januari 2012 heeft de Oppositie Divisie van het Office For Harmonization in the Internal Market (trade Marks and designs) (hierna te noemen: het OHIM) in de zaak, bekend onder nummer B 1 383 977, tussen Canna en AND beslist dat de tekens Cannalyse en Cannalytics overeenstemmen en dat er gevaar voor verwarring is. Op grond daarvan weigert het OHIM de inschrijving van het teken Cannalytics voor de waren in de klassen 1, 5, 9, 35, 41, 42 en 44.
4 De beoordeling
4.1.
Canna legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagden] c.s. inbreuk maakt op haar merkrechten in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub a en b van het Benelux Verdrag inzake de Intellectuele Eigendom (hierna te noemen: BVIE) en voorts onrechtmatig jegens haar handelt, door het gebruik van de tekens Cannalyse en Cannalytics. Canna stelt hiertoe dat zij in mei 2005 constateerde dat [B] en [gedaagden] ieder afzonderlijk inbreuk maakten op haar merken en de handelsnaam Canna. Vervolgens heeft [B] het - op 19 april 2005 gedeponeerde - merk Cannalyse overgedragen aan Canna. [gedaagden] heeft het teken Cannalyse op 28 september 2005 als (jonger) merk gedeponeerd en biedt onder dat merk dezelfde of soortgelijke waren aan. Naast het merk Cannalyse maakt [gedaagden], indirect middels ANH en/of direct middels AND, gebruik van het teken Cannalytics ook ter onderscheiding van testkits voor hennep. Het gebruik van het merk Cannalyse en het teken Cannalytics vormt een inbreuk op de merkrechten van Canna, nu zij identiek (Cannalyse/Cannalyse) zijn aan dan wel zodanig overeenstemmen (Cannalyse/Cannalytics) met de merken van Canna dat gevaar voor verwarring bij het relevante publiek te duchten is.
4.2.
[gedaagden] c.s. voert daartegen gemotiveerd verweer. Zij voert allereerst aan dat Canna niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering jegens AND en ANH nu niet blijkt op welke wijze AND en ANH inbreuk op de merkrechten van Canna hebben gemaakt dan wel onrechtmatig jegens Canna hebben gehandeld. Verder dient Canna niet ontvankelijk te worden verklaard dan wel dienen de vorderingen te worden afgewezen nu Canna te lang heeft gewacht met het instellen van de eis in de hoofdzaak. Voorts betwist [gedaagden] c.s. dat zij inbreuk maakt op de merkrechten van Canna. Op voornoemde verweren zal in het navolgende - voor zover relevant - nader worden ingegaan.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.4.
De rechtbank Midden-Nederland is, nu [gedaagden] (gedaagde sub 1) zijn woonplaats heeft te [woonplaats], gemeente Woerden, op grond van artikel 4.6 lid 1 BVIE bevoegd om van de vordering van Canna jegens alle gedaagden kennis te nemen.
Ontvankelijkheid AND en ANH
4.5.
Volgens [gedaagden] c.s. is onvoldoende gebleken op welke wijze AND en ANH inbreuk op de merkrechten van Canna hebben gemaakt, dan wel onrechtmatig jegens Canna hebben gehandeld. Zij voert daartoe aan dat over de aard en omvang van het gestelde gebruik door AND en ANH van het merk Cannalyse en/of een daarmee overeenstemmend teken zoals Cannalytics door Canna niets is gesteld. Ook een verwijzing naar het moment en de plaatsen waar de inbreuk zou zijn gemaakt dan wel onrechtmatig is gehandeld, ontbreekt, zodat de vordering jegens AND en ANH dient te worden afgewezen.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemd verweer van [gedaagden] c.s. niet slaagt. Uit de dagvaarding blijkt voldoende welke rechtsgrond(en) Canna ten grondslag heeft gelegd aan haar vordering jegens AND en ANH en welke stellingen zij daartoe heeft ingenomen met name op welke wijze het verweten handelen zou hebben plaatsgevonden. Dat maakt dat Canna ontvankelijk is in haar vordering jegens AND en ANH. In hoeverre de rechtsgrond en de stellingen leiden tot het al dan niet toewijzen van de vordering zal vervolgens bij de inhoudelijke beoordeling aan de orde komen.
4.7.
[gedaagden] c.s. voert verder aan dat de vorderingen van Canna dienen te worden afgewezen dan wel dat Canna niet ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat Canna te lang heeft gewacht met het instellen van de eis in de hoofdzaak. Indien de rechtbank [gedaagden] c.s. niet in haar verweer volgt, stelt [gedaagden] c.s. dat in het kader van de beoordeling rekening dient te worden gehouden met de keuze van Canna om pas ruim zes maanden na het arrest de eis in de hoofdzaak in te stellen.
4.8.
Het verweer dat Canna te lang heeft gewacht met het aanhangig maken van de bodemprocedure slaagt niet. De termijn als bedoeld in artikel 1019i Rv, is een termijn waarbinnen een voorlopige voorziening haar kracht behoudt. Dit heeft geen invloed op de bevoegdheid van Canna om - binnen of buiten de hiervoor bedoelde termijn - een bodemprocedure aanhangig te maken. Het al dan niet voldoen aan de termijn van 1019i Rv heeft derhalve niets te maken met de vraag naar ontvankelijkheid in de hoofdzaak.
4.9.
Canna legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagden] c.s. inbreuk maakt op haar merkrechten in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub a en b BVIE.
4.10.
Allereerst overweegt de rechtbank dat vordering I onder a ziet op een gebod aan [gedaagden] en AND en alle (toekomstige) aan [gedaagden] c.s. direct of indirect gelieerde (rechts)personen om te staken en gestaakt te houden in alle landen van de Benelux iedere inbreuk op de in de dagvaarding bedoelde merkrechten van Canna, meer in het bijzonder het staken en gestaakt houden van iedere vorm van in het verkeer brengen van de in de dagvaarding beschreven inbreukmakende producten onder de naam Cannalyse en/of Cannalytics alsmede onder andere namen die inbreuk maken op de beschreven merkrechten. De rechtbank is van oordeel dat vordering I onder a te onbepaald is voor zover die vordering ziet op het staken en gestaakt houden van het gebruik van andere namen dan Cannalyse en Cannalytics. Immers, niet duidelijk is op welke namen de vordering precies ziet. Een beoordeling of ‘andere namen’ inbreuk maken op de merkrechten van Canna is niet mogelijk nu enkel dat gegeven geen referentiekader biedt en derhalve daaraan geen toetsing kan plaatsvinden. Dat gedeelte van de vordering zal derhalve worden afgewezen. Voor zover vordering I onder a ziet op inbreuk door het gebruik door [gedaagden] c.s. van het merk Cannalyse en het teken Cannalytics overweegt de rechtbank als volgt.
4.11.
Canna stelt dat het merk Cannalyse en het teken Cannalytics identiek zijn aan althans overeenstemmen met hetzelfde oudere ingeschreven merk van Canna. Voorts gebruikt [gedaagden] c.s. het merk Cannalyse en het teken Cannalytics voor dezelfde althans vergelijkbare waren als de waren waarvoor Canna haar merk Cannalyse heeft ingeschreven. Door deze handelwijze maakt [gedaagden] c.s. volgens Canna inbreuk op de merkrechten van Canna op grond van artikel 2.20 lid 1 sub a en b BVIE.
4.12.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagden] c.s. is dat uit het uittreksel uit het Benelux Merkenregister blijkt dat de houder van het woordmerk Cannalyse Jemie B.V. is en niet Canna.
4.13.
De rechtbank overweegt dat een uitsluitend recht op een merk wordt verkregen indien het desbetreffende merk wordt ingeschreven en het depot is verricht binnen het Benelux-gebied of voortvloeit uit een inschrijving bij het Internationaal Bureau. De depotdatum is de datum die beslissend is voor de vaststelling van de rangorde. Uit het uittreksel van het Benelux Merkenregister, overgelegd door [gedaagden] c.s., blijkt dat het woordmerk Cannalyse waarop Canna zich in dit geding beroept inschrijfnummer 0778865 heeft, geregistreerd is op naam van Jemie B.V. en op 19 april 2005 is gedeponeerd voor de klassen: 1, 9, 42, 44. Canna heeft erkend dat dit juist is (en naar de rechtbank verstaat, ook op of kort voor 17 februari 2009 juist was), maar zij stelt dat een akte van overdracht is opgemaakt gedateerd op 17 februari 2009 waarbij het merk Cannalyse weer wordt overgedragen aan Canna. Canna is vervolgens uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld om voornoemde akte van overdracht van 17 februari 2009 in het geding te brengen, zoals verwoord in het proces-verbaal van de comparitie. Canna heeft dit echter nagelaten. Zij heeft daarentegen de akte van overdracht van 29 november 2005 in het geding gebracht. Dat is echter niet van belang, omdat uit de voormelde erkenning door Canna volgt dat op of kort voor 17 februari 2009 de situatie die in de akte van 29 november 2005 wordt beschreven, achterhaald was. Nu uit het Benelux Merkenregister blijkt dat het woordmerk Cannalyse op of kort voor 17 februari 2009 was geregistreerd op naam van Jemie B.V., zulks is erkend door Canna en niet is komen vast te staan dat het merk nadien rechtsgeldig is overgedragen aan Canna, dient het ervoor te worden gehouden dat thans Jemie B.V. merkhouder is van het woordmerk Cannalyse. Nu het depot en de inschrijving van een merk een vereiste is om rechten als merkhouder te kunnen uitoefenen, en nu Canna geen merkhouder is, volgt daaruit reeds dat vordering I onder a voor zover deze ziet op een inbreuk op het woordmerk Cannalyse van Canna niet kan worden toegewezen en afwijzing van dat deel van de vordering zal volgen.
Het beeld- en de woordmerken Canna
4.14.
Voor zover Canna heeft bedoeld dat door het gebruik van het merk Cannalyse en het teken Cannalytics inbreuk wordt gemaakt op haar merken ‘Canna’, slaagt ook die stelling niet. De rechtbank is van oordeel dat Canna in dat kader onvoldoende heeft voldaan aan haar stelplicht. Zij is immers in haar betoog uitgegaan van de vermeende inbreuk op haar merk Cannalyse. Dat inbreuk wordt gemaakt door [gedaagden] c.s. op de merken ‘Canna’ wordt door Canna niet althans onvoldoende gesteld en in het geheel niet onderbouwd. Weliswaar heeft Canna haar vordering ingekleed in die zin dat zij vordert het staken en gestaakt te houden van iedere inbreuk op de in de dagvaarding bedoelde merken - derhalve inclusief de merken ‘Canna’ -, maar enkel dat gegeven is onvoldoende.
4.15.
Rechtsoverwegingen 4.13. en 4.14. leiden ertoe dat vordering I onder a in zijn geheel zal worden afgewezen.
4.16.
Nu vordering I onder a zal worden afgewezen, is het de vraag of [gedaagden] c.s. al dan niet onrechtmatig handelt door het gebruik van het merk Cannalyse en het teken Cannalytics. De rechtbank is van oordeel dat Canna ook ten aanzien van de rechtsgrond onrechtmatig handelen niet heeft voldaan aan haar stelplicht en overweegt daartoe als volgt.
4.17.
De enkele stelling van Canna dat [gedaagden] c.s. onrechtmatig heeft gehandeld door het gebruik van het teken Cannalytics zonder nadere stellingname en onderbouwing daarvan is onvoldoende en kan reeds om die reden niet leiden tot toewijzing van de vordering.
4.18.
Voor zover de vordering ziet op het gebruik van het merk Cannalyse overweegt de rechtbank dat Canna in dat kader eveneens onvoldoende heeft gesteld om tot het oordeel te kunnen komen dat [gedaagden] c.s. onrechtmatig jegens Canna heeft gehandeld. De door Canna gegeven onderbouwing inhoudende dat het gerechtshof heeft geoordeeld dat het gebruik van het merk Cannalyse door [gedaagden] c.s. een inbreuk op het merkrecht Cannalyse van Canna oplevert, op grond waarvan aan [gedaagden] een verbod is opgelegd om nog langer het teken Cannalyse te gebruiken, houdt geen stand. Dit om de reden dat in de onderhavige zaak is komen vast te staan dat Canna geen merkhouder is van het merk Cannalyse, zie 4.13., en het oordeel van het gerechtshof enkel ziet op de inbreuk door [gedaagden] c.s. op het merkrecht Cannalyse. Canna heeft voor het overige geen nadere stellingen ingenomen die zien op de grondslag onrechtmatig handelen, zodat ook hiervoor geldt dat de enkele stelling van Canna dat [gedaagden] c.s. onrechtmatig heeft gehandeld door het gebruik van het merk Cannalyse zonder nadere onderbouwing onvoldoende is en derhalve niet kan leiden tot toewijzing van de vordering.
4.19.
Gelet op de vorenstaande overwegingen zal vordering I onder b worden afgewezen.
4.20.
Aan de afwijzing van vordering I onder a en b is inherent dat ook de vorderingen II, III, IV, V, VI en VII zullen worden afgewezen.
4.21.
Canna zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. [gedaagden] c.s. vordert op grond van artikel 1019h Rv een volledige proceskostenveroordeling van Canna. [gedaagden] c.s. heeft echter nagelaten een gedetailleerde opgave te doen van het uurtarief en het aantal gewerkte uren en een concrete omschrijving te geven van de verrichte werkzaamheden. De rechtbank wordt daardoor niet in staat gesteld te beoordelen of sprake is van redelijke en evenredige kosten in de zin van artikel 1019h Rv, zodat de op deze grondslag gevorderde veroordeling in de volledige proceskosten niet toewijsbaar is. Dit betekent dat de rechtbank toepassing zal geven aan het liquidatietarievenstelsel en aan kosten aan de zijde van [gedaagden] c.s. zal toewijzen:
- griffierecht € 254,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punt × tarief € 452,00)
Totaal € 1.158,00
4.22.
De rechter, ten overstaan van wie de comparitie is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen omdat deze rechter niet langer werkzaam is bij deze rechtbank.