De Utrechtse burgemeester mocht zich in het openbaar kritisch uitlaten over misstanden aan het Zandpad in Utrecht. Dat oordeelde de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland vrijdag 18 juli in Utrecht. Twee exploitanten van boten uit de voormalige prostitutiezone spanden een kort geding tegen de burgemeester aan omdat hij hen in een kranteninterview ten onrechte in verband gebracht zou hebben met mensenhandel.
zaaknummer / rolnummer: C/16/371266 / KG ZA 14-430
Vonnis in kort geding van 18 juli 2014
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X]-VASTGOED B.V.,
statutair gevestigd te Utrecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Y] VASTGOED B.V.,
statutair gevestigd te Utrecht,
eiseressen,
advocaat mr. J.B. Boone te Wijk bij Duurstede,
tegen
1
[gedaagde 1],
wonende te [woonplaats],
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE UTRECHT,
zetelend te Utrecht,
gedaagden,
advocaat mr. drs. S.M. Kingma te ‘s-Gravenhage.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk [eiseressen] worden genoemd. Gedaagden sub 1 en 2 zullen respectievelijk worden aangeduid als [gedaagde 1] en de Gemeente. Zij zullen gezamenlijk [gedaagden] worden genoemd.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaardingen van 20 juni 2014;
-
de producties van de zijde van [eiseressen] (2);
-
de producties van de zijde van [gedaagden] (9);
-
de mondelinge behandeling van 3 juli 2014;
-
de pleitnota van [eiseressen];
-
de pleitnota van [gedaagden].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1.
[eiseressen] hield zich in het verleden bezig met het exploiteren van een aantal zogenaamde prostitutieboten aan het Zandpad in Utrecht. De Gemeente had hiervoor vergunningen voor de exploitatie van een seksinrichting verstrekt (hierna: de vergunningen).
2.2.
Het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente (hierna: het college) heeft bij brieven van 28 maart 2013 het voornemen aan [eiseressen] kenbaar gemaakt om de vergunningen in te trekken en de door [eiseressen] aangevraagde nieuwe vergunningen te weigeren. [eiseressen] heeft tegen dit voornemen zienswijzen ingediend.
2.3.
Het college heeft bij besluiten van 15 april 2013 de vergunningen van [eiseressen] ingetrokken en de nieuw aangevraagde vergunningen geweigerd. [eiseressen] heeft tegen deze besluiten bezwaar aangetekend. Het college heeft op 30 september 2013 beslissingen op bezwaar genomen, waarin is besloten de besluiten van 15 april 2013 in stand te laten. [eiseressen] heeft geen beroep aangetekend tegen deze beslissingen op bezwaar.
2.4.
In het Algemeen Dagblad - Stad en Regio - van donderdag 10 april 2014 is een interview met [gedaagde 1], de burgemeester van Utrecht, gepubliceerd, waarin hij zich heeft uitgelaten over de situatie op het Zandpad. [gedaagde 1] geeft in dit interview op de vraag “In Utrecht is al bijna een jaar geen raamprostitutie. Waarom duurt het zo lang?” het volgende antwoord: “Laat ik beginnen met dat het volstrekt terecht is dat de vergunningen van de exploitanten zijn ingetrokken. Wat daar gebeurde, tart elke beschrijving.”
2.5.
[eiseressen] heeft [gedaagde 1] bij brief van 12 mei 2014 verzocht tot rectificatie van zijn uitlatingen in dit interview over te gaan. [gedaagde 1] heeft niet aan dit verzoek voldaan.
3 Het geschil
3.1.
[eiseressen] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagden] te veroordelen binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis een rectificatie te plaatsen in het Algemeen Dagblad (landelijke editie), ter grootte van ten minste 1/16 van de bladspiegel en op de bovenste helft daarvan, zulks op de eerste oneven pagina waarop advertenties kunnen worden geplaatst, met uitsluitend de navolgende tekst:
“Rectificatie
In een interview in deze krant van 10 april 2014 heb ik, [gedaagde 1] burgemeester van de gemeente Utrecht, de bestuurders van [X]-Vastgoed B.V. en [Y] Vastgoed B.V. in verband gebracht met mensenhandel, zonder redelijke argumenten ter onderbouwing van dat verwijt. Ik trek de genoemde uitspraken bij deze in.
[gedaagde 1], burgemeester van Utrecht”
of een door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen andere tekst, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor elke dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat [gedaagden] in gebreke blijft geheel aan deze veroordeling te voldoen;
II. [gedaagden] te verbieden om [eiseressen], haar bestuurders en medewerkers zonder objectief redelijke grond in verband te brengen met mensenhandel zulks op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 5.000,00 voor iedere keer dat in strijd met dit verbod wordt gehandeld, waarbij het opnieuw (doen) publiceren van uitlatingen van die strekking uit het verleden (anders dan in voornoemde rectificatie) ook als in strijd met dit verbod zal worden aangemerkt;
III. [gedaagden] te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
[gedaagden] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
De spoedeisendheid van de zaak is uit het gestelde en gevorderde voldoende aannemelijk geworden.
4.2.
[eiseressen] stelt dat de onder 2.4. geciteerde uitlating van [gedaagde 1] in het interview (hierna: de uitlating) onrechtmatig jegens haar is en dat zij en haar bestuurders [A] en [B] als gevolg hiervan ernstig in hun eer en goede naam zijn aangetast. Volgens [eiseressen] duidt [gedaagde 1] met zijn uitlating in het interview op wat het college in de brieven van 28 maart 2013 heeft geschreven. In deze brieven staat onder meer:
“Met regelmaat worden op het Zandpad controles uitgevoerd. Deze controles hebben tot doel er zorg voor te dragen dat de voorwaarden voor de vergunning en de (algemene) bepalingen uit de APV worden nageleefd, hebben bijvoorbeeld ook tot doel om mensenhandel tegen te gaan.”
en:
“In de handhavingsstrategie is al aangegeven dat tijdens het strafrechtelijk onderzoek in 2008 aan het licht kwam dat jarenlang, op omvangrijke schaal en op gruwelijke wijze, mensenhandel voorkwam in de prostitutiesector. Ook op het Zandpad.”
[eiseressen] stelt dat er geen bewijs is dat zij zich schuldig zou hebben gemaakt aan mensenhandel en dat uitgebreid politieonderzoek naar mensenhandel op het Zandpad niet tot strafrechtelijke veroordelingen heeft geleid.
4.3.
[gedaagden] betwist dat de uitlating van [gedaagde 1] jegens [eiseressen] onrechtmatig is. [gedaagden] stelt dat de uitlating van [gedaagde 1] niet alleen op [eiseressen] zag, maar op de misstanden bij alle seksinrichtingen op het Zandpad. Volgens [gedaagden] zijn er 7 à 8 strafrechtelijke veroordelingen geweest voor mensenhandel op het Zandpad en betreffen dit inderdaad zaken die elke beschrijving tarten. [gedaagden] geeft als voorbeeld dat er prostituee is geweest die ook tijdens haar zwangerschap op het Zandpad heeft moeten werken en dat in een van de boten een geval van waterboarden heeft plaatsgevonden. [gedaagden] stelt dat de grondslag voor de uitlating van [gedaagde 1] dezelfde is als waarop is besloten de vergunningen van [eiseressen] en de andere exploitanten in te trekken. Voor [eiseressen] geldt dat een van deze gronden is dat er redelijkerwijs voldoende aanwijzingen zijn dat er in de seksinrichtingen van [eiseressen] personen werken of werkten die zich schuldig maken of maakten aan mensenhandel of het faciliteren daarvan.
4.4.
De vorderingen van [eiseressen] vormen een beperking op het in artikel 10 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) neergelegde grondrecht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht kan ingevolge het tweede lid van artikel 10 EVRM slechts worden beperkt, indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam of de rechten van anderen.
4.5.
Van een beperking die bij de wet is voorzien, is sprake wanneer de door [gedaagde 1] gedane gewraakte uitlating onrechtmatig zou zijn in de zin van art. 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.6.
Bij de beantwoording van de vraag of dit zich hier voordoet staan twee, ieder voor zich hoogwaardige maatschappelijke en persoonlijke belangen tegenover elkaar:
aan de ene kant het belang van [eiseressen] en haar bestuurders dat zij niet worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen die afbreuk doen aan hun integriteit, geloofwaardigheid, eer en goede naam, en aan de andere kant het belang van [gedaagde 1] om zich in het openbaar kritisch, informerend en/of waarschuwend te kunnen uitlaten ter voorlichting van het publiek omtrent voorvallen of gebeurtenissen die de samenleving raken. Welke van deze belangen de doorslag geeft, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden van het geval. Daarnaast is van belang of de beweringen die worden gedaan op waarheid berusten en de manier waarop die beweringen worden gedaan.
4.7.
De voorzieningenrechter stelt vast dat [eiseressen] en haar bestuurders in het bewuste interview niet bij naam worden genoemd en dat de beschuldiging van mensenhandel in het interview ook niet valt. Er is daarom onvoldoende feitelijke grondslag voor toewijzing van de vordering tot rectificatie.
4.8.
Voor zover [eiseressen] zich op het standpunt stelt dat de uitlating van [gedaagde 1] in het interview toch onrechtmatig jegens haar is, omdat het voor redelijk geïnformeerde lezers van de krant duidelijk is dat [gedaagde 1] in het interview doelt op mensenhandel en bekend is dat [eiseressen] een van de exploitanten van prostitutieboten op het Zandpad is, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
4.9.
In deze procedure is gebleken dat zowel op bestuurlijk als strafrechtelijk niveau uitgebreid onderzoek is gedaan naar mensenhandel op het Zandpad. In tegenstelling tot hetgeen [eiseressen] heeft gesteld, zijn er op rechtspraak.nl verschillende strafrechtelijke veroordelingen te vinden van personen die zich - onder meer op het Zandpad - schuldig hebben gemaakt aan mensenhandel. Voor een overzicht van (een aantal van) de strafrechtelijke veroordelingen wordt verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, sector bestuursrecht, van 7 juli 2014 in een procedure tussen een andere exploitant van prostitutieboten op het Zandpad en het college (ECLI:NL:RBMNE:2014:2736). Gelet op de inhoud van de vonnissen die in de uitspraak van 7 juli 2014 worden genoemd, is het naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat zich op het Zandpad feiten hebben voorgedaan die zodanig ernstig zijn dat de uitlating “Wat daar gebeurde, tart elke beschrijving” gerechtvaardigd is. Deze uitlating is daarom niet onrechtmatig.
4.10.
[gedaagden] heeft ter onderbouwing van haar stelling dat er aanwijzingen zijn dat er in de seksinrichtingen van [eiseressen] personen werken of werkten die zich schuldig maken of maakten aan mensenhandel of het faciliteren daarvan, een proces-verbaal bestuurlijke rapportage van 22 maart 2013 in het geding gebracht, waarin een van de bestuurders en twee medewerkers van [eiseressen] zijn gescreend. Bijlage III bij de bestuurlijke rapportage betreft een opsomming van 17 feiten en omstandigheden die volgens de Gemeente indicatoren vormen voor mensenhandel. Bijlage VI betreft een verklaring d.d. 12 april 2013 van [naam] (hierna: [naam]), hoofdinspecteur van politie werkzaam bij de Landelijke Eenheid, Dienst Landelijke Recherche, in de functie van Programmamanager mensenhandel, korpsexpert mensenhandel, senior expert mensenhandel van de Dienst Landelijke Recherche. [naam] heeft kennis genomen van de bestuurlijke rapportage en verklaart hierover onder meer het volgende:
“Vanuit mijn expertise heb ik waargenomen dat hetgeen, zoals is opgenomen in de bestuurlijke rapportages, valt te kwalificeren als gedragingen die gevat zijn onder de criteria (indicatoren) die een aanwijzing geven voor mensenhandel.
(…)
De betreffende personen zijn jarenlang werkzaam in de prostitutiebranche en hadden vanuit hun professie moeten kunnen weten dat prostitutie gezien wordt als een vrijwillig, zelfstandig en onafhankelijk beroep. Daarentegen werkt men zoals beschreven in de aangeboden bestuurlijke rapportage samen met pooiers. Men vraagt geld bovenop de reguliere huur. Men bemiddelt in werk en woonadressen. Zoals beschreven verdienen ze geld aan deze activiteiten terwijl men had kunnen weten dat deze dames niet zo vrijwillig en zelfstandig werkten zoals het volgens het Nederlandse prostitutiebeleid is bedoeld”
(…)
Mijns inziens is een verdenking/vermoeden van mensenhandel gerechtvaardigd en behoort een strafrechtelijk vervolgonderzoek zeker tot de mogelijkheden. (…)”
4.11.
Uit de bestuurlijke rapportage van 22 maart 2013 en de verklaring van [naam] van 12 april 2013 kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden afgeleid dat er serieuze aanwijzingen zijn dat ook medewerkers van [eiseressen] betrokken zijn geweest bij mensenhandel op het Zandpad. Gelet hierop heeft [gedaagde 1] niet onrechtmatig jegens [eiseressen] en haar bestuurders gehandeld door haar uitlating in het interview niet expliciet te beperken tot andere exploitanten dan [eiseressen]
4.12.
Op grond van het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat in dit geval het belang van [gedaagden] om zich in het openbaar kritisch, informerend en/of waarschuwend te kunnen uitlaten ter voorlichting van het publiek omtrent voorvallen of gebeurtenissen die de samenleving raken, de doorslag geeft. De vorderingen van [eiseressen] worden daarom afgewezen.
4.13.
[eiseressen] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 608,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.424,00
5 De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseressen] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.424,00;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2014.1