Als hoofdregel geldt dat de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechts-vordering ook op kort gedingzaken van toepassing zijn, indien de aard van het kort geding zich daartegen niet verzet.
In artikel 125 lid 1 Rv is bepaald dat het geding aanhangig is vanaf de dag van dagvaarding. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat, anders dan bij bodemprocedures, er bij kort gedingprocedures in eerste aanleg geen rol is. Wel vindt er een dagbepaling plaats als be-doeld in artikel 254 Rv. Verder blijven er in de praktijk gevolgen verbonden worden aan de eerste uitroeping van de zaak ter terechtzitting, omdat dit de wijze is waarop een partij in het geding verschijnt.
Artikel 9.1 van het Procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie bepaalt dat de eisende partij de procedure kan intrekken tot het moment dat de zaak is uitgeroepen. In dat geval spreekt de voorzieningenrechter geen proceskostenveroordeling uit.
Artikel 249 lid 1 Rv bepaalt dat zolang de gedaagde niet voor antwoord heeft geconclu-deerd, de eiser afstand kan doen van de instantie. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de eiser verplicht is de proceskosten van de gedaagde te betalen.
Artikel 250 lid 1 Rv bepaalt dat afstand wordt gedaan bij akte ter rolle. Lid 4 van dit artikel bepaalt voorts dat ter zake van de betaling van de kosten de rechter op verlangen van de ge-daagde een bevelschrift uitvaardigt. Dit bevelschrift is uitvoerbaar bij voorraad.
Artikel 1019h Rv luidt als volgt: “Voor zover nodig in afwijking van de tweede paragraaf van de twaalfde afdeling van de tweede titel van het eerste Boek en in afwijking van artikel 843a, eerste lid, wordt de in het ongelijk gestelde partij desgevorderd veroordeeld in rede-lijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet.”