zaaknummer / rolnummer: C/16/351525 / HA ZA 13-654
Vonnis van 31 mei 2017
in de zaak van
de vennootschap naar Zwitsers recht
BÂLOISE ASSURANCE S.A.,
gevestigd te Bazel, Zwitserland
eiseres,
advocaat mr. G.C.G. Metz te 's-Gravenhage,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PRORAIL B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. M.C. Franken-Schoemaker te Houten,
2 MR. J.P.M. BORSBOOM,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Spoorflex Safety First BV,
kantoorhoudende te Barendrecht,
gedaagde,
advocaat mr. H.M. Kruitwagen te Arnhem,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BAM RAIL BV,
statutair gevestigd te Bunnik,
gedaagde,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam
Partijen zullen hierna Bâloise, Prorail, (de curator van) Spoorflex en BAM genoemd worden.
1 Het verzoek om alsnog hoger beroep toe te staan
1.1.
Bij brief van 26 april 2017 heeft mr. De Haan namens BAM de rechtbank verzocht om alsnog hoger beroep toe te staan van het vonnis van 22 maart 2017.
1.2.
De rechtbank heeft de overige partijen in de gelegenheid gesteld zich over dit verzoek uit te laten.
1.3.
Bij rolberichten van 5 en 11 mei 2017 hebben Prorail en de curator van Spoorflex zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Bij brief van 10 mei 2017 heeft Bâloise kenbaar gemaakt tegen inwilliging van het verzoek bezwaar te hebben.
2 De beoordeling
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek moet worden afgewezen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
2.2.
Op grond van artikel 337 Rv is - om redenen van doelmatigheid - uitgangspunt dat van een tussenvonnis geen hoger beroep openstaat, tenzij de rechter anders bepaalt. Volgens de Hoge Raad kan de rechter alsnog hoger beroep van een tussenvonnis toestaan, indien bijvoorbeeld in de tussenuitspraak is beslist op een controversiële rechtsvraag, hetgeen doorwerkt in de verdere behandeling van de zaak, omdat een andere beslissing tot een aanzienlijke bekorting van de procedure zou hebben geleid, of omdat de behandeling van samenhangende zaken anders uiteen dreigt te lopen (HR 23 januari 2004, ECLI:NL:HR: 2004:AL7051).
2.3.
Van dergelijke of soortgelijke omstandigheden is in dit geval geen sprake. De vraag die BAM in hoger beroep opnieuw beoordeeld zou willen zien, betreft geen controversiële rechtsvraag, maar de vraag of de omstandigheden van het geval de kwalificatie “grobe Fahrlässigkeit” rechtvaardigen. Een ander oordeel over die vraag in hoger beroep kan weliswaar de schadediscussie onnodig maken, maar dat maakt deze zaak geen uitzonderlijk geval dat het openstellen van tussentijds hoger beroep noodzakelijk maakt. De bepaling van de schade zal plaatsvinden via aktes, en zal dus naar verwachting niet tot een aanzienlijke verlenging van de procedure of hoge kosten leiden.
3 De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, mr. J.K.J. van den Boom en mr. P.J. Neijt en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2017.1