beschikking
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
handelskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/16/486566 / HA RK 19-238
Beschikking van 12 maart 2020
[verzoeker]
,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde: B. de Haan in Zoetermeer,
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
advocaat: mr. T.J.P. Jager in Amsterdam.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en ING worden genoemd.
2 De feiten
2.1.
[verzoeker] heeft bij ING op zijn naam en die van zijn inmiddels overleden echtgenote, [B] , een ING Betaalrekening geopend, met rekeningnummer [rekeningnummer] . Deze rekening heeft een kredietlimiet van € 250,-.
2.2.
[verzoeker] maakte gebruik van de mogelijkheid om met internetbankieren zijn bankrekening te raadplegen en transacties te verrichten en had via [website] .nl toegang tot de internetomgeving van zijn bankrekening. Ook had hij de “mobiel bankieren app” van ING (hierna: de App) op zijn telefoon gedownload. De site ten behoeve van internetbankieren van ING, waarvan de gegevens dus ook middels de App zijn te raadplegen en te gebruiken, bevat een zogenaamde berichtenbox waarin ING berichten plaatst bestemd voor de rekeninghouder.
2.3.
Op 1 november 2018 heeft ING een bericht naar de berichtenbox van [verzoeker] gestuurd, waarin is meegedeeld dat hij zonder toestemming € 255,49 rood staat op zijn betaalrekening, dat dit hoger is dan de limiet van € 250,- en is hij verzocht om dit tekort binnen vijf werkdagen aan te vullen.
2.4.
Op 10 november 2018 heeft ING een bericht naar de berichtenbox van [verzoeker] gestuurd, waarin is meegedeeld dat hij sinds twee maanden rood staat op zijn betaalrekening, dat hij met de kwartaallimiet maximaal 3 maanden rood mag staan en is hij verzocht om voor 10 december 2018 te zorgen dat zijn saldo minimaal één volledige werkdag positief is.
2.5.
Op 15 november 2018 heeft ING een bericht naar de berichtenbox van [verzoeker] gestuurd, waarin is meegedeeld dat hij nog steeds zonder toestemming € 258,07 rood staat op zijn betaalrekening, dat dit hoger is dan de limiet van € 250,- en is hij verzocht om dit tekort direct aan te vullen.
2.6.
Op 12 december 2018 heeft ING een bericht naar de berichtenbox van [verzoeker] gestuurd, waarin is meegedeeld dat hij nog steeds meer rood staat dan is toegestaan, dat ING daarom zijn kwartaallimiet heeft moeten beëindigen en is [verzoeker] verzocht om zijn saldo binnen vijf werkdagen aan te vullen tot een positief bedrag. Indien [verzoeker] dat niet doet, moet ING de betalingsachterstand doorgeven aan het Bureau Krediet Registratie (hierna: BKR), zo staat in het bericht.
2.7.
Op 15 december 2018 heeft ING een bericht naar de berichtenbox van [verzoeker] gestuurd, waarin is meegedeeld dat hij nog steeds zonder toestemming € 261,49 rood staat op zijn betaalrekening, dat dit hoger is dan de limiet van 0 en is [verzoeker] verzocht om zijn tekort direct aan te vullen. Ook wordt in het bericht vermeld dat ING verplicht is om langdurige betalingsachterstanden te melden bij het BKR.
2.8.
Op 10 januari 2019 heeft ING een bericht naar de berichtenbox van [verzoeker] gestuurd, waarin is meegedeeld dat hij al enige tijd zonder toestemming rood staat op zijn betaalrekening, dat [verzoeker] een aantal keren tevergeefs is gevraagd om dit tekort aan te vullen en dat hij nu € 261,49 rood staat. Vervolgens wordt in het bericht vermeld:
“(…) Opeising tekort
|+Wij stellen u nu in gebreke (conform artikel 6:82 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek), en eisen de volledige vordering in één keer op.
||U moet daarom het tekort binnen 10 werkdagen na ontvangst van dit bericht aanvullen (…)
Gevolgen bij niet aanvullen tekort
|+Als u het tekort niet binnen 10 werkdagen aanvult, bent u in verzuim. (…)
Melding bij Bureau Krediet Registratie
|+Wij zijn verplicht om langdurige betalingsachterstanden te melden bij Bureau Krediet Registratie (BKR).
||Een negatieve registratie bij BKR blijft bestaan tot 5 jaar nadat de achterstand is ingelopen.
||De registratie kan gevolgen hebben bij het afsluiten van een telefoonabonnement of bij het aanvragen van een lening. (…)”
2.9.
Op 10 januari 2019 heeft ING melding gemaakt van het saldotekort van [verzoeker] bij het BKR. In het BKR-overzicht van [verzoeker] wordt een zogenaamde 2-codering op 10 januari 2019 vermeld in het Centraal Krediet Informatiesysteem (hierna: CKI) van het BKR.
2.10.
In artikel 13 van het Algemeen Reglement CKI (hierna: AR) wordt, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Artikel 13
WELKE BIJZONDERHEDEN WORDEN GEMELD
1 De zakelijke klant meldt de onderstaande feiten met de daarbij behorende bijzonderheidscode onmiddellijk, maar in ieder geval binnen vier (4) weken nadat deze feiten zich hebben voorgedaan, bij Stichting BKR:
(…)
code 2 de zakelijke klant heeft betaling van het restant van de of de gehele vordering geëist conform de daarvoor geldende wettelijke vereisten;
(…)
4 De vooraankondiging is niet van toepassing op de registratie van een bijzonderheidscode.”
2.11.
Op 18 februari 2019 heeft [verzoeker] het saldotekort alsnog aangevuld.
3 Het verzoek en het verweer
3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair te oordelen dat ING de vordering niet rechtsgeldig heeft opgeëist en daarom onterecht is overgegaan tot het verwerken van de registratie in het BKR dan wel ING te veroordelen de (bijzonderheids)codering 2 in het CKI met contractnummer [contractnummer] op naam van [verzoeker] en daarmee de registratie te (laten) verwijderen, en subsidiair om ING te bevelen binnen twee weken de registratie in het BKR dan wel de (bijzonderheids)codering 2 in het CKI met contractnummer [contractnummer] op naam van [verzoeker] te (laten) verwijderen op basis van een belangenafweging, een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van ING in de proceskosten.
3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek – samengevat – ten grondslag dat geen sprake is van een rechtsgeldige opeising van de vordering en dat hij geen vooraankondiging van de registratie in het BKR heeft ontvangen. Volgens [verzoeker] is hij niet deugdelijk in gebreke gesteld. De naar zijn berichtenbox verstuurde berichten kunnen niet als een opeising of ingebrekestelling worden gezien. Het bericht van 10 januari 2019 voldoet niet aan het schriftelijkheidsvereiste (artikel 156, lid 1, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Daarnaast stelt [verzoeker] dat hij geen vooraankondigingsbrief heeft ontvangen voor zijn (achterstands)melding in het BKR, terwijl dit op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) wel verplicht is. Hij is daardoor niet in de gelegenheid gesteld om de registratie van de achterstanden te voorkomen. De door ING naar (de berichtenbox van) [verzoeker] verstuurde berichten heeft hij nooit gezien. Hij maakte lange tijd geen gebruik van de digitale omgeving van ING en hij ontving ook geen meldingen en/of push berichten als er een nieuw bericht in zijn berichtenbox zat. Hij heeft er ook niet zelf voor gekozen om de communicatie met ING over zijn betaalrekening (enkel) via de berichtenbox te laten verlopen en was zich er niet van bewust dat ING belangrijke mededelingen, zoals de (op)eising van vorderingen en vooraankondigingen, alleen op deze manier communiceerde. Hij checkte zijn berichtenbox ook daarom nooit. Bovendien is een dergelijk bericht gemakkelijk te missen. Een belangrijke mededeling, zoals het aankondigen van een BKR-registratie en de opeising van een vordering, lenen zich niet voor louter digitale toezending op die manier. Indien de App niet daadwerkelijk geopend wordt (of wordt ingelogd op [website] .nl), wordt de ontvanger van een bericht in de berichtenbox niet op de hoogte gesteld van het feit dat er een nieuwe mededeling in zijn berichtenbox staat. [verzoeker] heeft de door ING verstuurde berichten dan ook niet ontvangen. Het had op de weg van ING gelegen om op een andere manier contact op te nemen met [verzoeker] . Pas op 15 februari 2019 is hij, omdat hij toen voor het eerst in lange tijd weer inlogde, op de hoogte geraakt van de overschrijding van zijn kredietlimiet en heeft hij direct de achterstand voldaan. De berichten heeft hij ook toen niet gezien. [verzoeker] kan ook nu de berichten niet alsnog lezen omdat zijn rekening is opgeheven en hij geen toegang meer heeft tot de digitale omgeving.
Subsidiair stelt [verzoeker] zich op het standpunt dat hij zwaarwegende belangen heeft op grond waarvan de registratie voortijdig moet worden verwijderd.
3.3.
ING voert verweer. ING betwist dat de opeising niet rechtsgeldig is geschied. ING stelt dat een vooraankondiging niet vereist is voor de registratie van een bijzonderheidscode (artikel 13, lid 4, AR). De bijzonderheidscode wordt geplaatst als de gebeurtenis zich voordoet. Op 10 januari 2019 werd genoteerd dat op die dag het debetsaldo opeisbaar werd gesteld. ING heeft [verzoeker] geïnformeerd over de ongeoorloofde overschrijding van het kredietlimiet, de verplichting deze ongedaan te maken en voor voldoende saldo te zorgen. ING heeft aangegeven wat [verzoeker] kan en moet doen om een BKR registratie te voorkomen. Daarmee heeft ING gehandeld conform het AR. ING stelt aannemelijk te hebben gemaakt dat zij de berichten betreffende de achterstand heeft verzonden aan de rekeninghouder en dat zij een vooraankondiging heeft verzonden. Volgens ING volstaat het plaatsen van een bericht in de elektronische berichtenbox omdat de rekeninghouder geacht mag worden die berichten ook te lezen. Tot slot prevaleert volgens ING haar belang bij handhaving van de terechte registraties boven het belang van [verzoeker] tot verwijdering van ervan.
4 De beoordeling
4.1.
Het verzoek van [verzoeker] is ontvankelijk, omdat het verzoek binnen zes weken na de afwijzing van ING op 9 juli 2019 is ingediend. Het verzoek zal inhoudelijk worden beoordeeld.
4.2.
ING is een aanbieder van krediet in de zin van artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft). Op grond van artikel 4:32 lid 1 Wft is ING verplicht deel te nemen aan een stelsel van kredietregistratie. Het CKI is een kredietregistratie dat door BKR wordt bijgehouden. ING is deelnemer aan het CKI en als deelnemer gebonden aan het door CKI vastgestelde AR.
4.3.
Het CKI bevat een geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens waarop de AVG ingevolge artikel 2, lid 1, AVG van toepassing is. Het CKI kan worden aangemerkt als een bestand als bedoeld in artikel 4, onder 6, AVG. ING is de in artikel 4, onder 7, AVG bedoelde verantwoordelijke voor de in het CKI opgenomen persoonsgegevens van [verzoeker] . Op grond van de artikelen 15 tot en met 22 AVG kan een belanghebbende zich tot de verwerkingsverantwoordelijke wenden met verzoeken tot onder meer rectificatie en/of wissen van zijn/haar gegevens. Bij weigering van het verzoek kan de belanghebbende zich op grond van artikel 79 AVG jo. artikel 35, lid 1, Uitvoeringswet AVG tot de rechtbank wenden met het verzoek de verwerkingsverantwoordelijke te bevelen het verzoek alsnog na te komen. De rechter toetst onder meer of de verwerkingsverantwoordelijke aannemelijk heeft gemaakt dat zijn dwingende gerechtvaardigde belangen (in dit geval het tweeledige doel van de kredietregistratie: het beschermen van de consument tegen overkreditering en het waarschuwen van andere kredietinstellingen) in dit specifieke geval zwaarder wegen dan de belangen of de grondrechten en fundamentele vrijheden van betrokkene (artikel 69 AVG).
4.4.
Voorafgaand aan de belangenafweging is echter eerst de vraag aan de orde of ING de bijzonderheidscodering terecht aan het BKR heeft gemeld. Volgens [verzoeker] is dit niet het geval, omdat geen sprake is van een rechtsgeldige opeising van de vordering en hij geen vooraankondiging van de registratie heeft ontvangen. Volgens ING is de melding terecht gedaan, omdat geen voorafgaande ingebrekestelling (en verzuim) nodig is, de vordering terstond opeisbaar is en ook geen vooraankondiging van de registratie nodig is.
4.5.
Overwogen wordt als volgt. Niet is in geschil dat het in dit geval gaat om de melding van een bijzonderheidscodering in de zin van artikel 13 AR (en niet van een betalingsachterstand in de zin van artikel 12 AR). Op grond van artikel 13, lid 1, AR moet ING bij het BKR melden dat zij betaling van het restant van de of de gehele vordering heeft geëist conform de daarvoor geldende wettelijke vereisten. Niet gezegd kan worden dat ING met het bericht van 10 januari 2019 (zie r.o. 2.8), of de overige berichten, aan die voorwaarden heeft voldaan. Het versturen van een bericht naar de elektronische berichtenbox van [verzoeker] is daarvoor, in de gegeven omstandigheden, onvoldoende. De rechtbank overweegt daartoe dat vast moet staan dat de melding ook is ontvangen. Van ontvangst is ingevolge artikel 3:37 lid 3 Burgerlijk Wetboek pas sprake als de mededeling degene aan wie die is gericht, heeft bereikt. Daar kan bij verzending middels het plaatsen in een digitale berichtenbox niet in alle omstandigheden van uit worden gegaan. Van een rekeninghouder kan niet zonder meer verwacht worden dat hij weet dat bij het aangaan van een overeenkomst voor internetbankieren, alle post alleen nog maar elektronisch via een berichtenbox wordt verstuurd. Dat blijkt bijvoorbeeld ook uit de uitspraken van de Rechtbank Midden-Nederland van 19 februari 2018 en van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 januari 2020 (ECLI:NL:RBMNE:2018:606 en ECLI:NL:GHARL:2020:288), waar voor de vraag of een mededeling iemand heeft bereikt, van doorslaggevend belang wordt geacht dat de betrokkene nadrukkelijk heeft ingestemd met de verzending van belangrijke mededelingen via de berichtenbox (door het aanvinken van een akkoordverklaring, in dit geval bij de aanmelding voor [website] .nl). Daarmee heeft hij dan kenbaar gemaakt op die manier bereikbaar te zijn. ING heeft niet gesteld en ook is niet gebleken dat een dergelijk akkoord nadrukkelijk van [verzoeker] is gevraagd bij het in gebruik nemen van de App of van de mogelijkheid van internetbankieren. Dat, zoals ING ter zitting heeft verklaard, een rekeninghouder die gebruik maakt van internetbankieren er voor kan kiezen om zijn post per gewone post, dat wil zeggen niet digitaal, te ontvangen, kan niet leiden tot een ander oordeel. Niet gesteld of gebleken is dat een rekeninghouder bij het aangaan van een contract voor internetbankieren daar zodanig op gewezen wordt, dat voor hem duidelijk is dat bij niets doen alle correspondentie voortaan digitaal via een berichtenbox zal plaatsvinden. Ook van de mogelijkheid om via een e-mailnotificatie op de hoogte te worden gebracht van de verzending van een bericht naar een berichtenbox is niet gebleken.
ING heeft er verder nog op gewezen (productie 16) dat het BKR heeft meegedeeld dat het verzenden van de vooraankondiging achterstandsmelding door middel van het plaatsen van een bericht in de berichtenbox moet worden gezien als een schriftelijke vooraankondiging. Daarbij wordt ook verwezen naar een uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 1 november 2019 (ECLI:NL:RBGEL:2019:5177). Maar juist in die zaak stond vast dat de betrokkene de berichtenbox ook steeds had geopend en berichten had gezien, zodat hem het bericht waar het in die procedure om ging ook niet ontgaan kon zijn. In het geval van [verzoeker] is dat anders; ING heeft niet weersproken dat [verzoeker] juist nooit zijn berichtenbox opende omdat hij niet wist dat hij zijn post daarin ontving.
Dat de vraag of een bericht iemand heeft bereikt anders wordt beoordeeld bij verzending van informatie per e-mail, is het gevolg van de aard en de algemene gebruikswijze van het medium. Bovendien is het ook daar gebruikelijk dat voor het communiceren over belangrijke aangelegenheden (bijvoorbeeld facturen, verzekeringen e.d.) door instanties en organisaties nadrukkelijk om instemming wordt gevraagd voor de wijziging van gewone post naar e-mail.
4.6.
Onder deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat ING zorgvuldig en conform de wettelijke vereisten als bedoeld in artikel 13, lid 1, AR heeft gehandeld door de communicatie met [verzoeker] uitsluitend te laten verlopen middels berichten naar de berichtenbox van [verzoeker] . Het lag op de weg van ING om zich ervan te vergewissen dat de berichten/mededelingen die zij aan [verzoeker] verstuurde hem ook daadwerkelijk bereikten. Dit geldt te meer vanwege de vergaande gevolgen die het niet tijdig aanvullen van zijn saldotekort voor [verzoeker] met zich mee brengen.
4.7.
Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat geen sprake is van een rechtsgeldige opeising van de vordering als bedoeld in artikel 13, lid 1, AR. Dit betekent dat ING ten onrechte is overgegaan tot het verwerken van de melding van de bijzonderheidscode 2 in het CKI. Het verzoek van [verzoeker] om een bevel tot verwijdering van deze registratie wordt toegewezen. Aan een belangenafweging wordt daarom niet toegekomen. ING zal worden bevolen om de registratie van de codering in het CKI van het BKR met contractnummer [contractnummer] te (doen) verwijderen.
4.8.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt en gematigd op na te melden wijze.
4.9.
ING zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op:
- griffierecht € 656,00
- salaris advocaat € 1.086,00 (2 punten x tarief € 543,00)
Totaal € 1.742,00
5 De beslissing
De rechtbank
5.1.
beveelt ING om binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking de bijzonderheidscodering 2 in het CKI met contractnummer [contractnummer] , te (doen) verwijderen;
5.2.
veroordeelt ING om aan [verzoeker] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.1 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt;
5.3.
veroordeelt ING in de proceskosten aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 1.742,00;
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.H. Charbon en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2020.1