Inleiding
Vergunninghouder heeft bij het college een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het verbouwen c.q. vergroten van de woning op het adres [adres 1] in [woonplaats] (de woning).
Met een besluit van 26 oktober 2020 heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend (de omgevingsvergunning) voor het ophogen van de kap, het plaatsen van twee dakkapellen en het bouwen van een dakopbouw op het achterhuis van de woning. Verzoekers en de bewoners van de woning aan de [adres 2] in [woonplaats] hebben bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Dit was voor vergunninghouder reden om met verzoekers en de bewoners van
[adres 2] in gesprek te gaan over aanpassing van zijn bouwplan om zo de bezwaren hiertegen weg te kunnen nemen. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om een voorlopige voorziening zo lang aangehouden.
Vergunninghouder heeft het bouwplan in het belang van verzoekers en de bewoners van [adres 3] op een aantal punten gewijzigd. Dit zijn zogenaamde ondergeschikte wijzigingen. Dit betekent dat vergunninghouder hiervoor geen nieuwe omgevingsvergunning hoeft aan te vragen. De wijzigingen zijn in de omgevingsvergunning verwerkt. De bewoners van [adres 2] hebben hun bezwaarschrift en hun verzoek om een voorlopige voorziening daarop ingetrokken.
Met een brief van 18 maart 2021 hebben verzoekers aan de voorzieningenrechter meegedeeld dat hun bezwaren tegen het bouwplan nog niet geheel zijn weggenomen en dat zij de procedure voor hun verzoek om een voorlopige voorziening daarom willen voortzetten.
Het verzoek om voorlopige voorziening is behandeld op de zitting van 9 april 2021. Verzoekers zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De gemachtigde van het college en van vergunninghouder waren wel op de zitting aanwezig.
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist1. Op de zitting heeft de gemachtigde van vergunninghouder toegelicht dat de bouwwerkzaamheden inmiddels zijn gestart. Hiervan zijn foto’s overgelegd. Daarom hebben verzoekers naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang bij hun verzoek om een voorlopige voorziening.
Waarover gaat het geschil?
2. In een brief van 7 april 2021 hebben verzoekers aangevoerd dat hun privacy in het geding komt door het balkon/dakterras achter de dakopbouw op het achterhuis van de woning. Dit kan volgens verzoekers worden voorkomen door aan de zijde van het balkon/dakterras die grenst aan [adres 4] een ondoorzichtig glazen afscheiding of een schutting van 180 centimeter hoog te plaatsen.
Wat beoordeelt de voorzieningenrechter?
3. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar is in beginsel alleen aanleiding als de omgevingsvergunning zodanig gebrekkig is dat deze in de heroverweging naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand kan blijven. De voorzieningenrechter geeft in deze uitspraak daarom eerst een voorlopig oordeel over de vraag of de omgevingsvergunning rechtmatig is of niet. Daarna zal zij beoordelen of de belangen van verzoeker om de omgevingsvergunning te schorsen al dan niet zwaarder moeten wegen dan de belangen van het college en vergunninghouder om de omgevingsvergunning in stand te laten. Hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van het besluit, hoe minder ruimte er is voor de belangen van verzoekers.
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventuele bodemprocedure niet.
Rechtmatigheid van het besluit
5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het college een besluit moet nemen op een aanvraag voor een omgevingsvergunning, zoals deze door de aanvrager wordt ingediend. Vergunninghouder heeft op de zitting toegelicht dat hij zijn aanvraag niet wil aanvullen met een ondoorzichtig glazen afscheiding of een schutting van 180 centimeter hoog op het dakterras. Hij vindt het voldoende dat het hek van het dakterras op afstand van de erfgrens is gesitueerd.
6. De vraag die de voorzieningenrechter moet beantwoorden is of het college de omgevingsvergunning mocht verlenen zonder dat in de aanvraag een ondoorzichtig glazen afscheiding of een schutting van 180 centimeter hoog op het dakterras was opgenomen.
7. Het college stelt zich op het standpunt dat het hier gaat om een zogenaamde gebonden beschikking. Dit betekent dat de aanvraag van vergunninghouder voldoet aan de bebouwingsbepalingen uit het voor de woning geldende bestemmingsplan ‘1e herziening bestemminsplan Buitengebied 2012’ (het bestemmingsplan), het Bouwbesluit 2012, de Bouwverordening van de gemeente [woonplaats] en de redelijke eisen van welstand. In het bestemmingsplan is geen eis opgenomen dat een dakterras dat grenst aan een ander perceel moet worden voorzien van een ondoorzichtig glazen afscheiding of een schutting van
180 centimeter hoog. Dit betekent dat het college de omgevingsvergunning niet mocht weigeren.
8. Wat verzoekers aanvoeren biedt de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten dat het standpunt van het college onjuist is. Bij een gebonden beschikking heeft het college geen ruimte voor een belangenafweging. Het college mag de gevolgen voor de privacy van de bewoners van een naastgelegen perceel dan niet meenemen in de boordeling van de aanvraag voor een omgevingsvergunning. Wat verzoekers aanvoeren kan daarom bij de heroverweging in bezwaar niet leiden tot herroeping van de omgevingsvergunning.
9. Concluderend komt de voorzieningenrechter tot het voorlopig rechtmatigheidsoordeel dat de omgevingsvergunning na heroverweging in bezwaar in stand kan blijven.
10. Gelet op het voorlopig rechtmatigheidsoordeel is er in deze belangenafweging minder ruimte voor het belang van verzoekers bij het schorsen van de omgevingsvergunning totdat het college op het bezwaarschrift heeft beslist dan voor de belangen van het college en vergunninghouder bij het afwijzen van het verzoek om voorlopige voorziening. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van vergunninghouder bij het kunnen voortzetten van de bouwwerkzaamheden dan ook zwaarder dan het belang van verzoekers. De voorzieningenrechter weegt hierbij mee dat vergunninghouder op de zitting heeft toegelicht dat het kozijn van de dakopbouw waarbij een deur wordt gecreëerd naar het dakterras naar aanleiding van de beslissing op bezwaar nog kan worden gewijzigd in een raam en het dakterras dan komt te vervallen.
11. De voorzieningenrechter zal het verzoek afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid vanmr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De beslissing is uitgesproken op 23 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
|
voorzieningenrechter
|
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: