1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Centrale vraag in deze procedure is of de omgevingsvergunning van 17 november 2020 een zogenaamde gebonden beschikking is. Voor de beantwoording van die vraag is in deze zaak van belang of het bouwplan wel of niet in strijd is met het bestemmingsplan of de redelijke eisen van welstand.
2.1.
Volgens artikel 15.2.1, aanhef en sub a, van de planregels dienen hoofdgebouwen (binnen de bestemming Wonen) binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Artikel 15.2.2 van de planregels bepaalt de voorwaarden waaronder aan- en uitbouwen (…) en overkappingen gebouwd mogen worden. Eén van die voorwaarden is: c. indien niet in de erfscheiding wordt gebouwd bedraagt de afstand tot de erfscheiding ten minste 1 meter. Artikel 1.20 van de planregels definieert een uitbouw als een gebouw dat aan een hoofdgebouw is gebouwd en daarmee functioneel en bouwkundig één geheel vormt.
2.2
Vaststaat dat het woonhuis grotendeels in het bouwvlak is gesitueerd. Een klein deel van de woning valt aan de achterzijde buiten het bouwvlak. Verweerder heeft dat deel van de woning aangemerkt als uitbouw. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter sluit de definitie in artikel 1.20 van de planregels niet uit dat de uitbouw samen met het hoofdgebouw één bouwmassa vormt en dat de uitbouw tegelijk met het hoofdgebouw wordt gerealiseerd. Ook het voorschrift van de erfbebouwingsregel van artikel 15.2.2 onder c is duidelijk. De keuze om in de erfscheiding óf ten minste één meter van de erfscheiding te bouwen is aan de aanvrager van de vergunning. Vergunninghoudster heeft gekozen voor bouwen in de erfscheiding. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat, anders dan verzoeker van mening is, ‘in’ of ‘op’ de erfgrens hetzelfde is.
De voorzieningenrechter is zich ervan bewust dat deze regels van dit bestemmingsplan voor verzoeker ongelukkig uitpakken, maar de afweging die bij de vaststelling van dit bestemmingsplan is gemaakt vormt voor verweerder het beoordelingskader.
Dat betekent dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan.
Is het bouwplan in strijd met redelijke eisen van welstand?
3. In het dossier bevindt zich een definitief advies van Mooi Sticht van 1 september 2020 met daarop de stempel “geen bezwaar”. In combinatie met het principieel welstandsadvies van Mooi Sticht van 17 juni 2020 waarin het bouwplan in een eerste reactie wordt besproken en wordt beoordeeld, is er sprake van een welstandsadvies waar verweerder in principe van uit mag gaan. In hetgeen verzoeker daarover nog heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding dat het advies van Mooi Sticht ondeugdelijk is dan wel gebreken vertoont. Dat betekent dat verweerder uit mocht gaan van dit advies. Het bouwplan is niet in strijd met redelijke eisen van welstand.
4. Verzoeker heeft niet aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met de Bouwverordening dan wel het Bouwbesluit. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat het bouwplan in overeenstemming is met de eisen van artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zodat sprake is van een zogenaamde gebonden beschikking. Dat betekent dat verweerder de omgevingsvergunning voor de bouw van het woonhuis moest verlenen.
5. Deze conclusie betekent ook dat belangen van privacy en woongenot, zoals verzoeker heeft aangevoerd, bij de vergunningverlening niet meegewogen kunnen worden. Dit geldt eveneens voor de privaatrechtelijke belemmeringen vanwege het bouwen op de erfgrens, het kappen van de coniferenhaag en het eventueel bij de bouw op het terrein van verzoeker komen.
6. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
8. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2021 door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van der Knijff, griffier.
griffier
|
voorzieningenrechter
|
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: