Overwegingen
1. Verweerder heeft bij besluit van 8 oktober 2020, gepubliceerd in de Staatscourant op 18 december 2020, de verkeersmaatregel vastgesteld voor het plaatsen van het verkeersbord E4 bij vier parkeerplaatsen, met het onderbord ‘alleen voor opladen elektrische voertuigen’ alsmede met onderbord OB504 volgens bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (Reglement), ter hoogte van het [adres 2] [huisnummer], tussen de [straat 1] en de [straat 2].
2. In het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat hij op grond van het beleidsplan ‘Actieplan Schoon Vervoer (2015-2020)’ en het strategisch plan laadinfrastructuur ‘Utrecht laadt op voor 2030’ er naar streeft om in de nabije toekomst tot schoner verkeer te komen. Daartoe wil verweerder een netwerk aanleggen voor het opladen van elektrische voertuigen. Er wordt onder andere ingezet op een verdere uitbreiding van de openbare oplaadinfrastructuur en het stimuleren van een efficiënter gebruik van het laadnetwerk. Verweerder kent een zwaarder belang toe aan de algemene belangen die zijn opgenomen in de Wegenverkeerswet 1994 dan aan de belangen van eiser. Daartoe overweegt verweerder dat het aantal parkeerplaatsen ongewijzigd blijft. Er treedt een verschuiving op in de beschikbaarheid van het type parkeerplaats, maar dat bekent niet dat er parkeerplekken worden opgeofferd. Verder overweegt verweerder dat het aantal elektrische auto’s in de stad Utrecht groeit. De Rijksoverheid wil dat vanaf 2030 alle personenauto’s 100 % elektrisch zijn. Verweerder wil de vraag naar laadpalen en elektrische auto’s stimuleren. Omdat het niet reëel is om in 2030 in één keer veel laadpalen te plaatsen, heeft verweerder gekozen voor een verspreiding van plaatsing van de laadpalen. Ook overweegt verweerder dat een alternatieve locatie aan het [straat 3], die eiser heeft voorgedragen, voldoet aan de voorwaarden uit de Plaatsingsleidraad en inrichtingskader publieke laadinfrastructuur (Plaatsingsleidraad). Deze locatie is echter niet zodanig geschikter dat er in redelijkheid voor deze alternatieve locatie gekozen moet worden. Verweerder heeft verder de locatie gecontroleerd en vastgesteld dat de beoogde parkeerplaatsen geen kortparkeerplaatsen betreft, waardoor de locatie voldoet aan de voorwaarden en eisen uit de Plaatsingsleidraad.
3. Eiser, die woont aan het [adres 2], voert aan dat verweerder in het bestreden besluit een belangrijk argument niet heeft meegenomen. Door het besluit kan de parkeerdruk in de straat en de hoek met de [straat 2] leiden tot ernstige hinder. Het gaat om een potentieel gevaarlijke situatie, voornamelijk voor ouders die hun kinderen wegbrengen naar het kinderdagverblijf [kinderdagverblijf] en voor de werknemers van het kinderdagverblijf. Zij maken nu gebruik van de parkeerplaatsen aan de [adres 2]. Tijdens de hoorzitting is toegezegd om de situatie te onderzoeken, maar in het bestreden besluit is er niet meer op gereageerd. Ook is niet gereageerd op zijn
e-mailbericht van 17 juni 2021 en dat verontrust eiser.
4. De rechtbank overweegt dat verweerder beleidsvrijheid heeft bij het afwegen van de betrokken belangen bij nemen van een verkeersbesluit. De rechtbank zal de keuze van verweerder om de laadpalen op de bij dit besluit aangewezen plek te zetten dan ook terughoudend moeten toetsen.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op de bezwaren en zorgen die eiser heeft geuit over de gevolgen van het primaire besluit voor het kinderdagverblijf. Tijdens de hoorzitting is toegezegd dat zal worden gekeken naar de locatie van de laadpalen ten opzichte van het kinderdagverblijf en dat daarop wordt teruggekomen in de beslissing op bezwaar. Vervolgens heeft eiser per emailbericht van 17 juni 2021 verweerder gevraagd of hij een reactie kan krijgen over het onderzoek omtrent het gebruik van de parkeerplaatsen ten behoeve van het kinderdagverblijf. Ter zitting heeft verweerder erkend dat hierop ten onrechte niet meer in het bestreden besluit is gereageerd. Het bestreden besluit komt volgens verweerder dan ook voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren wegens strijd met het in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde motiveringsbeginsel. Ter zitting heeft verweerder een aanvullende motivering gegeven en heeft verweerder verzocht om de rechtsgevolgen in stand te laten. De rechtbank zal daarom beoordelen of deze motivering maakt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
6. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de situatie ter plaatse is onderzocht en dat de beoogde parkeerplekken geen kortparkeerplaatsen zijn. De gekozen locatie voldoet aan de voorwaarden uit de Plaatsingsleidraad. Die parkeerplaatsen bestonden al en zullen parkeerplaatsen worden voor elektrische auto’s. Het aantal parkeerplekken blijft ongewijzigd. In die zin verandert de parkeerdruk volgens verweerder niet door het plaatsen van de laadpalen. Dat sprake is van een hoge parkeerdruk is volgens verweerder verder geen reden om af te zien van het plaatsen van laadpalen. Ter zitting heeft verweerder in dit verband verwezen naar vaste rechtspraak op dit punt van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Ook heeft verweerder toegelicht dat verweerder twee maal ter plaatse is gaan kijken om de situatie te beoordelen. De inschatting van de betrokken medewerker van verweerder is dat de verkeersveiligheid ter plaatse door het plaatsen van de elektrische laadpalen niet in het geding komt.
7. Met deze ter zitting gegeven motivering ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Te begrijpen is dat eiser met de beoogde vier laadpaalplaatsen zorgen heeft over de verkeersveiligheid voor zijn deur met verderop, op 70 á 80 meter, een kinderdagverblijf. Deze zorgen en bezwaren heeft hij echter niet nader onderbouwd en concreet gemaakt, bijvoorbeeld met foto’s of filmpjes. Kinderdagverblijven kenmerken zich in het algemeen door flink wat verkeersbewegingen op haal- en brengmomenten. Maar dat de huidige situatie zodanig is dat met de beoogde vier laadpaalplaatsen de verkeersveiligheid in gevaar komt, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. Verder stelt de rechtbank vast dat uit uitspraken van de ABRvS volgt, zoals verweerder heeft gesteld, dat een hoge parkeerdruk op zichzelf geen reden geeft om af te zien van het plaatsen van laadpalen.1 Ook is niet aannemelijk geworden dat verweerder de alternatieve locatie op het [straat 3] geschikter had moeten vinden dan de huidige locatie. Verweerder heeft daarom het verkeersbesluit in redelijkheid kunnen nemen.
8. Het beroep is gegrond, maar de rechtgevolgen blijven in stand. Dit betekent dat de laadpalen geplaatst kunnen worden.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. Deze uitspraak is uitgesproken op 12 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: