Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBMNE:2021:5361

Rechtbank Midden-Nederland
04-11-2021
05-08-2022
UTR 21/1410
Omgevingsrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Verweerder heeft in redelijkheid de omgevingsvergunning kunnen verlenen. Het beroep is ongegrond.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 21/1410

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2021 de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, verweerder

(gemachtigde: mr. P.S. Dijkstra).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij] , te [plaats]

Inleiding

1.1.

Op 23 juli 2020 is door derde-partij, eigenaar van de onderneming ‘ [onderneming] ’,

een vergunning aangevraagd voor het afwijken van de milieucategorie van het bestemmingsplan op het perceel [perceel] in [plaats] . Dit valt onder de activiteit ‘het gebruiken van bouwwerken’. [onderneming] betreft een eenmanszaak in woningontruimingen en boedelafwikkeling. Op het perceel vindt de tijdelijke opslag van klein huisraad plaats.

1.2.

Met het besluit van 14 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een

omgevingsvergunning verleend. Verweerder heeft hierbij het advies van 20 februari 2020 van de Regionale Uitvoeringsdienst (RUD) betrokken.

1.3.

Met het besluit van 9 maart 2021 (het bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond

verklaard.

1.4.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2021. Eiser was

aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij was aanwezig.

Het geschil

2. Tussen partijen is in geschil of verweerder in redelijkheid de omgevingsvergunning voor

het afwijken van de milieucategorie op het perceel [perceel] in [plaats] heeft verleend.

3. Tussen partijen is niet in geschil dat de aangevraagde activiteit niet past binnen het

bestemmingsplan.

Toetsingskader

4. Bij de beoordeling van deze zaak stelt de rechtbank voorop dat verweerder beleidsruimte

heeft om al dan niet gebruik te maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. De rechtbank toetst of verweerder bij afweging van de betrokken belangen terecht de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.

5. Op het perceel waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, is het

Bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ” met de enkelbestemming “Bedrijventerrein” met de functieaandoening bedrijf tot en met categorie 2 (artikel 3) en de dubbelbestemming “Waarde – Archeologie middelhoge verwachting” (artikel 15) van toepassing.

6. De verleende omgevingsvergunning ziet op het gebruiken van een bouwwerk als

bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder heeft hierbij de kruimelgevallenregeling als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2, van de Wabo in samenhang met artikel 4, negende lid, Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) toegepast, omdat de bedrijfsactiviteiten van [onderneming] (tijdelijk opslag van klein huisraad) niet is opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten en het gebruik dus in strijd is met het bestemmingsplan.

Beoordeling door de rechtbank

Wat vindt eiser?

7. Eiser voert aan dat [onderneming] bij de Kamer van Koophandel (KvK) is ingeschreven met de

SBI-code 4942 –Verhuisvervoer. Volgens eiser behoort [onderneming] tot de subcategorie Goederenwegvervoerbedrijven, subgroep 494 van de Staat van bedrijfsactiviteiten. Dit valt onder milieucategorie 3.1. Aangezien het bestemmingsplan bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 toestaat, had volgens eiser daarom geen omgevingsvergunning verleend mogen worden.

8. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder zijn belangen niet zorgvuldig heeft gewogen.

Het advies van de RUD is namelijk niet zorgvuldig tot stand gekomen, gelet op de voorbehouden die het bevat. De conclusie dat zijn woon- en leefklimaat niet wordt aangetast kan niet uit dit advies volgen. Ook bij de wijziging van het bestemmingsplan in 2013 is geen onderzoek gedaan naar de effecten op zijn woon- en leefomgeving.

Wat vindt de rechtbank?

9. De rechtbank stelt voorop dat de effecten van het bestemmingsplan niet in deze

procedure aan de orde zijn. Het bestemmingsplan staat namelijk in rechte vast en vormt daarmee het eerste toetsingskader. Niet in geschil is, dat de activiteiten op grond van het bestemmingsplan niet zijn toegestaan.

10. Aangezien de activiteiten die eiser op het perceel uitvoert, tijdelijke opslag van klein

huisraad, niet in de staat van inrichtingen zijn opgenomen, diende verweerder na te gaan wat de activiteiten ter plaatse inhouden en te beoordelen of daar met toepassing van de kruimelgevallenregeling vergunning voor kon worden verleend. Verweerder heeft dat gedaan door te kijken bij welke wel genoemde categorie de activiteiten het meest aansluiten. De constatering dat de activiteiten het best passen bij de activiteit “opslaggebouwen” met SBI-code 52109 (2008) kan de rechtbank volgen. Nu deze activiteit in milieucategorie 2 valt, heeft verweerder in redelijkheid de vergunning kunnen verlenen. De hinder die van de activiteiten te verwachten is, is immers vergelijkbaar met die van een categorie 2 bedrijf.

11. Verweerder heeft zijn standpunt onderbouwd met verwijzing naar het advies van

20 februari 2020 en het aanvullend advies van de Regionale Uitvoeringsdienst (RUD) van

7 mei 2021. Daaruit blijkt dat op het perceel geen reinigingswerkzaamheden plaatvinden. De hoofdactiviteit is daarom de tijdelijke opslag van klein huisraad. Verder kan er volgens de RUD weinig opslag plaatsvinden, aangezien de loods een oppervlakte van 90 m² heeft en de bus die in de loods staat niet in de beoordeling is betrokken. De rechtbank kan deze uitleg volgen. Eiser heeft deze omstandigheden namelijk niet gemotiveerd weersproken. De rechtbank ziet dan ook geen grond waarom [onderneming] onder de subcategorie Goederenwegvervoerbedrijven zou moeten vallen, zoals door eiser is bepleit.

Voor zover eiser zijn beroep heeft gebaseerd op de KvK-code waarin [onderneming] is ingeschreven heeft verweerder terecht opgemerkt dat deze code niet richtinggevend is. Bepalend zijn de feitelijke activiteiten die op het perceel worden uitgeoefend.

De beroepsgrond slaagt niet.

12. Naar het oordeel van de rechtbank bevat de motivering van het besluit een goede

ruimtelijke onderbouwing en blijkt daaruit dat verweerder de belangen heeft afgewogen. Verweerder beschrijft namelijk dat geen sprake is van een bijzondere bescherming en dat geen afwijking naar een hogere categorie plaatsvindt, aangezien de activiteiten van [onderneming] gelijkgesteld worden met die van bedrijven die binnen milieucategorie 2 vallen. Daarmee wordt de omgeving niet zwaarder belast dan volgens het bestemmingsplan is toegelaten. Daarnaast leidt de tijdelijke opslag van klein huisraad op het perceel niet tot een vergroting van de bebouwde oppervlakte. Daarmee valt dit gebruik binnen artikel 4, negende lid, Bijlage II van het Bor. Verweerder heeft kunnen oordelen dat de belangen van eiser door dit besluit niet onevenredig worden geschaad. De beroepsgrond slaagt niet.

Overige beroepsgronden

13. Eiser heeft tot slot nog aangevoerd dat de verleende omgevingsvergunning zijn doel

mist. De omgevingsvergunning is alleen verstrekt om zijn rechtszekerheid te ontnemen. Bovendien ontstaat hiermee een ongewenst precedent. Andere bedrijven kunnen hierdoor namelijk gemakkelijk een omgevingsvergunning krijgen, terwijl het terrein daarvoor niet is bestemd.

14. De rechtbank oordeelt dat, gelet op het toetsingskader, de gronden van eiser geen

doel treffen. De rechtbank heeft hiervoor namelijk al getoetst of verweerder de betrokken belangen heeft afgewogen op grond waarvan hij terecht de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Aangezien [onderneming] gelijk is gesteld met een bedrijf binnen categorie 2 kan dit weliswaar tot een precedent leiden, maar bij elke nieuwe aanvraag dient verweerder opnieuw een toets te doen of activiteiten kunnen worden toegelaten.

Conclusie

15. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft

kunnen verlenen. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van

mr. L.M.A. Koeman, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op

4 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.