Het geschil
2. Tussen partijen is in geschil of verweerder in redelijkheid de omgevingsvergunning voor
het afwijken van de milieucategorie op het perceel [perceel] in [plaats] heeft verleend.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de aangevraagde activiteit niet past binnen het
bestemmingsplan.
Toetsingskader
4. Bij de beoordeling van deze zaak stelt de rechtbank voorop dat verweerder beleidsruimte
heeft om al dan niet gebruik te maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. De rechtbank toetst of verweerder bij afweging van de betrokken belangen terecht de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
5. Op het perceel waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, is het
Bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ” met de enkelbestemming “Bedrijventerrein” met de functieaandoening bedrijf tot en met categorie 2 (artikel 3) en de dubbelbestemming “Waarde – Archeologie middelhoge verwachting” (artikel 15) van toepassing.
6. De verleende omgevingsvergunning ziet op het gebruiken van een bouwwerk als
bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder heeft hierbij de kruimelgevallenregeling als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2, van de Wabo in samenhang met artikel 4, negende lid, Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) toegepast, omdat de bedrijfsactiviteiten van [onderneming] (tijdelijk opslag van klein huisraad) niet is opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten en het gebruik dus in strijd is met het bestemmingsplan.
Beoordeling door de rechtbank
7. Eiser voert aan dat [onderneming] bij de Kamer van Koophandel (KvK) is ingeschreven met de
SBI-code 4942 –Verhuisvervoer. Volgens eiser behoort [onderneming] tot de subcategorie Goederenwegvervoerbedrijven, subgroep 494 van de Staat van bedrijfsactiviteiten. Dit valt onder milieucategorie 3.1. Aangezien het bestemmingsplan bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 toestaat, had volgens eiser daarom geen omgevingsvergunning verleend mogen worden.
8. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder zijn belangen niet zorgvuldig heeft gewogen.
Het advies van de RUD is namelijk niet zorgvuldig tot stand gekomen, gelet op de voorbehouden die het bevat. De conclusie dat zijn woon- en leefklimaat niet wordt aangetast kan niet uit dit advies volgen. Ook bij de wijziging van het bestemmingsplan in 2013 is geen onderzoek gedaan naar de effecten op zijn woon- en leefomgeving.
9. De rechtbank stelt voorop dat de effecten van het bestemmingsplan niet in deze
procedure aan de orde zijn. Het bestemmingsplan staat namelijk in rechte vast en vormt daarmee het eerste toetsingskader. Niet in geschil is, dat de activiteiten op grond van het bestemmingsplan niet zijn toegestaan.
10. Aangezien de activiteiten die eiser op het perceel uitvoert, tijdelijke opslag van klein
huisraad, niet in de staat van inrichtingen zijn opgenomen, diende verweerder na te gaan wat de activiteiten ter plaatse inhouden en te beoordelen of daar met toepassing van de kruimelgevallenregeling vergunning voor kon worden verleend. Verweerder heeft dat gedaan door te kijken bij welke wel genoemde categorie de activiteiten het meest aansluiten. De constatering dat de activiteiten het best passen bij de activiteit “opslaggebouwen” met SBI-code 52109 (2008) kan de rechtbank volgen. Nu deze activiteit in milieucategorie 2 valt, heeft verweerder in redelijkheid de vergunning kunnen verlenen. De hinder die van de activiteiten te verwachten is, is immers vergelijkbaar met die van een categorie 2 bedrijf.
11. Verweerder heeft zijn standpunt onderbouwd met verwijzing naar het advies van
20 februari 2020 en het aanvullend advies van de Regionale Uitvoeringsdienst (RUD) van
7 mei 2021. Daaruit blijkt dat op het perceel geen reinigingswerkzaamheden plaatvinden. De hoofdactiviteit is daarom de tijdelijke opslag van klein huisraad. Verder kan er volgens de RUD weinig opslag plaatsvinden, aangezien de loods een oppervlakte van 90 m² heeft en de bus die in de loods staat niet in de beoordeling is betrokken. De rechtbank kan deze uitleg volgen. Eiser heeft deze omstandigheden namelijk niet gemotiveerd weersproken. De rechtbank ziet dan ook geen grond waarom [onderneming] onder de subcategorie Goederenwegvervoerbedrijven zou moeten vallen, zoals door eiser is bepleit.
Voor zover eiser zijn beroep heeft gebaseerd op de KvK-code waarin [onderneming] is ingeschreven heeft verweerder terecht opgemerkt dat deze code niet richtinggevend is. Bepalend zijn de feitelijke activiteiten die op het perceel worden uitgeoefend.
De beroepsgrond slaagt niet.
12. Naar het oordeel van de rechtbank bevat de motivering van het besluit een goede
ruimtelijke onderbouwing en blijkt daaruit dat verweerder de belangen heeft afgewogen. Verweerder beschrijft namelijk dat geen sprake is van een bijzondere bescherming en dat geen afwijking naar een hogere categorie plaatsvindt, aangezien de activiteiten van [onderneming] gelijkgesteld worden met die van bedrijven die binnen milieucategorie 2 vallen. Daarmee wordt de omgeving niet zwaarder belast dan volgens het bestemmingsplan is toegelaten. Daarnaast leidt de tijdelijke opslag van klein huisraad op het perceel niet tot een vergroting van de bebouwde oppervlakte. Daarmee valt dit gebruik binnen artikel 4, negende lid, Bijlage II van het Bor. Verweerder heeft kunnen oordelen dat de belangen van eiser door dit besluit niet onevenredig worden geschaad. De beroepsgrond slaagt niet.
13. Eiser heeft tot slot nog aangevoerd dat de verleende omgevingsvergunning zijn doel
mist. De omgevingsvergunning is alleen verstrekt om zijn rechtszekerheid te ontnemen. Bovendien ontstaat hiermee een ongewenst precedent. Andere bedrijven kunnen hierdoor namelijk gemakkelijk een omgevingsvergunning krijgen, terwijl het terrein daarvoor niet is bestemd.
14. De rechtbank oordeelt dat, gelet op het toetsingskader, de gronden van eiser geen
doel treffen. De rechtbank heeft hiervoor namelijk al getoetst of verweerder de betrokken belangen heeft afgewogen op grond waarvan hij terecht de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Aangezien [onderneming] gelijk is gesteld met een bedrijf binnen categorie 2 kan dit weliswaar tot een precedent leiden, maar bij elke nieuwe aanvraag dient verweerder opnieuw een toets te doen of activiteiten kunnen worden toegelaten.