“Eiser mag geen beslag leggen op de bankrekening van gedaagde (een overheidsinstantie). Er is geen reden om het wettelijk beslagverbod van art. 436 Rv, dat geldt voor goederen die bestemd zijn voor de openbare dienst, te doorbreken. Op grond van art. 60a Participatiewet mocht gedaagde de proceskosten die zij aan eiser moest betalen, verrekenen met haar vordering op eiser ter zake de door eiser ten onrechte ontvangen uitkering over de maand augustus 2015. Dat eiser gebruik maakt van gefinancierde rechtsbijstand, maakt dit niet anders. De CRvB heeft al uitgemaakt dat de verrekeningsbevoegdheid ook dan geldt,
zaaknummer / rolnummer: C/16/531217 / KG ZA 21-658
Vonnis in kort geding van 14 december 2021
in de zaak van
[eiseres]
,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J.W. Aartsen te Utrecht,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
REGIONALE DIENST WERK EN INKOMEN KROMME RIJN HEUVELRUG, handelende onder de naam Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug,
gevestigd en kantoorhoudende te Zeist,
gedaagde,
bijgestaan door haar juridisch adviseur mr. V.V. Tuchkova te Zeist.
Partijen zullen hierna [eiseres] en RDWI genoemd worden.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
het proces-verbaal van de deurwaarder van 22 oktober 2021 met bijlagen 1 tot en met 6
-
de op 12 november 2021 van [eiseres] ontvangen bijlagen 7 tot en met 9
-
de op 24 november 2021 van RDWI ontvangen brief met bijlagen 1 tot en met 3
-
de mondelinge behandeling van 30 november 2021.
1.2.
Daarna is besloten dat er op 14 december 2021 een vonnis komt.
2 Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[eiseres] heeft van RDWI een uitkering ontvangen op grond van de Participatiewet (hierna: de uitkering). RDWI heeft een deel van die uitkering ingetrokken en teruggevorderd. [eiseres] is het hier niet mee eens en heeft (uiteindelijk) hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB). Op 2 maart 2021 heeft de CRvB uitspraak gedaan. In die uitspraak krijgt [eiseres] voor een groot deel gelijk en wordt RDWI veroordeeld in de proceskosten van [eiseres] van € 2.842,-.
2.2.
Naar aanleiding van de uitspraak van de CRvB van 2 maart 2021 heeft RDWI nieuwe besluiten genomen op grond waarvan opnieuw een deel van de uitkering van [eiseres] wordt ingetrokken en teruggevorderd. [eiseres] heeft hiertegen opnieuw hoger beroep ingesteld bij de CRvB. Dat hoger beroep loopt nog.
2.3.
[eiseres] en RDWI zijn het er over eens dat [eiseres] geen recht heeft op de uitkering die zij over de maand augustus 2015 heeft ontvangen.
2.4.
[eiseres] heeft RDWI gevraagd de proceskosten van € 2.842,- te betalen. RDWI heeft daarop een bedrag van € 1.254,56 uitbetaald. Het resterende bedrag heeft RDWI op grond van artikel 60a Participatiewet verrekend met de terugvordering van de uitkering over de maand augustus 2015; een uitkering die [eiseres] ten onrechte heeft ontvangen.
2.5.
[eiseres] is het niet eens met de verrekening. Zij vindt dat RDWI het resterende bedrag gewoon moet uitbetalen. Nu RWDI dit niet doet, heeft [eiseres] een deurwaarder opdracht gegeven om voor dit bedrag executoriaal beslag te leggen op de bankrekening van RDWI.
2.6.
In artikel 436 Rv staat echter dat er geen beslag mag worden gelegd op goederen die bestemd zijn voor de openbare dienst. Daarom heeft de deurwaarder dit executiegeschil tussen partijen aanhangig gemaakt (deurwaardersrenvooi) om er achter te komen of hij de proceskosten op deze manier mag innen.
2.7.
[eiseres] vordert in dit geding om de executie-opdracht van het restantbedrag van € 1.724,86 te mogen uitvoeren door, als RDWI blijft weigeren vrijwillig te betalen, aan de deurwaarder toestemming te geven om ten laste van RDWI executoriaal derdenbeslag te leggen onder BNG Bank N.V.
3 Wat vindt de voorzieningenrechter er van?
3.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres] geen executoriaal beslag mag leggen op de bankrekening van RDWI. Hieronder wordt uitgelegd waarom.
3.2.
Als eerste moet de vraag worden beantwoord of de voorzieningenrechter bevoegd is om over deze zaak te oordelen. Dat is zo. RDWI twijfelde daarover, omdat het verrekeningsbesluit een bestuursrechtelijk (inmiddels onherroepelijk) besluit is en zij daarom de bestuursrechter bevoegd acht. De voorzieningenrechter begrijpt dat RDWI hiermee wil zeggen dat [eiseres] de bestuursrechtelijke weg niet heeft gevolgd en dat zij daarom de verrekening niet door een civiele rechter mag laten toetsen. In dit kort geding gaat het echter om de vraag of [eiseres] haar gestelde vordering mag innen door executoriaal beslag te leggen op de bankrekening van RDWI. Dat is een civielrechtelijk executiegeschil waarvoor de voorzieningenrechter bevoegd is.
3.3.
Dan volgt nu de inhoudelijke beoordeling. Tussen partijen is niet in geschil dat de tegoeden op de bankrekening van RDWI goederen zijn, die bestemd zijn voor de openbare dienst. Voor dergelijke goederen geldt een wettelijk beslagverbod. Op het beslagverbod van artikel 436 Rv kan alleen met de nodige terughoudendheid een uitzondering worden gemaakt, bijvoorbeeld als er sprake is van een vordering die buiten kijf staat én van overduidelijke betalingsonwil van het overheidsorgaan (zie rechtbank Leeuwarden 27 mei 2009, ECLI:NL:RBLEE:2009:BI5222). Daarvan is hier geen sprake.
3.4.
Het is niet zo dat RDWI niet wil betalen. RDWI zegt dat ze al heeft betaald door middel van verrekening. Dat klopt ook. De wet geeft haar die bevoegdheid (artikel 60a Participatiewet) en er is ook een vordering op [eiseres] om mee te verrekenen (uitkering augustus 2015).
3.5.
Volgens [eiseres] moet RDWI juist nog aan háár betalen, omdat de CRvB heeft geoordeeld dat RDWI een deel van haar uitkering onterecht heeft ingehouden. Of dat (definitief) zo is, moet de bestuursrechter nog beslissen (zie 2.2). Dat staat dus nog niet vast. Dat er op deze grond mogelijk een vordering van [eiseres] op RDWI is of zal ontstaan, betekent niet dat RDWI de proceskosten niet mag verrekenen met de onterecht uitgekeerde uitkering over de maand augustus 2015.
3.6.
De eigenlijke reden dat dit kort geding aanhangig is gemaakt, is dat de verrekening volgens mr. Aartsen financieel ongunstig is voor hem. Volgens hem zit het systeem van gefinancierde rechtsbijstand zo in elkaar dat hij een hogere vergoeding voor zijn werkzaamheden zou hebben gekregen als de RDWI niet zou hebben verrekend. RDWI heeft uitgelegd dat dit volgens haar niet zo is, maar zelfs als mr. Aartsen gelijk zou hebben dan betekent dit nog niet dat RDWI geen gebruik zou mogen maken van haar wettelijke bevoegdheid tot verrekening. De CRvB heeft al uitgemaakt dat de proceskosten ook mogen worden verrekend in het geval van gefinancierde rechtsbijstand (ECLI:NL:CRVB:2016:1396).
3.7.
Andere omstandigheden die een uitzondering rechtvaardigen op het wettelijke beslagverbod, zijn niet naar voren gebracht. Dit betekent dat de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen.
3.8.
[eiseres] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten van RDWI betalen. Die kosten worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris rechtshelper 1.016,00
Totaal € 1.683,00
4 De beslissing
De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van RDWI tot op heden begroot op € 1.683,00,
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer, bijgestaan door mr. M. Braam als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2021.1