Op 7 juli 2021 heeft de Geschillencommissie het geschil, met kennisgeving aan partijen buiten diens aanwezigheid, behandeld. De uitspraak is op 2 september 2021 aan mr. [A] gestuurd. In deze uitspraak is onder meer het volgende vermeld:
“(…) mevrouw [gedaagde] (…) hierna te noemen: de cliënte (…)
[eiseres] N.V. (…) hierna te noemen: de advocaat (…)
Standpunt van de advocaat
(…) Ad 3: Onjuist is dat het honorarium niet kloppend zou zijn. Op geen enkele wijze geeft de cliënte een toelichting welke declaratie niet zou kloppen, noch welk onderdeel daarvan niet zou kloppen. Overigens kan zij zich daarover thans niet meer beklagen, omdat integrale betaling heeft plaatsgevonden. Voor zover het betreft de dubbele raming is dit ook onjuist. Kennelijk bedoelt de cliënte dat de kosten een verwachting hebben overschreden. Uiteraard wordt er een inschatting gegeven van de verwachting van de aan de zaak te besteden tijd. Die verwachting is overschreden vanwege de omstandigheid dat ook persoonlijke c.q. bestuurderslijkaansprakelijkheid op verzoek van de cliënte in de dagvaarding is betrokken. (…) Er is geen vaste prijsafspraak gemaakt en door toedoen van de cliënte is de indicatie niet gehaald, maar een indicatie is ook niet bindend (…).
Beoordeling van het geschil
De commissie heeft het volgende overwogen.
Centraal staat de vraag of de advocaat heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. De commissie is van oordeel dat de advocaat niet aan deze maatstaf heeft voldaan. De commissie overweegt daartoe als volgt. (…)
Ter zake van deze werkzaamheden zijn door de advocaat aan de cliënte 21 declaraties verstuurd met een totaalbedrag van € 32.322,57. (…)
Door de cliënte wordt aangevoerd dat sprake is van het tegen haar wens voeren van lang confraterneel overleg. Hier wordt in de klachtbehandeling door de klachtenfunctionaris van de advocaat en ook in het verweerschrift door de advocaat niet op ingegaan. De commissie is van oordeel dat confraterneel overleg niet (in deze mate) aan de cliënte gedeclareerd dient te worden. Bij een uurtarief zoals door de advocaat gehanteerd, mag een cliënt erop vertrouwen dat de advocaat zelf over de nodige kennis en kunde beschikt. Mocht confraterneel overleg nodig zijn, dan dient dit niet in deze mate voor rekening van de cliënte te komen.
Tevens is de commissie van oordeel dat de overschrijding van door de advocaat gegeven kostenindicatie van € 15.000,-- onzorgvuldig is. Zoals door de advocaat gesteld in zijn verweerschrift, is een indicatie niet bindend. Echter, het mag van een advocaat verwacht worden dat een cliënt erop gewezen wordt als de inschatting die aan een zaak gegevens is qua inspanning en kosten overschreden zal worden. In dit geval is sprake van een overschrijding van meer dan het dubbele van de geraamde kosten. Het is de advocaat aan te rekenen dat de tijdsbesteding niet beter is bewaakt en niet bij de cliënte is aangegeven dat de ingeschatte tijds ruimschoots overschreden zou worden. Naar het oordeel van de commissie had de advocaat duidelijker grenzen moeten stellen aan de hand aan de zaak te bestede tijd ten aanzien van de omvang en uitvoerigheid daarvan.
De commissie is van oordeel dat de omvang van de declaraties niet in verhouding staat tot de noodzakelijke werkzaamheden en de tijd die daar redelijkerwijs mee gemoeid mag gaan. Naar het oordeel van de commissie heeft de advocaat dan ok bovenmatig en buitenproportioneel gedeclareerd. Hierin ziet de commissie aanleiding de declaraties van de advocaat naar redelijkheid en billijkheid te matigen.
De commissie acht een totaalbedrag van € 22.500,-- inclusief BTW passend voor de door de advocaat verrichte werkzaamheden. Bij het vaststellen van dit bedrag heeft de commissie er ook rekening mee gehouden dat de procedure nog moest worden afgemaakt door een andere advocaat, wat eveneens kosten met zich heeft gebracht.
Gelet op het feit dat de cliénte reeds een bedrag van € 32.322,57 heeft betaald, zal de advocaat aan de cliënte een bedrag van € 9.877,57 dienen terug te betalen.
Wat betreft de overige klachten van de cliénte (…) is de commissie niet gebleken, zodat de klacht op die onderdelen ongegrond wordt verklaard. Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ten aanzien van de in rekening gebrachte kosten gegrond is.
Derhalve wordt als volgt beslist.
Beslissing
De commissie: