Procesverloop
1. In het besluit van 1 juli 2022 heeft het college aan derde-partij (de vergunninghouder)
een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een communicatiemast ten behoeve van het GSM Rail netwerk nabij [buurtschap] in [woonplaats] .
2. Verzoeker heeft samen met een aantal omwonenden tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
3. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet
bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting, omdat zij het verzoek kennelijk ongegrond acht. De voorzieningenrechter legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel komt.
4. De voorzieningenrechter kan een voorlopige voorziening treffen indien tegen een
besluit bezwaar is gemaakt. Verzoeker heeft een kopie van het bezwaarschrift meegezonden. Het college heeft in de brief van 27 september 2022 de voorzieningenrechter laten weten dat dit bezwaarschrift buiten de daarvoor geldende termijn is ingediend en dat het bezwaar daarom kennelijk niet-ontvankelijk is.
5. Een bezwaarschrift moet worden ingediend binnen zes weken nadat het besluit (= de
verleende omgevingsvergunning) bekend is gemaakt. Bekendmaking van besluiten die tot één of meer belanghebbenden zijn gericht, gebeurt door toezending of uitreiking aan hen. Dit staat in artikelen 6:7, 6:8 en 3:41 van de Awb. In dit geval heeft het college het besluit op 1 juli 2022 naar de vergunninghouder verzonden en daarmee dus bekendgemaakt. Het bezwaarschrift had dus uiterlijk op 12 augustus 2022 door het college ontvangen
moeten zijn.
6. Verzoeker heeft het bezwaarschrift persoonlijk op 16 augustus 2022 bij het
gemeentehuis afgegeven. Dit is ook de ontvangstdatum die het college heeft geregistreerd. Dat betekent dat het bezwaar te laat is ingediend.
7. Als een bezwaarschrift te laat is ingediend, mag het college besluiten het bezwaar niet
inhoudelijk te behandelen. Dit is anders wanneer er een geldige reden is waarom het bezwaarschrift te laat is ingediend. Verzoeker heeft in de brief van 7 september 2022 aangegeven dat het besluit pas op 14 juli 2022 in het gemeenteblad is gepubliceerd en dat hij en andere omwonenden pas op dat moment van het besluit kennis hebben kunnen nemen. Toen is het overleg binnen de bewonersgroep gestart en zij hebben voor dat overleg en de formulering van het bezwaar de daarvoor gestelde wettelijke termijn van zes weken volledig nodig gehad. Door het bezwaar op 16 augustus 2022 in te dienen zijn zij dus, gerekend vanaf de datum van de publicatie van het besluit, binnen de wettelijke termijn van zes weken gebleven.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bezwaar inderdaad te laat is ingediend.
In dit geval is, zoals onder overweging 5 is uitgelegd, het besluit op 1 juli 2022 bekendgemaakt door verzending aan de vergunninghouder en had het bezwaarschrift uiterlijk 12 augustus 2022 moeten zijn ingediend. Dat het besluit op een later moment in het gemeenteblad is gepubliceerd, maakt de wettelijke bezwaartermijn van zes weken niet langer. In de publicatie is bovendien de datum van verzending van het besluit vermeld, zodat verzoeker hiermee rekening had kunnen houden. Het besluit is verder ruim binnen de termijn waarbinnen een bezwaarschrift kon worden ingediend gepubliceerd, zodat het op de weg van verzoeker lag om dit ook tijdig te doen. Dat de bewonersgroep overleg heeft moeten voeren en tijd nodig had voor het formuleren van het bezwaar, is geen reden om te oordelen dat het bezwaar verschoonbaar te laat is ingediend. Zij hadden er ook voor kunnen kiezen om desnoods alleen een ‘formeel’ bezwaarschrift in te dienen, met daarin de opmerking dat de redenen van het bezwaar op een later moment zouden worden ingediend.
9. Gelet op het voorgaande en de brief van het college van 27 september 2022 verwacht de
voorzieningenrechter dat het bezwaar van verzoeker (en omwonenden) niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
10. De voorzieningenrechter ziet onder deze omstandigheden geen aanleiding om een
voorlopige voorziening te treffen en wijst het verzoek af als kennelijk ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.