Inleiding
Eiser woont aan de [adres] in [plaats] . Derde-partij (hierna: vergunninghouder) is eigenaar van de woning aan de [adres] . Vergunninghouder wil zijn woning verbouwen door het daklicht te vervangen, het bestaande dak te verlagen en te voorzien van een dakterras en door het plaatsen van twee dakkappellen (het bouwplan).
In het besluit van 2 februari 2021 (het primaire besluit) heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een dakterras, twee dakkapellen en het vervangen van dakramen. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
In het besluit van 21 juni 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en is de omgevingsvergunning in stand gelaten.
Eiser is het daar niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 22 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is verschenen.
Na afloop van de behandeling van de zaak op de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Overwegingen
-
De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
-
Vergunninghouder heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor de activiteit bouwen1. Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
3. Bij een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ geldt het toetsingskader uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Dit toetsingskader komt er, kort gezegd, op neer dat het college de omgevingsvergunning alleen toetst aan het bestemmingsplan (of beheersverordening), de redelijke eisen van welstand, het Bouwbesluit en de bouwverordening. Deze vier toetsingsgronden zijn limitatief en imperatief van aard. Dat houdt in dat het college de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ móet weigeren als het bouwplan in strijd is met één of meer van deze toetsingsgronden en dat het college de omgevingsvergunning móet verlenen als géén sprake is van strijd met deze toetsingsgronden. Indien dat laatste het geval is, kan het college niet een ruimer toetsingskader hanteren en zal het college aan een belangenafweging dus niet toekomen, dit heet een gebonden beschikking.
4. Volgens het college is sprake van een gebonden beschikking. Het bouwplan past volgens het college binnen artikel 3, lid b, van de beheersverordening ‘ [verordening] ’ (de beheersverordening). In dit artikel staat dat bestaande bouwwerken vervangen mogen worden door bouwwerken van dezelfde afmeting en op dezelfde locatie. Door het verlagen van het dak neemt het bouwvolume af en blijft de oppervlakte van het dak gelijk. Hierdoor is het dakterras in overeenstemming met artikel 3, lid, b. Omdat er verder ook geen weigeringsgronden aanwezig zijn, stelt het college zich op het standpunt dat hij geen andere keus heeft dan de omgevingsvergunning te verlenen.
5. Eiser heeft toegelicht dat hij alleen bezwaar heeft tegen het bouwen van het dakterras. Vanuit het te realiseren dakterras zal er rechtstreeks inkijk in zijn woonkamer zijn. Het dakterras past volgens eiser niet binnen de beheersverordening omdat het dakterras nieuw is en er volgens de beheersverordening alleen bestaande bouwwerken vervangen mogen worden door bouwwerken van dezelfde afmeting en op dezelfde locatie. Verder vreest eiser dat er voor de toegang naar het dakterras een dakluik komt dat pal voor zijn raam open gaat.
6. De rechtbank geeft eiser geen gelijk en volgt het college in zijn standpunt. De rechtbank legt dit hierna uit.
7. Op de zitting en op grond van de overgelegde bouwtekeningen constateert de rechtbank dat het huidige bestaande dak wordt verlaagd en vervangen door een dak van hetzelfde formaat. De oppervlakte van het dak zal niet worden vergroot en het bouwvolume van het totale bouwwerk zal juist worden verkleind. Er komt geen nieuw bouwwerk bij nadat de werkzaamheden zijn afgerond. Dat betekent dat het dakterras naar het oordeel van de rechtbank in overeenstemming is met artikel 3, lid b, van de beheersverordening. Voor zover er al een dakluik komt dat pal voor eisers raam naar boven toe open gaat – vergunninghouder betwist dit – , maakt dat geen onderdeel uit van de omgevingsvergunning. De rechtbank heeft verder geen reden om aan te nemen dat het bouwplan in strijd is met een van de andere toetsingsgronden. Dat betekent dat het college de door vergunninghouder gevraagde omgevingsvergunning moet verlenen.
8. Het valt goed te begrijpen dat eiser er waarde aan hecht dat hij een zekere mate van privacy behoudt en dat hij zich zorgen maakt of dat na het realiseren van het dakterras nog het geval zal zijn. Maar bij het verlenen van een gebonden beschikking kan het college deze belangen van eiser niet meenemen in de afweging om de omgevingsvergunning te verlenen. De beroepsgrond slaagt niet. De omgevingsvergunning blijft dus in stand.
9. Het beroep is ongegrond en voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
10. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2022 door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier.
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: